aangezichtje, iets zoo zoetklagends in haar zilveren stemmeken, dat ik er eene soort van geluk in vond, het kranke lam door spel, zang en vertellingen te troosten en te verkwikken.
Wat schreide Liesken bitter, hoe biggelden haar de tranen over de wangen, toen de trommels het laatste vaarwel roffelden, en dat haar goede vriend, de sergeant-majoor, met den ransel op den rug daar gereedstond om voor altijd te vertrekken!
Maar zulke indrukken verdwijnen zoo snel uit het jonge gemoed! Sedert heb ik nooit meer aan het kleine Liesken gedacht, en het kind heeft mij ongetwijfeld even diep vergeten.
Nu onlangs brachten mijne dwaalreizen door de Kempen mij voor de eerste maal weder in hetzelfde dorp. Ik trad er in zonder voorgevoel, zonder de minste verwachting.
Evenwel, niet zoohaast had ik het beeld der kerk, der huizen en der boomen in mijn binnenste ontvangen, of een glimlach van verrassing klom op mijn gelaat, en de borst zwol mij van blijde aandoening. Bovenal deed het gezicht van het oude uithangbord boven de afspanning mijn hart kloppen..... Ik boog het hoofd met ontsteltenis en bleef eene wijl roerloos staan, om den stroom van jeugdige herinneringen te genieten, die als een zoele balsemvloed mij door het hoofd golfde.
Wat moet in de jonkheid onze ziele toch beminnend en machtig zijn, daar zij alles, wat haar omringt, voor eeuwig in zich zelve opsluit en met eene onvergankelijke liefdewolk omhult! Menschen, boomen, huizen, woorden, alles, - levend of levenloos, - wordt een gedeelte van ons eigen wezen;