Deze laatste opmerking geeft mij een waarschuwing in de pen.
Ik richt mij in dit geschrift niet tot hen, die Indië grondig kennen. Voor hen werd het niet opgesteld en als zij het desondanks lezen, zullen zij zich hier en daar allicht teleurgesteld voelen, omdat menig punt, dat hunne bijzondere aandacht wekte, niet verder en détail uitgewerkt werd. Ik liet zulks opzettelijk na, omdat ik vooral hen wensch te bereiken wie het niet mangelt aan algemeene belangstelling, maar die afgeschrikt zouden worden door uiteenzettingen en betoogen van administratief-technischen aard. Misschien ben ik hier en daar toch al reeds te veel van die oorspronkelijke gedachte afgeweken om hen te voldoen, die ik van meet aan op het oog had: belangstellenden in de Indische vraagstukken, maar die er zelf niet al te veel van afweten.
In het algemeen karakter van den lezerskring, dien ik mij van meet aan voor oogen heb gesteld, ligt tevens de verklaring van de omstandigheid, dat ik zwijg over bijzondere aangelegenheden, die mijzelf na aan het hart liggen en bij mijne naaste geestverwanten in de eerste plaats belangstelling plegen te wekken.
Ik had ditmaal niet allereerst hen op het oog, doch ieder Nederlander, die iets beseft van de toenemende, weldra zelfs overheerschende beteekenis van het koloniale vraagstuk voor het eigen land.
Toch, het spreekt vanzelf, is de oplossing, die ik hier en daar voorstel, niet los te maken van de politieke grondbeginselen, die ik belijd, en in dien zin dient dit geschrift zich ook als anti-revolutionair aan.
***