Liederen. Deel 3(1919)–A. van Collem– Auteursrecht onbekendOpstandige liederen Vorige Volgende [pagina 31] [p. 31] Vrede Voor Henriette Roland Holst. Smartelijk-zoet woord, waarvan deez' tijd verhaalt, Door de veeltaligen, die zijn verzameld, - Gij laaiend vuurge bede uitgestameld, - Gij zijt een schim die door ons denken dwaalt. Wij meenden U te zien, wanneer ons oog Verlangend was den einder heen te staren - Maar uit de aarde gele vlam opvloog En bloed drupte van de verschrikte blaren. Wij meenden U te hooren - ver vervaagd - Bij het gevlam en het vol-helsch rumoeren Der juichende kanonnen en vuur-roeren Boven de stervenden, wier stem weeklaagt. Wij wilden tot U roepen, kom toch, koom, Zooals een moeder komen kan, genegen, - En werden kinderen, droomend een droom; Zij zien lieflijke gestalte zich bewegen. [pagina 32] [p. 32] Wij wisten in ons hart, dat gij bestaat, Want de natuur wil uwen naam belijden En uwe sfeer, wanneer door bosschen gaat De avondstilte langs de stammen schrijden. Dan luisteren wij tot U, - maar gij daalt' af En zijt geweken naar zeer verre rijken; Wel meet ons oog den wijden afstand af, Maar onze voetstap kan U niet bereiken. Waar gij verdwenen zijt, een loome zee, Begaat ons oor met zacht belovend zingen; Wij wilden naar die woonsteê met U mee, - Maar kunnen niet, - want waar wij schrijden, springen Voor onze voeten bergen tot een rij Van vele ketens, niet te overklimmen, Wij stijgen moeizaam op, en dalen wij, - Voor onze voeten nieuwe bergen schimmen. Soms meenen wij te zien Uwe woonsteê; Dan laat een spleet van zilver uitzicht speuren; Wij gaan verheugd, maar aarzeling gaat mee, En nieuwe bergen, nieuwe toppen beuren.... Is menschheid dan gedoemd, altijd te gaan De hoogten op, die zich de menschen schiepen? Zijn menschen dan gedoemd, altijd te gaan Dezelfde bergen die zij altijd liepen?.... [pagina 33] [p. 33] Kom, Socialisme, stort het dynamiet Van uw begrip binnen de harte-spleten Van alle de menschen op elk aard-gebied; Dan springt uit-een die zelf-geschapen keten, - Dan zal gehoord worden donder en val Van deze maatschappij, die vliegt uit-eene, En ope' breekt het wijd-gezegend dal, Daar, waar wij zagen Vrede schrijden hene'. - Niet meer een schim, maar hooge werkelijkheid, De Vrede als een moeder zal zij komen; - Haar armen zijn een wieg, waarin verblijd De kinderen der aarde zullen droomen. Vorige Volgende