| |
| |
| |
C. Wilkeshuis
door Jacques Vos
Cornelis Wilkeshuis werd op 9 december 1896 in Harlingen geboren. Na de normaalschool in Franeker volgde hij de opleiding tot onderwijzer aan de Haarlemse Kweekschool. Een klasgenoot op deze school was Leonard Roggeveen.
Na zijn diensttijd, in 1919, werd Wilkeshuis onderwijzer op Terschelling. Er volgden meer lagere scholen, waaronder in 1925 de jongensschool van de Leeuwarder Schoolvereniging. Op deze school ontmoette hij een collega ‘juffrouw Baas’, met wie hij in 1929 trouwde. Het gezin Wilkeshuis verhuisde in 1932 naar Deventer. Hier werd Wilkeshuis docent pedagogiek en Nederlands aan een opleidingsinstituut voor de zogenaamde nijverheidsakten. Tot aan zijn dood in 1982 bleef Wilkeshuis in Deventer wonen.
Het verhaal luidt, dat Wilkeshuis zijn schrijversloopbaan op tienjarige leeftijd begon met een kerstverhaal in het advertentieblad dat door zijn vader werd uitgegeven. In de jaren dertig werden gedichten van hem geplaatst in onder meer De Gids en Groot Nederland. In deze jaren werkte hij ook mee aan een aantal jeugdtijdschriften, bijvoorbeeld Zonneschijn en De Verkenner. ZIjn eerste jeugdboek, Het gezin aan de Veenplas, verscheen in 1936. Dit boek kent een duidelijk autobiografisch karakter.
Voor zijn boek Vuur over Soemerië (1955) ontving hij in 1958 de prijs van de Schweizer Lehrerverein. De stad Deventer eerde hem in 1963 met de culturele prijs van die stad, de Gulden Adelaar. Deze onderscheiding ontving hij voor zijn gehele oeuvre. In dat jaar verscheen ook de tweede druk van een historische (jeugd-)roman die in Deventer speelt, De Gekroonde Stokvis. De Oostenrijkse Staatsprijs voor kinderliteratuur ontving Wilkeshuis in 1967 voor zijn in 1964 verschenen verhalenbundel Zwart op wit. In Nederland zijn zijn boeken nooit bekroond.
Vertalingen van zijn werk verschenen onder andere in het Duits, Zuid-afrikaans, Deens en Indonesisch.
| |
Werk
Wilkeshuis was wat wel genoemd wordt een ‘produktief schrijver’. Hij schreef jeugdboeken, verhalen (o.m. in Kris Kras), hoorspelen (soms bewerkingen van zijn boeken), gedichten, schoolboeken (voornamelijk bloemlezingen), artikelen over pedagogische onderwerpen, boekjes
| |
| |
over de geschiedenis van het onderwijs en monografieën, bijvoorbeeld over Diderot.
In een aantal artikelen heeft hij uiteengezet wat hij van een goed jeugdboek verwacht. In een bijdrage aan Onderwijs en Opvoeding (jrg. 1957) noemt hij onder meer: spanning (‘Een vervelend boek is een mislukt boek’), het boek moet een venster zijn op de wereld (‘ook een venster op de mensenwereld’), het boek moet kinderen confronteren met ‘waarden’, en het moet voor honderd procent stilistisch verzorgd zijn, omdat het een bijdrage moet leveren aan de esthetische vorming van de kinderen.
