| |
| |
| |
Moeilijkheidsgraad van teksten
door Annerieke Freeman-Smulders
Teksten verschillen in moeilijkheidsgraad naarmate ze een beroep doen op de leesvaardigheid van de lezer. Een geroutineerde lezer kan een moeilijker tekst aan dan iemand die weinig leest of leesmoeilijkheden heeft. Onderzoek naar de moeilijkheidsgraad van een tekst is vooral van groot belang voor al degenen die moeite hebben met lezen.
| |
Leesbaarheid
De vraag of een tekst leesbaar is, is afhankelijk van de moeilijkheidsgraad van de tekst en van de leesvaardigheid/het leesniveau van de lezer.
De moeilijkheidsgraad van een tekst wordt meestal in een formule of in een omschrijving weergegeven. De leesvaardigheid van een lezer kent verschillende omschrijvingen: leeftijd (‘voor ongeveer 10 jaar’), opleiding (‘vwo’), niveau (‘speciaal voor het technisch lezen op de basisschool’) of - meer algemeen - ‘voor meer of minder ervaren lezers’.
Een compleet onderzoek naar de leesbaarheid van teksten berust op de volgende gedachtegang. Geef een aantal lezers, van wie de leesvaardigheid vergelijkbaar is, verschillende teksten in handen en controleer wat ervan begrepen is. Groepeer de teksten naar de mate waarin zij beter of slechter begrepen werden. Analyseer deze teksten op taalkenmerken en leg vervolgens de relatie vast tussen de ervaren moeilijkheidsgraad en de gevonden taalkenmerken.
Sommige onderzoekers bepalen zich ertoe alleen weer te geven waaruit de gradaties in moeilijkheidsgraad bestaan; anderen koppelen de moeilijkheidsgraad rechtstreeks aan bepaalde lezersgroepen (iets waar weer apart onderzoek voor nodig is).
De meest genoemde variabelen die het leesbaarheidsonderzoek heeft opgeleverd, zijn: woorden in hun grammaticale functie, woordlengte (uitgedrukt in aantal letters, aantal lettergrepen of percentage meerlettergrepige woorden), lengte en structuur van de zinnen, de structuur van de tekst en de leesbaarheid van de bladspiegel.
| |
Leesbaarheidsonderzoek
In Nederland zijn vanaf de jaren vijftig publikaties over leesbaarheid verschenen. Veelal waren deze gebaseerd op onderzoek dat eerder in de Verenigde Staten verricht was, onder andere door R. Flesch. Zijn leesbaarheidsfor- | |
| |
mule was gebaseerd op de gemiddelde woord- en zinslengte van een tekst. Onderzoekers die in deze richting hebben gewerkt zijn onder anderen W.H. Douma, R.H.M. Brouwer en F. van der Werff. P. van Hauwermeiren heeft een oorspronkelijk Nederlandse formule ontwikkeld (1972).
| |
Het AVI-systeem
In het leesonderwijs in Nederland gebruikt men Leesindex A en de avi-niveaus om verhalende boeken naar moeilijkheidsgraad in te delen. Er is geen onderzoek gedaan naar de leesbaarheid van Nederlandse teksten, maar de samensteller (D. Brouwer) heeft de ideeën van Flesh toegepast. De gemiddelde woord- en zinslengte van een tekst wordt ingevuld in een formule; dat leidt tot een waarde die Leesindex A is genoemd. Leesindex A = 100 staat voor een gemakkelijke, Leesindex A = 0 staat voor een zeer moeilijke tekst. Ten behoeve van het voortgezet technisch leesonderwijs zijn de waarden Leesindex A 99-74 verdeeld in niveau vijf tot en met negen. (Voor het aanvankelijk lezen gelden de niveaus een tot en met vier, deze zijn niet gebaseerd op woord- en zinslengte.) avi-niveaus worden gebruikt om boeken in te delen; daarnaast zijn er per niveau 5 × 2 teksten van beperkte lengte opgesteld, die als toets fungeren.
