| |
| |
| |
Isaac Bashevis Singer
door Jos Staal
Foto: Jerry Bauer
Isaac Bashevis Singer werd in 1904 als Izak Zynger geboren in het Poolse dorp Radzymin, ongeveer twintig kilometer van Warschau. Over de datum bestaat onduidelijkheid. Singer vierde zijn verjaardag op 14 juli, maar ging er vanuit dat hij geboren was op 11 november; een verwarring die te maken heeft met het verschil tussen de joodse jaartelling en de christelijke kalender.
In de tijd dat Singer werd geboren, viel Polen onder het tsaristische Rusland. Zijn vader en grootvaders waren chassidische rabbijnen. Toen hij drie was verhuisde de familie naar Warschau, waar vader een ‘beth din’ leidde, een rabbinaal hof dat tegelijk rechtbank, synagoge en een soort psychotherapeutische praktijk was.
Door zijn ouders was hij voorbestemd om rabbijn te worden. Onder invloed van zijn oudere broer, de schrijver Israel Joshua Singer, besloot hij zijn theologische studie op te geven. In 1920 kreeg hij via zijn broer werk als corrector bij het jiddische tijdschrift Literarische Bleter. In 1926 publiceerde hij zijn eerste korte verhalen. Zijn derde verhaal verscheen onder het pseudoniem Isaac Bashevis; de achternaam is afgeleid van de jiddische versie van de voornaam van zijn moeder, Bas-sheva. Aanvankelijk schreef hij in het hebreeuws, daarna in het jiddisch - een mengelmoes van Duitse, slavische en hebreeuwse elementen.
Kort na het verschijnen van zijn eerste roman in het jiddisch, Shoten an Goray (Satan in Goray, 1935), emigreerde Singer naar de Verenigde Staten, waar zijn broer ook al woonde. Opnieuw via Israel Joshua
| |
| |
kreeg hij werk bij een jiddische krant, The Jewish Daily Forward. In 1943 trouwde hij en werd hij Amerikaans staatsburger. Een jaar later overleed zijn broer. In 1945 begon hij in feuilletonvorm aan ‘Die familje Mushkat’. Afgezien van journalistiek werk had hij toen al tien jaar niet meer geschreven.
In 1950 vertaalde Saul Bellow een verhaal van hem in het Engels. Vanaf dat moment ontstond er grote belangstelling voor zijn werk. In 1950 werd The Family Moskat gepubliceerd. Dit boek, dat hij opdroeg aan Israel Joshua, maakte Singer wereldberoemd. In 1978 kreeg hij de Nobelprijs voor literatuur. Al zijn boeken schreef hij in het jiddisch. Bij het vertalen gaf hij zelf aanwijzingen, zodat de Engelse versie soms sterk afwijkt van de jiddische.
Singer is pas voor kinderen gaan schrijven toen hij 62 was. Zlateh the Goat (Zlateh de Geit), The Fearsome Inn en When Schlemiel Went to Warsaw (Toen Schlemiel naar Warschau ging) leverden hem in respectievelijk 1967, 1968 en 1969 een Newbery Honor Book Award op. A Day of Pleasure (Een heerlijke dag), over zijn jeugdjaren in Warschau, niet speciaal voor kinderen geschreven, werd bekroond met een National Book Award.
Isaac Bashevis Singer overleed in 1991.
| |
Werk
Hoewel Isaac Bashevis Singer zich reeds op jonge leeftijd losmaakte van het orthodoxe jodendom, is hij zijn leven lang over de wereld van zijn jeugd blijven schrijven. Zo roept hij in Een heerlijke dag het beeld op van zijn kinderjaren in de arme joodse buurt van Warschau, vlak voor de Eerste Wereldoorlog. Het hof van mijn vader bevat herinneringen aan het ouderlijk huis, de ‘beth din’ van zijn vader, waar dagelijks een stoet zonderlinge, schilderachtige types verscheen. Het geestelijk leven van zijn jeugdjaren beschreef Singer in Op zoek. Zijn religieuze bevlogenheid, waarover hij vertelt in het eerste deel, ‘Een kleine jongen op zoek naar God’, wordt al snel overspoeld door een erotische geestdrift: ‘Een jongeman op zoek naar de liefde’, het tweede deel. Religie, liefde en zelfs seks zijn in Singers ogen attributen van hetzelfde wezen.
