Punt- en kleine mengeldichten(1837)–S.M. Coninckx– Auteursrechtvrij Vorige Volgende CCCXXXI. O welk een tyd! o welke zéden! Hoe wordt myn Heilands leer, zyn Godheid zelf bestréden! Ach! jongelingen, blyft aen zulke lasters doof; Daer is geen waerheid in, geen réden; Wykt nimmer af van 't oud geloof. Vorige Volgende