machtigen zegekreet: ‘Daar is zij! Daar is zij, de keizerlijke bruid van onzen geliefden erfprins!.....’
Welhaast richt het ijzeren stoomgevaarte, belast met alles, wat wij meest beminnen op aarde, zijnen snellen loop naar het hart van België; en, alhoewel het vooruitschiet als een pijl, uit eenen reuzenboog ontsnapt, toch staan de bevolkingen aller steden en dorpen langs de baan geschaard en doen den hemel hergalmen van hunnen durenden welkomstgroet.
Oh, het is schoon, wonderbaar schoon en troostend, het schouwspel van een geheel volk, dat zijne duizenden stemmen tot eenen enkelen jubelkreet, tot een enkel danklied vereent. Het is schoon en edel te zien, hoe op onzen geboortegrond alle stammen, alle standen, alle gezindheden eenparig juichen en hunne blijde tranen vermengen, wanneer wij God en den koning om eene nieuwe weldaad te danken hebben. Ah, het is wel waar, dat al de Belgen slechts een enkel broederlijk huisgezin vormen - en daarom rust de zegen des hemels zoo zichtbaar op hen, omdat de heilige vlam der liefde toch in hunne harten blijft branden, al mocht ook hunne strekking naar het goede verschillig zijn.
En nochtans, indien het mogelijk ware, dat een gedeelte des algemeenen vaderlands zich bijzonder gelukkig gevoelde over de doorluchtige echtverbintenis, die men in gansch België viert, dan voorzeker zouden wij het zijn, wij Vlamingen, frissche tak van den Germaanschen reuzeneik, wij broederen van het edele Duitsche volk, in de taal en in den bloede.
Ah! wij zullen de uitverkorene dochter des keizers eeren, niet waar? Wij zullen de doorluchtige dochter Maria Theresia's beminnen, niet waar? Beminnen