Deze methode blijkt in de praktijk weinig valide te zijn. Allereerst blijven de moeilijkheidgraad van de inhoud en van de structuur van de tekst buiten beschouwing, evenals bladspiegel en omvang. Voor beginnende lezers mogen deze elementen niet worden genegeerd.
De berekening van de leesbaarheid berust alleen op de gemiddelde woord- en zinslengte, die beide in een formule worden ingevuld. Dat houdt in dat een grote woordlengte gecompenseerd kan worden door korte zinnen en omgekeerd. Het gevolg hiervan is dat er een brede overlapping is van woord- en zinslengte, dwars door de niveaus vijf tot en met negen heen. De basis van het niveaulezen: teksten aanbieden die regelmatig opklimmen in moeilijkheidsgraad, is hierdoor weggevallen.
De avi-niveaulijsten (een uitgave van het kpc) bieden per niveau zeer veel verschillende typen teksten: boeken voor vijf- tot boeken voor vijftienjarigen; prentenboeken; informatieve boeken; boeken van 32 tot boeken van 196 bladzijden; poëzie. Al passen deze boeken binnen het aangegeven niveau, het is duidelijk dat zij niet van een vergelijkbare moeilijkheidsgraad kunnen zijn.
| |
Leesbaarheidsonderzoek Bamberger
In een breed opgezette studie heeft de Weense hoogleraar R. Bamberger met zijn staf leesbaarheidsonderzoek verricht. Hij heeft teksten onderzocht, alsmede de mate waarin
| |
| |
deze werden begrepen. Daaruit is een formule ontstaan, gebaseerd op drie elementen: zinslengte, ongewone woorden (dat wil zeggen: woorden, niet behorend tot de 1000 woorden die het meest voorkomen in teksten geschreven door Duitssprekende tienjarigen) en meerlettergrepige woorden.
Behalve deze leesbaarheidsformule heeft hij een leesbaarheidsprofiel opgesteld dat bestaat uit een analyse van: inhoud, structuur, druk en bladspiegel, wijze van schrijven (stijl) en aansprekendheid van de tekst. Hij komt tot de conclusie dat de moeilijkheidsgraad van teksten - zoals uitgedrukt in zijn formule - niet essentieel afwijkt van de moeilijkheidsgraad, uitgedrukt in het leesbaarheidsprofiel. De uitkomst van de (op taalkundige aspecten gebaseerde) formule is dus voldoende om de moeilijkheidsgraad van een boek aan te geven.
Toch geeft ook het leesbaarheidsprofiel relevante informatie: het bevat aanwijzingen om voor een bepaalde lezer het geschiktste boek te vinden. Elementen die in positieve of negatieve zin bij een leesbaarheidsprofiel naar voren komen zijn onder andere: begrijpelijke thematiek, breedsprakige verteltrant, erg dik, opgelegde moralistische boodschap, humor en ironie die een zekere intelligentie vragen. Bamberger pleit er dan ook voor om objectieve metingen met een interpretatie van de tekst te completeren.
| |
Het Hamburgs model
Duitse onderzoekers hebben een model opgesteld om de begrijpelijkheid van informatieve teksten te beoordelen. Zij doen dit aan de hand van vier dimensies: eenvoud, structuur, bondigheid en levendigheid. Iedere dimensie definiëren zij door drie tot vijf positieve uitspraken tegenover evenzoveel negatieve uitspraken te zetten. Bijvoorbeeld voor eenvoud: korte, eenvoudige zinnen versus lange, ingewikkelde zinnen; voor structuur: goede logische opbouw versus onsamenhangend; voor bondigheid: ieder woord is nodig versus bevat veel overbodigs; voor levendigheid: beeldend versus droog.
Een schaal van zeven punten biedt de mogelijkheid ieder onderdeel in te schatten, waarna het berekende gemiddelde (per dimensie) in plussen en minnen wordt uitgedrukt.
