Loveling vooral in de talrijke levendige dialogen en via directe aansprekingen, vragen en uitroepen een meer ‘kinderlijke’ stijl te ontwikkelen. Vanaf de tweede reeks neemt ook het gebruik van verkleinwoorden toe.
Haar verhalen zijn meestal hecht van structuur en het verloop ervan berust, in tegenstelling tot wat toen gangbaar was, niet op onwaarschijnlijke toevalligheden. Heel wat van de auctoriële tussenkomsten, vooral in haar laatste boekjes, hebben betrekking op Lovelings opvoedkundige denkbeelden en haar visie op het kind. Centraal hierbij staat de zelfopvoeding van het kind, dat door natuurlijke straffen, eigen ervaring en een zachte, begeleidende opvoeding tot een rechtschapen volwassen burger moet opgroeien. Elke expliciete moraal is dan ook uit den boze. Hierin volgt ze de door haar bewonderde Andersen, wiens zedenlessen volgens haar één zijn met zijn vertellingen, ‘als de geur in de roos, als de frischheid in het water, als de glans in de zonnestralen’.
Loveling besteedt veel aandacht aan de karaktertekening van de kinderen. Vanaf haar tweede reeks verhalen wordt hierbij het nog-klein-zijn vaak als excuus gehanteerd voor de kinderlijke misstappen. Hiermee expliciteert ze haar visie op het kind als een wezen dat recht heeft op een eigen stukje leven, hetgeen ook duidelijk blijkt uit haar recensie van Louwerses Voor de kinderkamer in De Toekomst van 1884. ‘Neen, niet om zoo vroeg mogelijk de kindertjes het leven der groote-menschen-wereld binnen te leiden, verscheen Voor de Kinderkamer, integendeel het verscheen om de kinderwereld, die van zoovele zijden bedreigd wordt, niet alleen in bescherming te nemen, maar om ze zóó te maken, dat het verlangen ontsta, lang in die wereld te blijven’.
In haar denkbeelden over opvoeding heeft Virginie Loveling zich ongetwijfeld laten inspireren door de nieuwe wind uit het noorden, die ook andere Vlaamse pedagogisch-geïnteresseerde auteurs uit die tijd beïnvloedde, zoals Mathilde d'Hanis, G.J. Kroes, Jacob Stinissen, Reimond Stijns en Alexis Callant.
Ondanks de vernieuwende aspecten in haar werk, de voor die tijd verzorgde uitgaven met één tot vier kleurenillustraties en de De Keynprijs, heeft noch de pedagogische noch de literaire tijdschriftenkritiek in Vlaanderen enige aandacht aan haar kinderboekjes besteed.