Vooral het aspect ‘venster op de wereld’ (deze omschrijving heeft Wilkeshuis overigens ontleend aan J. Riemens-Reurslag) lijkt voor Wilkeshuis belangrijk: ‘Er ontrollen zich in de bladzijden van het jeugdboek andere landschappen, andere tijden, andere beschavingen dan waarin men zelf leeft. En zo verwijden zich de horizonten.’ Belangrijk hierbij acht hij dat kinderen kennis maken met andere mensen dan uit hun dagelijkse omgeving. Wilkeshuis is schrijver en pedagoog: in veel van zijn boeken confronteert hij zijn hoofdfiguren met een probleem, zij moeten grote moeilijkheden trotseren, zij moeten keuzes maken. Patava, de hoofdpersoon uit Patava, de holenjongen, wil een groot jager worden, een ongeluk tijdens de jacht maakt hem half-verlamd, zodat hij een andere zin aan zijn bestaan moet trachten te geven; Tipa, een Inca-meisje, moet leren inzien, dat zij gelukkiger is in haar dorpje met de jonge herder Couchi, dan als een van vele vrouwen in het paleis van de machtige Inca; Wiggert (uit Aanpakken maar!) moet erin berusten dat hij geen ‘natuurkundige’ zal kunnen worden, maar zijn vader in de manufacturenwinkel zal moeten bijstaan (gelukkig helpt ‘Omke’, zodat alles toch nog goed komt). Over het algemeen weet de pedagoog Wilkeshuis te nadrukkelijk gemoraliseer in zijn boeken te vermijden. Een aantal recensenten heeft erop gewezen dat zijn boek Grote Pier van Kimswerd ten dele mislukt is omdat hij daarin wel moraliseert en de boodschap, dat macht corrumpeert, te sterk op de voorgrond heeft geplaatst.
Hoewel Wilkeshuis zeker geen religieus schrijver genoemd kan worden, komen er vooral in zijn vroegere werk religieuze elementen voor. Bijvoorbeeld: ‘En nu leek het, of die blinkende rivier al maar breder en breder werd, en steeds helderder begon te stralen. Het was geen water meer, dat er voortstroomde, het waren nu golven van enkel licht, gouden en zilveren licht, die zich zingend voortspoedden naar heel diepe verten. Zag je werkelijk in de hemel, dacht Maurits, als je goede vrienden werd, als je veel van elkander hield?’ (Oeleke) En: ‘Het is net een groot uurwerk, Car- | |
| |
lijntje. De engelen winden het iedere veertien dagen op, net als je vader de klok in de huiskamer. En God zit vanuit de hemel te kijken, of het goed loopt, en hoe mooi het is. O, Carolijntje, er is niets te bedenken, dat heerlijker is dan de sterrenwereld, behalve...’ (Carolijntje)
Het feit, dat Wilkeshuis met zijn boeken de lezers een venster op de wereld wil bieden, maakt dat hij zich grondig moet documenteren. Dit geldt voor ‘cultuur-historische’ boeken als De boog van de farao (over Amenhotep, die over Egypte regeerde van 1451 tot 1426 voor Chr.), Vuur over Soemerië (over de stad Oer die in 1922 door Leonard Wolley werd opgegraven) en De gekroonde Stokvis (over het middeleeuwse Deventer), maar ook voor Rook en as over Tristan, waarin hij beschrijft hoe in 1961 de gehele bevolking van het eiland Tristan da Cunha ten gevolge van een vulkaanuitbarsting haar heil elders moet zoeken.
Ook zijn ‘indianen-boeken’ zijn redelijk gedocumenteerd: Kleine Sneeuwveer (met een indiaans meisje als hoofdpersoon), Jahoela, de Woudindiaan en Tipa, het Incameisje.
De genoemde boeken zijn over het algemeen bestemd voor lezers van 13, 14 jaar. Daarnaast heeft Wilkeshuis boeken geschreven voor jongere kinderen, boeken met een wat sprookjesachtig karakter, zoals vier deeltjes over Ollebolle en Avonturen
Illustratie van Jenny Dalenoord uit Tipa, het Incameisje
in Lutje-Putje over een kabouter-samenleving. Zijn grootste bekendheid dankt hij echter aan de historische verhalen voor kinderen.
| |
Patava, de holenjongen
Wilkeshuis begon aan dit boek in 1942. Hij zag parallellen tussen de leefwijze van de holenmensen en de leefwijze van de mensen tijdens de Tweede Wereldoorlog: ‘Ik had met dit boek een bedoeling, want ik ben tenslotte door en door een moralist. Ik wilde de kinderen leren “Ja” te zeggen op de moeilijkheden en de verschrikkingen van het leven en de oorlog toen.’ Het
| |
| |
boek werd pas in 1948 uitgegeven; gezien het aantal herdrukken is dit een van de bekendste en populairste boeken van Wilkeshuis.
