Slot
Ik was twee dagen en twee nachten in de woning van den ouden beeldhouwer gebleven. Zijn lang en treurig verhaal had mij meer dan eens tranen uit de oogen gerukt; en voordat ik het einde zijner levens-geschiedenis had gehoord, was in mij eene zoo diepe bewondering ontstaan, dat ik hem niet meer kon aanzien, zonder dat een gevoel van ontzag en van eerbied mij deed sidderen.
Op het oogenblik dat ik vertrekken zou, om huiswaarts te keeren, drukte ik nog met koortsige vurigheid de handen van den grijsaard, die voor mij het levende zinnebeeld der hoop en der liefde was, en mij de verbazende macht der herinnering had laten begrijpen.
Mijne baan leidde mij over het kerkhof; ik bleef staan bij het ijzeren graf, en blikte lang in droomachtig zelfvergeten op die bloemen, na veertig jaar nog zoo levend en zoo frisch als de gedachtenis van haar, wier gebeente zij overschaduwden.....
Mijn hoofd zakte allengs dieper op mijne borst, en ik zaaide hier en daar eenen traan op het graf der zoete Rosa, dat slachtoffer eener kuische, eener eindelooze liefde.....