| |
| |
| |
Ursula Wölfel
door Kees van Eunen
Ursuala Wölfel werd op 16 september 1922 in Duisburg-Hamborn geboren, in het Roergebied, waar ze ook haar jeugd doorbracht. Haar vader was musicus. Ze studeerde na haar schooltijd germanistiek en pedagogiek in Frankfurt en Darmstadt. Aansluitend werkte ze als assistente aan het pedagogisch instituut te Darmstadt en als lerares in het speciaal onderwijs. Vanaf 1959 legde ze zich helemaal toe op het schrijven van jeugdboeken. Vele daarvan werden geïllustreerd door haar dochter Bettina, geboren uit haar korte huwelijk met de in de Tweede Wereldoorlog omgekomen architect Wölfel.
Ursula Wölfel is lid van de West-Duitse pen-club. Voor haar werk werd ze verschillende keren onderscheiden. Veel van haar boeken kwamen terecht op de ‘Auswahlliste’ in het kader van de Duitse Jugendbuchpreis. In 1962 ontving ze deze prijs voor haar boek Feuerschuh und Windsandale (Dikke Tim de wereld in). Dit kinderboek kreeg enkele jaren later, in 1964, een eervolle vermelding in het kader van de Hans Christian Andersen-prijs, evenals in 1972 haar verhalenbundel Die grauen und die grünen Felder en in 1978 Du wärst der Pienek (Speel in je spel).
| |
Werk
De in Duitsland veelgelezen Ursula Wölfel heeft met haar werk onmiskenbaar een sturende invloed uitgeoefend op de ontwikkeling van het naoorlogse Duitse kinderboek, vooral via het onderwijs, dat in zowel binnen- als buitenland dankbaar gebruik maakt van haar verhalen.
Tot ongeveer 1970 staan in Wölfels werk ontwikkelingsproblemen van kinderen centraal, gaat het om het spanningsveld dat door de socialisatie, het invoegen in de harde werkelijkheid, opgeroepen wordt. Eenzaamheid, isolatie enzovoort zijn Wölfels thema's. Duidelijk is de pedagoge aan het woord. Dat betekent niet, dat haar boeken met geheven wijsvinger geschreven zijn, integen- | |
| |
deel - ze nodigen uit tot meedenken: pasklare oplossingen geeft de schrijfster niet. Belangrijk zijn integratie in een groep, het op de een of andere wijze vinden van geborgenheid en rust. Deze elementen zijn reeds aan te treffen in Ursula Wölfels eerste boek, het jongensboek De rode ruiter en het gelukkige gezin, en met name in Tientje achter de tuinmuur en in het bekroonde Dikke Tim de wereld in.
In het meisjesboek Tientje achter de tuinmuur gaat het om een vijfjarig meisje, dat al haar fantasie op een fictief vriendje gericht heeft en in een buurjongen van tien uiteindelijk een echte vriend vindt: het feitelijke thema is dus de overgang van een fantasiewereld naar de (harde) werkelijkheid.
Dikke Tim de wereld in is het verhaal over een dik, klein, arm jongetje, Tim, dat door zijn vader over zijn minderwaardigheidsgevoelens heen wordt geholpen.
In Overal schijnt de maan, ook voor tv bewerkt, richt Wölfel zich op jongeren. Het gaat in dit verhaal om het niet altijd eenvoudige leven van zigeuners, waarbij ook de vervolging in Hitlers Derde Rijk nadrukkelijk de aandacht krijgt.
Met de korte-verhalen-bundel Die grauen und die grünen Felder begint een nieuwe fase in Ursula Wölfels schrijfsterschap. Ze besteedt nadrukkelijker aandacht aan actuele maatschappelijke en sociale problemen. Randgroepjongeren duiken in haar werk op en de problematiek van de derde wereld, kolonialisme en uitbuiting komen aan de orde. Het ging hierbij niet alleen om nieuwe onderwerpen die tot dan toe in de Duitse jeugdliteratuur min of meer taboe waren. Ook de vorm waarin Wölfel haar stof goot, was nieuw en zou de ontwikkeling van de Duitse kinder- en jeugdliteratuur beïnvloeden: korte tot zeer korte verhalen, waarin met opvallende eenvoud maar veelal hoge dramatische spanning complexe situaties worden belicht. De verhalen uit Die grauen und die grünen Felder doken al heel snel in allerlei anthologieën op en ze worden nog steeds gebruikt in binnen- en buitenland. Doordat ze de lezer rechtstreeks aanspreken zijn ze geliefd in het onderwijs, als middel om bepaalde sociaal-maatschappelijke problemen concreet ter discussie te stellen. Hetzelfde geldt voor het documentair georiënteerde boek 16 Warum-Geschichten (1971).