Aanleiding tot het schrijven van ‘Patava’ was het boek van George Goury: Origine et Evolution de L'Homme. In deze studie wordt een beschrijving gegeven van het leven van de zogenaamde Cro Magnonmens omstreeks 10.000 voor Christus in het Zuidoosten van Frankrijk. De Cro-Magnon-mens was een jager; men vermoedt, dat de afbeeldingen van dieren op de holen een magische bedoeling hadden.
Hoofdpersoon is Patava, die alles in zich heeft om een groot jager te worden. Hij is ook artistiek begaafd. Tijdens een jachtpartij wordt hij door een bison dusdanig verwond dat hij zijn hele leven verminkt zal blijven. Jagen is voor hem niet meer mogelijk. Na een moeilijke periode (lichamelijk en geestelijk) accepteert hij de situatie, hij zal zich verder bezighouden met het ‘schilderen’ van dieren op de rotswanden. Wanneer de oude priester Atta sterft, wordt Patava zijn opvolger: ‘Daar stond hij: de nieuwe priester, die het medelijden had ontdekt en de fluit had uitgevonden en de wanden van de tempel van de heerlijkste schilderijen had voorzien.’
| |
De gekroonde stokvis
De gebeurtenissen in dit boek spelen zich af aan het eind van de veertiende eeuw in Deventer. Centraal staat de beroemde Latijnse school van Geert Grote. De hoofdpersonen zijn: Alewijn, zoon van een bakker, en Lutgert, pleegzoon van een rijke handelaar die zich heeft teruggetrokken uit de handel. Wilkeshuis laat deze jongens allerlei ‘gewone avonturen’ beleven: spijbelen van school, op de markt zwerven, karweitjes uitvoeren voor kooplieden op de markt, enzovoort. Later wordt het menens: zij maken deel uit van het leger van de bisschop van Utrecht dat het kasteel van een roofridder in Duitsland belegert.
Lutgert heeft een hekel aan de school, hij wil koopman worden. Na veel aarzelen stemmen zijn pleegouders hierin toe. Hij gaat het vak leren bij een koopman in Kampen. Zijn plaats in het pleeggezin wordt ingenomen door Stefan, een weesjongen, die na een moeilijke zwerftocht in Deventer is beland. In tegenstelling tot Lutgert gaat hij graag naar school, hij wil namelijk priester worden.
In het laatste hoofdstuk laat Wilkeshuis zien water van de jongens geworden is: Alewijn heeft een graad aan de universiteit van Leuven gehaald, Lutgert wordt een goed koopman en Stefan is priester geworden in het fraterhuis van de Broeders des Gemenen Levens. In deze drie jongens belichaamt Wilkeshuis de roem van Deventer uit de Hanze-tijd: handel, rechtsgeleerdheid en de liefdadigheid in navolging van Geert Grote.
| |
| |
Het boek voldoet niet geheel aan de criteria van Wilkeshuis voor een goed jeugdboek, het geeft wel een venster op de middeleeuwse samenleving, maar de spanning ontbreekt. Veel van de ‘avonturen’ die de jongens meemaken vormen vooral een aanleiding om over het middeleeuwse Deventer te vertellen.
| |
Rook en as over Tristan
Uit interviews met Wilkeshuis blijkt, dat hij zich ook voor dit boek weer intensief heeft gedocumenteerd. Achterin het boek geeft hij een verantwoording van zijn bronnen.
Aanleiding tot dit boek was het feit, dat in 1961 de gehele bevolking van het eiland Tristan da Cunha moet evacueren. Een doodgewaande vulkaan is plotseling weer tot leven gekomen. Als de vulkaan in 1962 is uitgewerkt, keert de bevolking weer naar het eiland terug.
