| |
| |
| |
Waar genoeg van zijn...
Waar genoeg van zijn op aarde:
Boeven, dieven en bastaarden,
Dat in holen bouwt zijn huis, -
Stratensliepers en bandieten
Die de baarden groeien lieten,
Den passant te maken bang, -
Met gehoornde vingertoppen,
Weggestapt uit goore sloppen
Naar het meêlij op de straat, -
Krepels die in stokken staat, -
Wakke prijen aan bordeelen,
Die bij dag de kaarten deelen,
Uit te spelen een gelag, -
Die uit holle pijpen grommen
Door de stegen, nauw en kromme,
Labyrinth der oude stad, -
| |
| |
Uitgezonden door makronen
Die in luierkroegen wonen, -
Zoekers in het bosch naar bank,
In hun oogen dievensprank,
In de handen het aangrijpen,
Moord en doodslag en verknijpen -
Wat is oorzaak, menschenpak
Met gedachten, goor en brak,
Oogen loensch en slijpe voeten,
Dat ge zóó zult blijven moeten,
Averechts en uit de schreef? -
Knechtschap was het die u dreef.
Knechtschap deed uw denken dalen
En u brengen naar de zalen,
Waar de misdaad wordt berecht, -
Knechtschap maakte u zoo slecht.
| |
II
Waar genoeg van zijn op aarde:
Sluipers die de krachten gaarden
Der arbeiders in één hand,
Om hen sloten stalen band
En toen nepen, dat de werker,
Opgedrongen in dien erker,
En zijn spieren worden slap, -
Tot de greep ging langzaam open,
En de werker leerde loopen
| |
| |
Naar de stemme die beval:
Keer de tobbe, - veeg den stal. -
Span de peerden uit de boomen, -
Sta, wanneer de zon wil komen,
Met ons kouter op het veld, -
Wied de grassen, - snij het geld
Dat den grond uitschiet als halmen,
In mijn schuren saam tot schalmen, -
Zak de zee in en in mijnen,
Haal daar sponzen en robijnen,
Naar den bovengrondschen dag,
Dat mijn oog ze grijpen mag, -
Trek de wol uit Barbarije
Naar de grijze spinnerijen,
Die ik hier oprichten zal
Waar gij huizen bouwt' voor rijken,
En voor u de arbeidswijken, -
En uw hersens vol van streken,
En uw handen die uitsteken,
Wat is oorzaak dat ge kreeg
Dezen gordel nimmer leeg?
And'rer knechtschap en ellende
Die als goden zoontjes gaat
Op de allemansche straat.
| |
| |
| |
III.
Daar nu zijn genoeg op aarde:
Mannen, in wie weten klaarde,
Dat het zoo niet langer gaat
Met den scheef gezakten Staat,
Waarin niemand dan wat rijken
Mogen vette bouten strijken,
Gaat in Socialisme loopen!
Wordt een leger van cyklopen!
Stoot de kerels uit hun dom,
Die zich gaan met gore kaken
Van den arbeid meester maken,
Van de sterren, van de zon,
Van de velden, van de bron,
Van de vruchtigheid der aarde, -
Werker, werker, weet uw waarde: -
Veeg ons mooie wereldhuis
Schoon van boeven en gespuis, -
Ga den rijkaard murwe maken, -
Trek den gifttand uit zijn kaken, -
Hijsch de roode vaan ten top, -
Trap uw kroeg in en uw slop, -
Blusch de lichten der bordeelen,
Dat de wereldlichten spelen
Op een nieuw gerezen stad,
| |
| |
Vol van groen en mossig pad,
Wemelend van aangezichten,
In wier oogen sterren lichten, -
In wier harten dapper slaat
Vrijheid, vrijheid, uwe maat, -
In wier denken, ruim en teeder,
Wiegt het hemelwiegen weder, -
Vrijheid, vrijheid, zend ze voort,
Uit dit heden naar de poort
Die gaat op de toekomst open,
Waar de proletaren loopen,
Opgeheven, hoog van stand,
Op het wereldsch vaderland.
|
|