Singer kan gezien worden als de chroniqueur van het Poolse jodendom, dat in de Tweede Wereldoorlog volledig werd weggevaagd. Met name in de trilogie The Family Moskat, The Manor (Het landgoed, 1967) en The Estate (1969) brengt hij aan deze voorbije wereld een indrukwekkend saluut. Het is een familiegeschiedenis die begint in het midden van de negentiende eeuw. Vanaf 1970, toen Enemies, a Love Story (Vijanden, Een liefdesroman) verscheen, situeerde Singer zijn romans en verhalen ook in de Verenigde Staten.
De jeugd van Singer is bepaald door het chassidisme, een religieuze
| |
| |
beweging die in de achttiende eeuw in Polen ontstond en die sterk gericht was op innerlijke beleving. Het was een volksbeweging, mystiek, maar tegelijk open voor de realiteit - de wereld van Marc Chagall, vol poëtische kleuren, magie en folklore.
In een artikel, bij wijze van nawoord opgenomen in Kinderverhalen, verkondigt Singer de opvatting dat folklore een belangrijke rol speelt in kinderliteratuur. ‘Het is een treurige zaak dat de moderne literatuur voor volwassenen alle folklore overboord gegooid heeft,’ meent hij. ‘Hoe meer een schrijver geworteld is in zijn milieu, hoe beter hij door iedereen wordt begrepen; hoe nationaler hij is, des te internationaler wordt hij.’ Om die reden was hij ervan overtuigd dat zijn verhalen, vol joodse folklore, ook begrepen konden worden door nietjoodse kinderen.
Kinderen houden volgens Singer van helderheid en logica; dat hij vaak over het bovennatuurlijke schrijft, hoeft daarmee niet in strijd te zijn. ‘Kinderen neigen van nature tot mystiek. Ze geloven in God, in de duivel, in goede geesten en slechte geesten, en in allerlei soorten tovenarij. Maar ze eisen in verhalen een wezenlijke samenhang.’
Veel van de verhalen die Singer voor kinderen schreef, vinden hun oorsprong in zijn jeugd. ‘Mijn ouders, mijn oudere broer en mijn zuster vertelden allemaal graag verhalen,’ schrijft hij in Een heerlijke dag. ‘Mijn vader vertelde vaak over de wonderen die door allerlei rabbijnen waren verricht en ook over spoken, boze geesten en kwelduiveltjes. Zo wou hij ons geloof in God sterken en in de goede en kwade machten die in de wereld heersten.’
Een groot deel van de Kinderverhalen speelt rond het lichtfeest chanoeka, dat acht dagen duurt en gevierd wordt in de winter, wanneer de nachten het langst zijn - bij uitstek het jaargetijde voor sprookjes en legenden. Singer heeft sommige van de verhalen die hij van zijn ouders en grootouders hoorde, opnieuw verteld; de overige verhalen zijn ‘voortgekomen uit een leven dat rijk was aan fantasie en schone schijn’.
De verhalen zijn heel divers: volksvertellingen waarin heksen, kobolds en andere sprookjesfiguren optreden, verhalen met dieren of bijbelse figuren in de hoofdrol, parabels, herinneringen. In een van de verhalen met een autobiografische strekking, ‘Een chanoeka-avond in Warschau’, vertelt Singer hoe hij als zesjarige de weg kwijtraakte en - hij weet niet waarom - behulpzame voorbijgangers wijsmaakte dat hij een wees was. Alle verhalen zijn geschreven in een simpele, directe stijl, vol warmte, wijsheid en weemoed en met een grote liefde voor al wat leeft.
