Werk
We gingen bramen plukken is het verhaal van een tienjarig jongetje, dat de plotselinge dood van zijn vriendje Jamie verwerkt. Jamie, een levendig kind, is de aanvoerder van een groepje vrienden en de beste vriend van de ‘ik’. Hij is allergisch voor bijensteken, maar dat weet niemand. Op een derde van het verhaal, net als we Jamie een beetje leren kennen, steekt hij een stok in een bijennest en sterft door een bijensteek.
Voor de getuigen, mevrouw Houser en de kinderen, lijkt het zo onwaarschijnlijk dat ze het niet kunnen geloven. In de rest van het boek worden de scherven bijeengeraapt. Jamies vriend is stomgeslagen: hij eet niet, huilt niet, hij trekt zich in zichzelf terug en kan de sympathie van zijn ouders niet aanvaarden; hij koestert zijn verdriet. Hij voelt zich schuldig en op de een of andere manier verantwoordelijk voor de dood van zijn vriendje. Hij gaat naar de begrafenis, maar voelt zich daar geïsoleerd en onwezenlijk. Hij beleeft alles als in een droom.
Langzamerhand wordt alles weer normaal. Hij gaat met Jamies moeder praten - iets waar hij eerst nog niet toe in staat was, zo sterk was zijn schuldgevoel. Er wordt niet veel gezegd; hij geeft haar een mandje bramen en zij bedankt hem. Maar al zijn zij geen van beiden in staat hun gevoelens uit te spreken, dit bezoek geeft hem de opluchting die hij nodig had.