Hoofdpersoon is Josuah, een jongen van een jaar of twaalf. Aan de hand van deze Josuah geeft Wilkeshuis een beeld van het dagelijks leven op het eiland. Belangrijk voor de eilandbewoners is het verbouwen van aardappels. De lezer krijgt informatie over de manier waarop de aardappelveldjes zijn ingericht, over de burenhulp bij het oogsten van de aardappels en over het feest dat gevierd wordt wanneer de aardappels zijn geoogst. Wilkeshuis wou ook graag informatie kwijt over het verleden van
Illustratie van Friso Henstra uit Rook en as over Tristan
Tristan. Hij heeft hierbij gekozen voor het procédé van de vertellende grootmoeder (‘Grannie’). Uit haar verhalen blijkt bijvoorbeeld, dat in het verleden nogal wat avonturiers het eiland hebben aangedaan, zoals de beruchte Thomas Currey, die een schat op het eiland begraven heeft en wiens geest nog op het eiland schijnt rond te waren.
Het tweede gedeelte van het boek handelt over de uitbarsting van de vulkaan en de evacuatie van de bewoners; zij komen in Engeland terecht, waar zij bijna ziek worden van heimwee. Na een jaar wordt een expeditie naar het eiland uitgezonden: de vul- | |
| |
kaan is weer rustig en de meeste bewoners keren terug.
| |
Waardering
Over het algemeen werden de boeken van Wilkeshuis door recensenten positief besproken, met uitzondering van zijn boekjes voor jongere kinderen. Over Ollebolle bijvoorbeeld schrijft een recensent: ‘lawaaierig verhaal’ en ‘maatwerk’. Veel recensenten oordeelden positief over zijn verzorgd taalgebruik, over de verwerkte documentatie in de verhalen en over het feit dat hij de lezers meer wilde geven dan een spannend verhaal.
In latere jaren, bijvoorbeeld bij het verschijnen van herdrukken, stellen recensenten zich kritischer op. Over Jahoela, de woudindiaan schrijft een recensent: ‘Dit is een prachtig voorbeeld van een indianenverhaal in typisch westerse betekenis in een kleinburgerlijk Hollandse zetting.’ Negatief was men over zijn laatste boek, Grote Pier van Kimswerd: ‘geen jeugdboek door de thematiek, constructie laat te wensen over’, ‘saaie aaneenschakeling van losse feitjes’. Waarschijnlijk is de populariteit van de boeken van Wilkeshuis tijdgebonden.
In veel interviews werd aan Wilkeshuis gevraagd of hij er niet onder leed nooit een Nederlandse bekroning van een van zijn boeken te hebben gekregen. Het zat hem kennelijk niet zo dwars. Hij vergeleek zichzelf met zijn generatiegenoten: Leonard Roggeveen, Anne de Vries en Klaas Norel. Toen zij hun beste jeugdboeken schreven bestonden er nog geen prijzen. ‘En toen ze er wel kwamen, behoorden wij al weer tot de oude garde. Ik kan het wel begrijpen en billijken dat men aan de jongere en op haar beurt weer andere generatie de voorkeur gaf.’