Volgens de auteurs is een tekst optimaal leesbaar als de dimensies eenvoud en structuur tot een kwalificatie + + leiden. Dit geldt niet voor bondigheid en levendigheid. Een zeer bondige tekst (+ +) kan het begrip belemmeren, evenals een zeer wijdlopige tekst (- -). Optimaal voor bondigheid is een score van + tot 0. Een al te levendige tekst kan de structuur doorkruisen of de beknoptheid schaden. Het optimum voor levendigheid ligt tussen - en +.
Eenvoud, structuur en bondigheid achten de samenstellers een absolute
| |
| |
voorwaarde voor een informatieve tekst die goed leesbaar moet zijn; levendigheid daarentegen noemen zij een toegift, voortkomend uit de creatieve speelruimte van de auteur. Deze methode om de leesbaarheid in te schatten is geschikt voor informatieve boeken; bij verhalende boeken speelt de levendigheid, de creatief te gebruiken vrijheid van de auteur een grotere rol.
Het interessante van dit model is de mogelijkheid hele boeken te beoordelen en niet gebonden te zijn aan een analyse van één of enkele steekproeven.
| |
Cloze-toets
De cloze-toets is een tekst, waaruit regelmatig een woord is weggelaten, bijvoorbeeld elk vijfde of zevende woord. De tekst wordt daarna opnieuw gezet, waarbij de lacunes alle even groot worden gemaakt. Een groep proefpersonen van vergelijkbare leesvaardigheid leest de tekst en vult de ontbrekende woorden in. Het percentage foute, of niet ingevulde woorden geeft een indicatie van de moeilijkheidsgraad van de tekst. In de praktijk blijkt dat vijftig tot zestig procent goed ingevulde woorden duidt op een (voor de doelgroep) begrijpelijke tekst.
| |
Het CITO
Het cito (Centraal Instituut voor Toetsonderzoek in Arnhem) is de laatste jaren actief in het onderzoek naar leesbaarheid van teksten.
Onderzoekers hebben een beredeneerde keuze gemaakt uit een groot aantal taalkundige aspecten van teksten, waarvan voordien de leesbaarheid door de cloze-toets bepaald was. Deze aspecten zijn: gemiddelde woordlengte in lettergrepen en letters, gemiddelde zinslengte in lettergrepen en woorden, proportie werkwoorden, proportie zelfstandige naamwoorden en proportie persoonlijke voornaamwoorden. Met behulp van deze gegevens kan een betrouwbare en valide inschatting worden gemaakt van geschikte teksten voor bepaalde groepen lezers. De auteurs waarschuwen ervoor uit de leesbaarheidsformule geen schrijfadvies af te leiden: de gemeten variabelen hoeven niet de oorzaak van de leesbaarheid te zijn, het zijn wellicht alleen maar symptomen.
| |
Leesproblemen
Analyse van de moeilijkheidsgraad van een tekst is van groot belang voor al degenen die leesproblemen hebben. Daaronder vallen de volgende groeperingen: geestelijk gehandicapten, afatici, autisten, Nederlandstalige deelnemers aan alfabetisering/basiseducatie, doven, immigranten en kinderen met leesproblemen. Ten behoeve van deze groeperingen hebben de begeleiders vanuit de praktijk criteria voor verhalende boeken geformuleerd. Deze zijn, in grote lijnen: inhoud, personages, handeling, vormgeving en illustraties, leesbaarheid.
| |
| |
Bij vergelijking van de criteria voor de genoemde doelgroepen, blijkt dat er sprake is van betrekkelijke eensgezindheid over wat een boek leesbaar maakt. Er treden slechts kleine of nuanceverschillen op.