Reeds eerder, vanaf 1968, experimenteerde Wölfel met het fenomeen van het voorleesverhaal: zeer korte verhaaltjes, veelal ironisch getint, met als thema de hebbelijkheden en onhebbelijkheden van de mens. Regelmatig verschenen nieuwe verhalenbundels van haar hand, bijvoorbeeld 27 Suppengeschichten (1968), 28 Lachgeschichten (1969), 29 verrückte Geschichten (1974) en 30 Geschichten von Tante Mila (1977).
Een heel ander terrein, het spelen van toneel, betrad de schrijfster in
| |
| |
1973 met Du wärst der Pienek (Speel in je spel), een compilatie van verhalen, suggesties en ideeën, die als uitgangspunt kan dienen voor het spelen van toneel, in groepen van minimaal vier personen, volwassenen én kinderen. Het gaat Urusla Wölfel er met haar teksten om de fantasie van de spelers te stimuleren. In 1979 verscheen haar kindertoneelstuk Ein Käfig für den gelben Vogel.
Momenteel beperkt Wölfel zich vooral tot het bijwerken en actualiseren van haar eerdere publikaties.
In haar gehele werk blijft Ursula Wölfel de sociaal-pedagoge. Hoofdthema van vooral haar latere werk is het zoeken naar allerlei vormen van geluk, in een kapotte wereld. Ze zet via haar boeken haar lezers aan tot nadenken.
Haar werkwijze en stijl, de karakteristieke eenvoud waarmee ze schrijft (zowel qua taalgebruik als qua inhoud), hebben haar in Duitsland beroemd gemaakt. Ook in het buitenland wordt Ursula Wölfel veel gelezen, hoewel van haar totale werk maar betrekkelijk weinig in het Nederlands is vertaald. Overigens is ze wel een van de heel weinige Duitse auteurs die in het Fries gelezen kunnen worden.
| |
Overal schijnt de maan
Met dit boek, dat het verhaal vertelt van de mooie Nauka, een 15-jarig zigeunermeisje, haar jongere zusje Pimmie en hun stam, richt Ursula Wölfel zich vooral tot de leeftijdsgroep vanaf twaalf jaar.
Nauka en Pimmie zijn de weg naar hun kamp kwijtgeraakt. Als ze het kamp eindelijk bereiken, blijkt iedereen weg te zijn: de mannen zijn opgepakt, verdacht van veediefstal; de vrouwen zijn met hun wagens uit hun kamp verjaagd. De meisjes vinden hun oude oom Panelon en trekken met hem verder, op zoek naar de rode rotsen, een gebied in de Frans-Duitse grensstreek, waar Panelons vrouw Parnie en hun kinderen destijds door de SS zijn meegevoerd, mede door Panelons nonchalance. Dit voorval heeft diepe indruk op Panelon achtergelaten. Tenslotte vinden ze de onheilsplek en zenden, overeenkomstig de traditie, de zielen van de doden naar het rijk van de vrede. Tijdens hun tocht ontmoeten ze ook de vroegere stam van Panelon, waaruit hij vanwege zijn onvergeeflijk nonchalant gedrag verstoten was. Het komt nu tot een verzoening. Panelons mensen blijken bovendien te weten waar zich Nauka's en Pimmie's familie bevindt. Voor de winter zijn allen weer bij elkaar.
Een van Panelons kinderen is destijds gered, de jonge poppenspeler Mateo. Nauka is verliefd op hem. Na de nodige moeilijkheden trouwt ze met hem, volgens de zigeunertradities op het jaarlijkse Sarafeest in Frankrijk.
Ursula Wölfel mengt realiteit, romantiek en sprookjesachtige ele- | |
| |
menten tot een boeiend geheel. In uiterst poëtische taal geeft ze via een veelheid aan motieven informatie over de leefwijze van zigeuners, over hun wetten, hun gebruiken, hun specialiteiten, maar ook over hun problemen: de discriminatie en de vervolging waaraan ze blootstaan, vroeger en nu.