| |
Bibliografie
Keuze uit zijn werk voor volwassenen
|
Gezag en gehoorzaamheid (1936), Diderot (1964), Jan van Ruusbroec (1964), Daantje zou naar school toe gaan (1965), Meester, welbedankt: De school van 1900 tot nu (1968). |
Een keuze uit de kinderboeken
|
Het gezin aan de Veenplas. Met illustraties van Nans van Leeuwen. Alkmaar, Kluitman, 1936. |
Aanpakken maar..!. Met illustraties van Pol Dom. Alkmaar, Kluitman, 1940. |
Patava de holenjongen. Met illustraties van J.H. Sprenger. Alkmaar, Kluitman, 1948. |
Carlijntje. Met illustraties van Etta Weiss. Meppel, Roelofs van Goor, 1950. |
Avonturen in Lutje-Putje. Met illustraties van Piet Broos. Lochem, De Tijdstroom, 1951. |
Oeleke. Met illustraties van H. Meijer-Ricard. Haarlem, Boom-Ruygrok, 1954. |
Avonturen van Ollebolle. Met illustraties van Guust Hens. 's-Gravenhage, Van Goor, 1956. |
De boog van de farao. Met illustraties van Guust Hens. 's-Gravenhage, Van Goor, 1957. |
Tipa het Inca-meisje. Met illustraties van Jenny Dalenoord. 's-Gravenhage, Van Goor, 1958. |
Joehoela, de woudindiaan. Met illustraties van J. Kuiper. 's-Gravenhage, Van Goor, 1961. |
| |
| |
Kleine Sneeuwveer. Met illustraties van Jenny Dalenoord. 's-Gravenhage, Van Goor, 1961. |
Rook en as over Tristan. Met illustraties van F. Henstra. Amsterdam, Ploegsma, 1963. |
Zwart op wit; groot verhalenboek voor de jeugd. Met illustraties van Jenny Dalenoord. 's-Gravenhage, Van Goor, 1964. |
De gouden slang. Met illustraties van J. Krever. 's-Gravenhage, Van Goor, 1965. |
Honderd eeuwen. Groot vertelboek uit onze geschiedenis. Met illustraties van F. Henstra. Zutphen, Thieme, 1966. |
Hollanders op Korea. Met illustraties van F. van Vliet. 's-Gravenhage, Van Goor, 1968. |
De spion van Deventer. Met illustraties van J.P. Koenraads. Naarden, Strengholt, 1972. |
Grote Pier van Kimswerd. Met illustraties van R. de Jonge. Naarden, Strengholt, 1974. |
Kinderpoëzie
|
Fluitekruid (2 dln). Met illustraties van Jenny Dalenoord. Zutphen, Thieme, 1961. |
Kindertoneel
|
Herrijzenis; een paasspel. Assen, Van Gorcum, 1937. |
Kom, Heilige geest; een Pinksterspel. Assen, Van Gorcum, 1940. |
Bloemlezingen voor school
|
Duizendschoon, leesboek voor de lagere school. Met illustraties van Corrie van der Baan. (Samen met Herman Broekhuizen). Zeist, Dijkstra, 1952. |
Onder één dak, leesboek voor de lagere school. Met illustraties van A.A. Tadema. Zeist, Dijkstra, 1957. |
Verder zijn van Wilkeshuis verhalen en gedichten opgenomen in verscheidene periodieken en verhalenbundels, o.a. in het tijdschrift Kris Kras en in A. Lems en P. Oomes, Kristal, een bundel oorspronkelijke Nederlandse verhalen. Alphen aan de Rijn, Samson, 1973. |
Over C. Wilkeshuis
|
D.L. Daalder, Wormcruyt met suycker. Amsterdam, 1950. |
C. Wilkeshuis, Het jeugdboek. In: Onderwijs en Opvoeding, nr. 7/8 (1957). |
Marijke van Raephorst, Prijs voor Wilkeshuis. In: Elseviers Weekblad, 2-3-1968. |
M. Custers, C. Wilkeshuis, produktief schrijver van jeugdverhalen met historische achtergrond. In: Jeugdboekengids, nr. 8 (1966), blz. 33-35. |
F. Daalder en I. Daalder-Schripsema, Van Wormcruyt met Suycker tot Jeugdliteratuur. Purmerend, 1971. |
H.H. Ekkel en J.G. Zoetbrood, Een jeugdschrijver geïnterviewd. In: Doelbewust lezen. Zwolle, 1967. |
Peter van den Hoven, De geschiedenis van Kris-Kras. 's-Gravenhage, 1981. (Refleks, jaargang 1981, nr. 1-4). |
19 Lexicon jeugdliteratuur
februari 1989
|
|