merg en been voelt. Met een schouderophalen, het vertrekken van neus of mond, met een klank, enz. kan hij meer zeggen, dan iemand anders met honderd woorden. En toch kunt ge hem niet aanhouden of vervolgen, want hij heeft feitelijk niets gezegd of gedaan.
Hij zingt zijn lied, noemt daarin den naam van Koningin, Gouverneur of moeder, maar hij bedoelt U, die hem onrecht aandoet. En zijn teekening is juist, want ieder, die hem hoort, weet, dat gij het doel zijt. Hij is wantrouwend jegens U, hoewel ge in hem niets anders dan den oerdomme ziet. Gij dicteert hem voor, wat hij te doen heeft. Er volgt geen tegenspraak. Maar troost U, het is lijdelijk verzet. En wanneer gij meent, hem in uw val te hebben, staat hij op een afstand, U op zijn eigenaardige wijze uit te lachen.
Maar denkt ge heusch, dat al deze zijn oorspronkelijke karaktereigenschappen - zijn? Volstrekt niet. Maar hij is slaaf geweest of van slavenafkomst. Hij heeft tot nu toe behoord tot de minderwaardigen, de rechtloozen. Eén onbedachtzaam uitgesproken woord kon voorheen oorzaak zijn van pijn en smart en in latere tijden, misschien dezer dagen nog, van achteruitstelling, vervolging en tegenwerking.
Daarom is het lied van den neger schoon en verheven. Het bevat veel meer, dan de oningewijde maar even kan vermoeden. Slaven hebben gezongen