Het boek, is duidelijk niet in eerste instantie bedoeld als een romantisch verhaal over een romantisch volk, maar wil begrip kweken voor de zigeneurs.
| |
Dikke Tim de wereld in
De zevenjarige Tim is te dik. Omdat hij bovendien nogal klein is voor zijn leeftijd, wordt hij op school geplaagd. Het liefst zou hij heel iemand anders zijn. Zijn vader, een vrolijke schoenmaker, begrijpt hem. Samen met zijn zoon gaat hij in de vakantie vier weken op pad als reizend schoenlapper. Beiden kiezen een fantasienaam, ‘Vuurschoen’ en ‘Windsandaal’. Door deze zwerftocht en geholpen door de verhalen die zijn vader hem steeds weer op het juiste ogenblik weet te vertellen, komt Tim over zijn minderwaardigheidsgevoel heen.
Wölfel vertelt dit verhaal, dat behalve in het Nederlands ook in het Fries vertaald werd, vlot en met veel humor. Haar pedagogische bedoelingen zijn duidelijk maar overheersen niet.
| |
Bibliografie
Een keuze uit de niet in het Nederlands vertaalde kinderboeken
|
Hans im Glück. Das alte Märchen als modernes Klassenspiel (1959), Fliegender Stern (1959), Julius (1964), Joschis Garten (1965), Siebenundzwanzig Suppengeschichten (1968), Achtundzwanzig Lachgeschichten (1969), Die grauen und die grünen Felder: wahre Geschichten (1970), Sechzehn Warum-Geschichten von den Menschen (1971), Nebenan wohnt Manuel (1972), Ein Tapir im Dorf (1973), Neunundzwanzig verrückte Geschichten (1974), Dreissig Geschichten von Tante Mila (1977), Ein Käfig für den gelben Vogel: Kindertheater-Stück (1979), Jacob, der ein Kartoffelbergwerk träumte: Nacherzähltes aus seinem Leben 1832-1854 (1980), Eine und sechsundzwanzig ABC-Geschichten (1981). |
In het Nederlands vertaalde kinderboeken
|
Der rote Rächer und die glücklichen Kinder (1959): De rode ruiter en het gelukkige gezin. Vertaald door Goris Verburg. Nijkerk, Callenbach, 1963. |
Sinchen hinter der Mauer (1960): Tientje achter de tuinmuur. Vertaald door Lidi Meijer-Luursema. Met illustraties van Quirine Collard. 's-Gravenhage, Van Goor, 1963. (Opnieuw vertaald door H. Vandeweghe, onder de titel Stientje achter de tuinmuur. Met illustraties van Nelly Verboven. Hasselt, Clavis, 1985.) |
Feuerschuh and Windsandale (1961): Dikke Tim de wereld in. Vertaald door Karel Bakker. Met illustraties van C.W. Voges. Utrecht, Het Spectrum, 1962. |
Mond, Mond, Mond (1962): Overal schijnt de maan. Vertaald door Marinel Mopman. Met illustraties van Bert Bouman. 's-Gravenhage, Van Goor, 1964. |
| |
| |
Du wärst der Pienek: Spielgeschichten, Spielentwürfe, Spielideen (1973): Speel in je spel. Vertaald door J.N.H. van Rijsinge-Dijkstra. Met foto's van Cornelia Mirjam Specht. Nijkerk, Callenbach, 1974. |
In het Fries vertaald kinderboek
|
Feuerschuh und Windsandale (1961): Fjûrskoech en Wynsandael. Vertaald door A.J. Brouwer-Prakke en J. Brouwer. Met illustraties van Heiner Rothfuchs. Leeuwarden, Miedema, 1969. |
Over Ursula Wölfel
|
H. Bachmann, Unterrichtsversuche mit ‘Sinchen hinter der Mauer’. In: M. Dahrendorf/H. Bödecker, Das Taschenbuch im Unterricht, 1972, blz. 52-67. |
A. Cl. Baumgärtner, Ursula Wölfel - ‘Der rote Rächer’. In: Jugendliteratur im Unterricht, 1972, blz. 52-64. |
M. Dahrendorf, Ursula Wölfel. In: A. Cl. Baumgärtner, Deutsches Jugendbuch heute, 1974, blz. 84-85. |
Th. Karst, Realistische Kindergeschichten als thematische Textfolgen im Unterricht der Primarstufe ab 2. Schuljahr. In: Kinder- und Jugendlektüre im Unterricht, deel 1: Primarstufe, 1978, blz. 51-65. |
14 Lexicon jeugdliteratuur
juni 1987
|
|