Liederen. Deel 3(1919)–A. van Collem– Auteursrecht onbekendOpstandige liederen Vorige Volgende [pagina 56] [p. 56] Broederschap Voelt gij de liefde van uw broeders, als Een zee diep, of als sterrennachten rustig, Het eeuwenoud mysterie, waarin gij Zoudt willen duiken af, of vliegen op Te halen uit dit sidderende hart, Zee-grijze parel of doorvonkte ster, Lichtende kostbaarheid die zij bevat. Voelt gij de liefde van uw broeders, als Een zang gestegen uit voortschrijdend koor? G' herkent de stemmen niet, maar een nà een, Wordt ieders stem gelijk een hooge toorts, Zij steekt de haar opvolgende fel aan, En alle klanken worden fakkeldragers, Zingende klimmend, in den hoogen nacht. Voelt gij de liefde uwer broeders, als Een zucht, geademd uit millioenen menschen? De lucht wordt flauw, er is een rood geschrei, Droefheid gaat om, uit wolken vallen neer Bloedtranen, naar den ope' mulle' grond, Een paarse damp rijst op, een weëe geur; Lijkenlucht zuigt aan het wijd Heelal. [pagina 57] [p. 57] Gij die de liefde uwer broeders zoekt, Niet in de zee diep, of de lucht oneindig, Noch in een zang opstijgende naar licht, Maar tot de sombere loopgraven duikt, En raakt met uwe sidderende hand En met uw sidderende oogen, aan De heengelegde lijken der soldaten. Vorige Volgende