het beloop van den schat, nog over 50,000 franken naar mijn believen te beschikken. Het zal mij dienen om mijne erkentenis te bewijzen aan hen, die voor het kind der émigrés hebben gezorgd en geleden.’
Er was geen middel om hem van besluit te doen veranderen; ik moest, voor alsnog wel toegeven, en dewijl ik niet twijfelde, of de 50,000 franken waren bestemd om het lot zijner pleegouders te verzekeren, deed ik geene pogingen om zijne inzichten te kennen, en sprak hem verder niet meer over zijne stoffelijke belangen.....
Wij reden eindelijk over de grenzen van ons geliefd Vlaanderen. Frédéric was bleek van ongeduld, en ik kon bespeuren aan zijnen strakken blik en zijne bewegende lippen, dat hij Emma in den geest zag en haar de blijde tijding toeriep.
Toen wij eindelijk den kerktoren van Visseghem boven het geboomte begonnen te onderscheiden, greep hij mijne hand en zuchtte:
‘Vader, daar, daar wacht zij! Ach, mijne arme Emma, zij weet het nog niet! Nu weent zij nog misschien..... maar hoe gelukkig zal ze zijn! O, hadden de paarden vleugelen!’
Niet verre van ons dorp ontmoetten wij Maria, meester Bokstals oudste dochter, die met eenen korf aan den arm langs den steenweg kwam.
Ik deed de postkoets stilhouden en zeide haar:
‘Zuster, loop terug naar huis, zoo spoedig mogelijk, en zeg uwen vader en uwe moeder, dat ik hen verzoek, ben smeek, zonder uitstel naar de olieslagerij te komen. Zij zullen er wonderlijke dingen vernemen.’
‘Uwe nicht Margriet is ten onzent,’ meldde zij mij.
‘Ha, mijne nicht te Visseghem?’
‘Ja, sedert drie dagen. Onze zuster Trina is wat ziek, en Margriet is dezen morgen met kruiden gekomen om haar te genezen.’