De Werkgroep Makkelijk Lezen van het nblc kent het etiket ‘Makkelijk lezen’ toe aan boeken die in grote lijnen aan deze criteria voldoen. Recent is deze Werkgroep van de genoemde criteria overgegaan op een aangepaste en experimentele versie van het Hamburgs model.
| |
Leesbaar schrijven
Leesbaarheidsonderzoek richt zich op het vaststellen van de moeilijkheidsgraad van bestaande teksten. Auteurs die zich richten op een bepaalde doelgroep maken soms gebruik van de bevindingen van leesbaarheidsonderzoek, om toegankelijk te schrijven.
Zo heeft de Leesindex A formule, gebaseerd op een gemiddelde woord- en zinslengte, geleid tot teksten waarin woord- en vaker nog zinslengte kunstmatig kort worden gehouden. Hiermee is de leesbaarheid slechts zelden gediend. Bij het verdelen van een lange zin in twee zinnen, gaat het verband vaak verloren; taal en zinsconstructies verarmen. Het veelvuldig vervangen van de voltooid tegenwoordige tijd (ik heb gegeten) door de onvoltooid verleden tijd (ik at) is onnatuurlijk en doet een groter begrip op de taalvaardigheid.
Schrijfpraktijken die gebaseerd zijn op het toepassen van een leesbaarheidsformule, doen een nieuw type teksten ontstaan, een soort teksten dat nog niet eerder bestond. Om daarvan de leesbaarheid vast te stellen, zou nieuw leesbaarheidsonderzoek vergen.
Wil men eenvoudig schrijven, dan zijn daar andere middelen voor. Het Hamburgs model geeft aanwijzingen voor toegankelijkheid in brede zin: eenheid, (heldere) structuur, beknoptheid en daarnaast aandacht voor een levendige presentatie. Uit een oogpunt van taalgebruik is het zinvol actieve en geen passieve zinnen te gebruiken, abstracte of onbekende woorden te vermijden, zorgvuldig gebruik van verwijswoorden (die, het, er, etc.).
| |
Kwaliteitseisen
Een oordeel over de leesbaarheid van een tekst is niet hetzelfde als een oordeel over de kwaliteit. Dit speelt met name wat betreft boeken voor kinderen met leesmoeilijkheden een rol. Door de overgrote aandacht voor vereenvoudigd taalgebruik en versimpelde intrige, is er soms nauwelijks sprake van kwaliteit: van originaliteit, zeggingkracht of creativiteit. Bij het beoordelen van de kwaliteit van een tekst spelen andere factoren een rol.
| |
| |
| |
Bibliografie
R. Bamberger en E. Vanacek, Lesen-Verstehen-Lernen-Schreiben. Wien, 1984. |
D. Brouwer, Leesbaarheidsformules voor de Nederlandse taal; een kritische beschouwing. In: Pedagogisch Tijdschrift/Forum voor opvoedkunde, jaargang 1976, nr. 9, blz. 491-505. |
I. Langer, F. Schulz von Thum en R. Tausch: Verständlichkeit in Schule, Verwaltung, Politik und Wissenschaft. Munchen, 1974. (Hamburgs model) |
Nederlandse publikaties over het Hamburgs model
|
Tekstbeoordelingsschaal als begeleidingsinstrument. In: School en Begeleiding, december 1982, nr. 12, blz. 36. |
J. Vos, Meer dan feiten...; werken met het informatieve kinderboek in de basisschool. Gorkum, 1989, blz. 31-33. |
P. van Hauwermeiren, De ontwikkeling van Nederlandse leesbaarheidsformules. In: Massacommunicatie, jaargang 5 (1977) blz. 161-181. |
B. Janssen, Boeken voor probleemlezers: criteria. Den Haag, 1988. |
G. Staphorsius en R.S.H. Krom, Indexering van leesbaarheid van niet-fictionele teksten voor de jeugd. In: Info Tijdschrift voor onderwijswetenschappen, jaargang 16 (1985), blz. 129-144. |
30 Lexicon jeugdliteratuur
oktober 1992
|
|