Een aparte categorie vormen de kluchtige geschiedenissen die in het dwazendorp Chelm spelen. In de joodse volksfolklore zijn de verhalen
| |
| |
Illustratie van Maurice Sendak uit Zlateh de Geit
over Chelm vergelijkbaar met de bij ons bekende Kamper uien. De raad van oudsten van Chelm bestaat uit dwazen die met een ijzeren logica te werk gaan. Een rijkaard die eeuwig wil blijven leven, adviseren ze bijvoorbeeld om te gaan wonen in de armenwijk van Chelm: uit het overlijdensregister blijkt dat daar nog nooit een rijke is gestorven. Eerder publiceerde Singer al De geschiedenis van de dwazen van Chelm. Eigenlijk is dit de geschiedenis van de mensheid. Als de Chelmieten ‘beschaafd’ geworden zijn en woorden als ‘probleem’ en ‘crisis’ hebben verzonnen, begint de ellende: oorlog, revolutie, armoe.
In de verhalen over Chelm wordt op goedmoedige wijze de spot gedreven met de ratio: de menselijke kennis is een klein eilandje in een oceaan van onwetendheid. Het was Singers overtuiging dat religies heel veel en het materialisme heel weinig logica bevatten. ‘Zij die beweren dat de wereld zichzelf gemaakt heeft, hebben vaak totaal geen respect voor de rede.’
Sommige verhalen uit de bundel Kinderverhalen zijn eerder gepubliceerd in Zlateh de Geit en Toen Schlemiel naar Warschau ging. ‘Zlateh de Geit’ is een van Singers bekendste verhalen. Omdat de vader van Aäron een slecht jaar heeft gehad, moet Zlateh worden verkocht. Onderweg naar de markt worden Aäron en de geit overvallen door een sneeuwstorm. Ze schuilen in een hooiberg die bedolven raakt onder de sneeuw. Dankzij Zlateh, die hem melk, warmte en aandacht geeft, overleeft Aäron de storm. Niemand rept daarna nog van de slager.
Een ander bekend verhaal is ‘Waarom Noach de duif uitkoos’, dat in 1974 ook als prentenboek is verschenen met illustraties van Eric Carle. Alle dieren scheppen op over hun speciale eigenschappen, behalve de duif. Noach beloont hem voor zijn bescheidenheid door hem uit te kiezen als boodschapper.
In ‘Aantekening van de schrijver’,
| |
| |
voor in Kinderverhalen, zegt Singer dat hij weliswaar dol is op illustraties bij kinderverhalen, maar dat hij toch gelooft dat ‘we de geesten van kinderen het beste door middel van de macht van het woord lering en vermaak kunnen bieden’. Hij is daarom blij dat hij zich in dit boek louter met het geschreven woord tot zijn jonge lezers richt.
| |
Waardering
Aukje Holtrop zet vraagtekens bij Singers opvattingen over illustraties in kinderboeken. ‘Verteld bij een haardvuur of op de knie van een aardige volwassene hebben deze verhalen geen plaatjes nodig,’ schrijft ze in Vrij Nederland. ‘Maar waarom zou je die kindergeesten niet ook de pracht van mooie illustraties gunnen.’ Singers gemopper op sommige van de hedendaagse jeugdliteratuur omschrijft ze als ‘het soort vaststellingen die oude mensen met warme herinneringen wel vaker hebben’. Over de verhalen is ze vol lof: ‘Wat schrijvers als Singer met hun boeken voor volwassenen gedaan hebben, doet Isaac Singer met deze Kinderverhalen ook voor kinderen: een beeld oproepen van een warme, levendige samenleving die in de Tweede Wereldoorlog vernietigd is.’
