Liederen. Deel 1(1917)–A. van Collem– Auteursrecht onbekendLiederen van huisvlijt Vorige Volgende [pagina 16] [p. 16] Bontwever te Gemert. Uit den vroegen voortijd, In een woon van bergkrijt, Plagge, wier en teer, Hol van holenbeer, Spoelt en woelt, Dat de haspels tikken aan de wanden En de draad heen-om-schiet naar zijn handen, Het kleine weverke voor zijn gestoelt. Ingebukte, tusschen Een beschot van lussen Wankel boven hem, Voet en armenklem; Spant en plant Bij het teeken dat zijn voeten wiegen Hij, het stoelke, dat uit klossen vliegen Laat, getwijnde draadjes tot vierkant. [pagina 17] [p. 17] Aan den venster-inham Kleine droeve oogvlam, In het huis van plag, Kruipt voorbij de dag, Draalt en vleidt Glijdt als slangen langs de wandverblijven Deze schuiven huid van gouden schijven Op het weverke in blauw habijt. Uit de spoelenklompjes Vallen ruitenhompjes Bij den rythme-tik Tot een kleur-opschik; Werkertje, vol vuur En hij spant de draadjes zonder glissen, Meester heeft geen vezeltje te missen, ‘Meester geeft vief centjes ieder uur’! Vorige Volgende