Punt- en kleine mengeldichten
(1837)–S.M. Coninckx– AuteursrechtvrijArtikel II.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XX]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De médeklinkers h (op zich zelf), j, v, z, worden nooit gebruikt als sluitletters, maer zy beginnen altyd de lettergréep. Twee médeklinkers, die, dóor het eenwyzig samenkomen (contact) van de zelfde deelen des monds voortgebragt, alleenelyk in zagtheid of scherpte van uitspraek van elkander verschillen, dragen den naem van verwantschapte médeklinkers. Zoo staen by ons overeen:
Het onderling verschil tusschen de verwantschapte médeklinkers is egter nauwelyks voelbaer, wanneer zy als sluitletters gebruikt zyn: zoo wordt slib gelyk slip, graed gelyk graet, nog gelyk noch uit-gesproken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 1. Over de belgische médeklinkers.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXI]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vóorbéelden:
Uitnémingen. Den laetsten médeklinker der toonelooze uitgangen el, em, en, er, ig, wordt niet verdobbeld: kwézel, kwézelaer, kwézelary; twyfel, twyfelen, twyfeling, twyfelaer; bessem, bessemen; kéten, kétenen, kétening; etter, etteren, etterig; lédig, lédigen, lédiger, lédiging; gierig, gierigen, gierige, gieriger, gierigaerd. 1ste Aenmerking. Dézen grondrégel betreft het overgaen van eenen médeklinker tot eenen uitgang, (die uitgangen zyn meestal en, e, er, ig, inGa naar voetnoot**, ing, ael, aer, aerd, ier, gelyk ook de in-gelaschte uitspraekletter e) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en geenszins de samen-gestelde wóorden, by welke de verdobbeling der médeklinkers geene plaets vindt: in-oogsten, op-éten, misagten, omarmen, oneer, vereeren, voleinden, af-éten, weg-etteren, drukinkt, zetyzer, enz. Vóor den uitgang agtig wordt den médeklinker ook niet verdobbeld: witagtig, spotagtig, doragtig, dunagtig, enz. 2de Aenmerking. Dézen grondrégel houdt méde in dat, in het belgisch, den médeklinker in de zelfde lettergréep nooit verdobbeld vóor-komt: men schryft niet drukk, schatt, minn, enz., noch bbed, ppot, enz.: met de eerste letter van eenen verdobbelden médeklinker eindigt noodzakelyk eene lettergréep, en met de tweede begint de volgende lettergréep. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II.Wanneer eene korte lettergréep op meer als eenen médeklinker stuit, of nog, wanneer eenen langen of tweeletterigen klinker, of eenen tweeklank op maer eenen médeklinker néder-komt, dan héeft by het overgaen tot eene vokael de verdobbeling van den eindmédeklinker nooit plaets. Vóorbéelden:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXIII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nogtans den eindmédeklinker s, onmiddellyk vóorgegaen van eenen tweeletterigen klinker of eenen tweeklank, wordt, om tot eenen klinker over te gaen, in zyne verwantschapte letter zGa naar voetnoot* verwisseld. Desgelyks gaet de f in haren verwantschapten médeklinker v over, wanneer zy eenen tweeletterigen klinker, eenen tweeklank, of eenen der vloeibare médeklinkers l, r, onmiddellyk vóor zich héeft. Vóorbéelden:
Uitnémingen. De uitspraek wilt de volgende wóorden met f geschréven hebben: lafenis, begrafenis, grafelyk, slafelyk, geloofelyk, liefelyk, beschryfelyk, droefenis, erfelyk, erfenis, bederfelyk, verderfelyk, sterfelyk, geriefelyk, terwyl derzelver na-bestaende laven; begraven, begraver, begraving; graven, gravin; slaven, slavin, slaverny; gelooven, geloovig; lieven, liever, lieveling; beschryven, beschryver, beschryving; droeven, droever, droevig; erven, erver, erving; bederven, bederver, bederving; verderven, verderver, verderving; sterven, sterveling; gerieven, geriever; régelmatig de v hebben. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXIV]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De uitspraek gebiedt ook de verwisseling der g in k in de wóorden afhankelyk, aenvankelyk, gevankelyk, koninklyk, vergankelyk, toegankelyk, dóorgankelyk, oorspronkelyk, afkomstig van hangen, vangen, koning, gang, sprong. Het is ook wéder uitspraekshalve dat wy eene t ingevoegd zien in béeldtenis, verbindtenis, gebeurtenis, bekentenis, erkentenis, gesteltenis. Het is eindelyk om de welluidendheid dat men der in plaets van er voegt by de wóorden die op r stuiten: huerder, voerder, klaerder, zuiverder, enz., en dat er eene d in-gevoegd is in tweederlei, tweederhande, dryderlei, dryderhande, vierderlei, enz., als ook, by uitzondering, in diender, (archer de justice), en boender, (frotteur). Maer het is om zindelyk (propre) van zinnelyk (sensuel) te onderscheiden, dat het eerste dier wóorden eene ingevoegde d héeft. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Over de verwantschapte médeklinkers.Wy hebben reeds gezien dat de f in v, en de s in z verwisseld worden. By de andere verwantschapte médeklinkers héeft die verwisseling niet plaets. Aen het begin der lettergréep is by de verwantschapte médeklinkers het verschil van den zagten en scherpen klank te voelbaer, om eenige misvatting te konnen veroorzaken; maer het is zoo altyd niet, wanneer zy, alleen of met eenen anderen médeklinker agter zich, de lettergréep sluiten: de buiging of de afleiding moet u dan meestal zeggen of het b o p, d of t, g of ch, is. Zoo schryft men, by vóorbéeld: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXV]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het wóord ambt wordt, wégens deszelfs oorsprong, met b, niet met p, geschréven. Verder wilt het gebruik dat men de volgende wóorden met eene t schryve: waerts (herwaerts, derwaerts, vôonwaerts, enz.), mits, vermits, mitsgaders, voort, voorts, voortaen, antwóord, sédert, iets, iet, niet, niets, ooit, nooit, met (avec), tot, want (car), aerts (archi), en met eene d: iemand, niemand. Wat de g en ch betreft, zékere naburige hervormers gebruiken de g aen het einde van 't wóord en vóor de t, dan alleen, wanneer de buiging of de afleiding zulks gebiedt, verkiezende, en niet zonder réden, de harde ch te schryven, zoo dikwils het wóord geene spruit héeft, of de naeste en zékere afleiding het ware schryfteeken | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXVI]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet aen-wyst. Édoch van het Belgisch gebruik, hetwelk, aen 't einde van het woord en vóor t, op de ch alleenelyk schynt gekomen te zyn om eenige eensluidende wóorden dóor de spelling te doen verschillen, mag wégens deszelfs algemeinheid volstrekt niet af-gezien worden. Men kan daerby nog in agt némen, dat reeds toch, in een vry groot getal wóorden, het gebruik der g als sluitletter en der g vóor t, dóor de afleiding gevorderd wordt. Be Belgen maken, aen het einde der lettergréep en vóor t, alleenelyk van de ch gebruik in de volgende wóorden, en in die er van af-geleid zyn:
Als méde nog eenige eigennamen gelyk Utrecht, Vecht, (eene rivier) enz, Be Belgen schryven dus: aendagt, agten (estimer), | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXVII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
agter (derrière), agtig (adjectivalen uitgang), ambagt, bedugt, berugt, biegt, dogter, dugten, egt, egter (nogtans), gedagte, gehugt, gerugt, gevrigt, gragt, hegt (manche), hegt (solide), hegtenis, jigt, jugt, klugt, knegt, kragt, nagt, nagtegael, negtig, nigt, nugter, oglend, pagt, plegt, pragt, rugtbaer, schagt, schigt, schigtig, slegt, slegten, slegts, smagten, spegt, spigtig, stigten, togt, tragten, tregter, tugt, ugtend, vagt, vegten, verdagt, verknogten, vlegten, vogt, vrugt, wagt, wagtel, wagten, wigtGa naar voetnoot*, zeigt, zugt, zwagtel, zwigten; wyders ik zogt van zoeken; kogt van koopen; dagt van denken; enz. Verder valt er niets byzonders te zeggen aengaende de médeklinkers, als dat de belgische h slegts het teeken is van eenen schielyken ophef en eene scherpe uitblazing van adem vóor het begin van eenen klinker; dat, vóor g of vóor k komende, de n dóor den neus uit-gesproken wordt; en dat de belgische j niets anders is als de klinkletter i, welke, als het ware, dóor de volgende vokael schielyk méde-getrokken, de eigenschap van eenen médeklinker krygt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 2. Over de vréemde médeklinkers.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXVIII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
welke uit andere talen ontleend zyn, doch welke door véelvuldig en langdurig gebruik vóor belgische gelden, en als zulke met de eigenlyk belgische letters geschréven worden. Wy hebben, namelyk, k of s vóor c, kw vóor qu, ks vóor x, f vóor ph, en de enkele t vóor den tweeletterigen klinker th. Vóorbéelden:
Uitnémingen. Het gebruik héeft de c behouden in de volgende wóorden: cel, cyns, citer, cilinder, cyfer, cimbael, citroen, officier, céder, cédel, cipier, cirkel, fiscael, océaen; en ettelyke andere. Het gebruik héeft ook de th behouden in apothéker, de c en de th in catholyk, enz. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II.De eigenlyk gezegde vréemde wóorden behouden hunne oorspronkelyke spelling, meten somwylen zonder verandering van uitgang. Vóorbéelden: Criminéel, passagie, personagie, collégie, horlogie, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXIX]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
contributie, natie, constitutie, cotisatie, cachet, exempel, génie, provinciael, quantiteit. Aenmerking. In die wóorden worden de g (vóor e, i) en de ch meestal op zyn fransch uit-gesproken; de t klinkt als s in de wóorden die af-geleid zyn van latynsche wóorden op tio, tium; de s tusschen twee vokalen luidt als z. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXX]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vóorbéelden:
c) De doopnamen hebben, buiten de latynsche, byna alle eene belgische spelling. Vóorbéelden:
|
|