Bregje Boonstra (Groene Amsterdammer) noemt de verhalen ‘miniaturen uit een verdwenen joodse samenleving, prachtig van sfeer, neergezet in lichte lijnen en weemoedige tinten’. Singers ophemeling van kinderen als de ware literaire critici vindt ze ‘tamelijk geëxalteerd’.
Judith Eiselin in nrc Handelsblad: ‘Hoe afwisselend Singers kinderverhalen ook mogen zijn, de sfeer is altijd hetzelfde: vol warmte en humor, maar ook vol spanning. Het goede strijdt tegen het kwade en dat loopt, als Singer voor kinderen schrijft, geruststellend goed af.’
| |
Bibliografie
Keuze uit het werk voor volwassenen
|
Shoten an Goray (1935), The Family Moskat (1950), The Magician of Lublin (1960), The Slave (1962), The Manor (1967), The Estate (1969), Enemies, a Love Story (1972), A Crown of Feathers (1973), Shosha (1978), The Penitent (1983), The Death of Methuselah (1988) |
Keuze uit de jeugdherinneringen
|
Een heerlijke dag. Mijn jeugdjaren in Warschau. Vertaald door Beccy de Vries en Nettie Klein. Amsterdam, Wereldbibliotheek, 1981. |
Op zoek. Vertaald en van een nawoord voorzien door Joop Helmond. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1985. (Privé Domein) |
Het hof van mijn vader. Herinneringen aan een joodse jeugd. Vertaald door Bartho Kriek. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1992. (Privé Domein) |
Jeugdboeken
|
Zlateh the Goat and Other Stories (1966): Zlateh de Geit en andere sprookjes. Vertaald door Mischa de Vreede. Met illustraties van Maurice Sendak. De Bilt, Fontein, [1970]. (Bevat ook enkele verhalen die niet in Kinderverhalen staan.) |
When Schlemiel Went to Warsaw (1968): Toen Schlemiel naar Warschau ging en andere verhalen. Vertaald door Mischa de Vreede.
|
| |
| |
Met illustraties van Margot Zemach. De Bilt, Fontein, [1971]. |
The Fools of Chelm and Their History (1973): De dwazen van Chelm. Vertaald door Mischa de Vreede. Met illustraties van Uri Shulevitz. De Bilt, Fontein, 1975. |
When Noah Chose the Dove (1973): Waarom Noach de duif koos. Vertaald door Coen Rombach. Met illustraties van Eric Carle. Haarlem, J.H. Gottmer, 1974. (Prentenboek) |
Stories for Children (1987): Kinderverhalen. Vertaald door Bartho Kriek. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1996. |
Over Isaac Bashevis Singer
|
I.H. Buchen, Isaac Bashevis Singer and the Eternal Past. New York, New York University, 1968. |
M. Allentuck (ed.), The Achievement of Isaac Bashevis Singer. Carbondale, Southern Illinois University Press, 1969. |
Irvin Malin (ed.), Critical Views of Isaac Bashevis Singer. New York, New York University Press, 1969. |
Richard Burgin, Het universum volgens Isaac Bashevis Singer. In: Vrij Nederland, 16-12-1978 en 13-1-1979. |
Marijke van Raephorst, Isaac Bashevis Singer. In: Verkenningen op het gebied van de jeugdliteratuur, jaargang 9 (1978/1979), afl. 7, blz. 119-124. |
Ethel R. Twichell, Isaac Bashevis Singer. In: The Horn Book, jaargang 59 (1983), blz. 48. |
Judith Eiselin, Echt toverland. In: NRC Handelsblad, 27-3-1996. (Over Kinderverhalen) |
Bregje Boonstra, Ook voor kinderen. In: De Groene Amsterdammer, 3-4-1996. (Over Kinderverhalen) |
Aukje Holtrop, Kinderboeken. In: Vrij Nederland, 13-4-1996. (Over Kinderverhalen) |
44 Lexicon jeugdliteratuur
juni 1997
|
|