Punt- en kleine mengeldichten(1837)–S.M. Coninckx– Auteursrechtvrij Vorige Volgende VII. Een jongen bédelaer ontmoette een oud prelaet: 'k Bid u, hoogwèerdigheer, ei, géef my een dukaet.’ - Wat! zou ik een dukaet u géven! ‘Weg, schobbejak! - Een kroon dan. - Neen, geen duit. - Een halve dan. - ook niet, gy zyt een guit; ‘Pak u van hier. - Géef dan een stuiver zes of zéven. - Weg! weg! zeg ik, - Ten minsten een. - Gy krygt geen duit, zeg ik, loop héen. - Uw bénédictie dan, die zal ik toch bekomen? - O ja, zeer gèerne, a ça, val op uw kniën née'r. - Neen, ik bedank u, goeden heer, Al waert gy ook den paus van Romen, Want ware uw zégen slegts een halven stuiver waerd? Gewis gy hadt hem ook gespaerd. Vorige Volgende