gronden en bewonderen, de zuivere lucht met volle longen ademen, blijven staan en voortgaan, en terugkeeren, en luidop spreken in de woestenij; en droomen van onbegrijpelijk schoone dingen: van God, van toekomst, van Vlaanderen, van vrede en van liefde!
En des avonds! - In de oude afspanning onder den breeden schouwmantel gezeten zijn; met de voeten in de assche, met het oog naar de star gericht, die daarboven, door het gat van den schoorsteen, mij tegenglinstert, als riepe zij iets tot mij; - of wel, in eene onbestemde overweging in het vuur blikken en afzien, hoe de vlammen ontstaan, omhoog willen, zwoegen, kraken, blazen, en elkander als met nijd verdringen, om met hunne vurige tongen den koeketel te kunnen lekken, - en denken, dit is het menschelijk leven: geboren worden, arbeiden, beminnen, haten, groot worden en vergaan..... Daarboven vliegt de rook ten schoorsteen uit; niets anders van al dit kraken en zwoegen!.....
En dan weder uit dien droom oprijzen, om af te luisteren, wat de dorpelingen elkander zeggen. Eene kleine, enge wereld rondom zich zien bewegen, met hare onverborgene zwakheden en driften; in het hart des menschen lezen en er de blootliggende drijfveeren in hunne werking volgen; - en zich verlustigen in dit eenvoudig landleven, door de onverdorvene natuur in zulke frissche tonen gekleurd.