| |
| |
| |
Arnold Lobel
door Jos Staal
Arnold Lobel werd op 22 mei 1933 als zoon van een verkoper geboren in Los Angeles, Californië. Toen hij één jaar oud was, gingen zijn ouders uit elkaar. Omdat zijn moeder geld moest verdienen, werd hij voornamelijk opgevoed door zijn grootouders, joodse immigranten uit Duitsland die in New York woonden.
Zijn opleiding kreeg Arnold Lobel aan het Pratt Institute, een kunstacademie in New York. Daar ontmoette hij zijn vrouw Anita Kempler, die later onder de naam Anita Lobel ook zelf kinderboeken ging schrijven en illustreren. Aanvankelijk was zij textielontwerpster.
In 1955 behaalde Arnold Lobel de titel Bachelor of Arts en vond werk als reclametekenaar. Hij had zo'n hekel aan dit werk dat hij besloot freelance kinderboeken te gaan illustreren. Toevallig begon uitgeverij Harper and Row omstreeks die tijd met een serie leesboekjes onder de titel I Can Read. Lobel kon aan de slag als illustrator. Toen het tot hem doordrong dat hij tweemaal zoveel kon verdienen als hij zelf de teksten schreef, ging hij ook verhalen schrijven. Zijn eerste eigen boek, A Zoo for Mister Muster, verscheen in 1962.
Arnold Lobel was geen avontuurlijke man. Hij hield niet van reizen en zat het liefst thuis, in zijn werkkamer. Werk en huiselijke beslommeringen waren nauw met elkaar verweven. In de eerste jaren van zijn carrière bewoonde hij samen met zijn vrouw en twee kinderen een kleine flat in New York die tegelijk dienst deed als atelier voor hem en zijn vrouw. Hij bracht veel tijd door met de kinderen en had een speciale band met de kat Orson, aan wie hij in 1985 Whiskers and Rhymes (Kattekrabbels) opdroeg.
| |
| |
Veel van Lobels persoonlijke obsessies vinden hun weerslag in zijn werk, dat talloze malen is bekroond. Voor Fables (Fabels) ontving hij in 1981 de Caldecott Medal, de hoogste onderscheiding voor een Amerikaanse illustrator. In 1983 kreeg hij voor Kikker en Pad zijn best tevreden een Zilveren Penseel. Zijn schrijverschap werd geëerd met twee Zilveren Griffels, in 1971 voor Valentijn en tien jaar later voor Bij Uil thuis.
Lobel is op 4 december 1987 in New York overleden.
| |
Werk
De meeste boeken van Arnold Lobel verschenen in de serie I Can Read, die in 1957 van start ging met Little Bear (Kleine Beer) van Else Minarik en illustrator Maurice Sendak. De serie werd een groot succes, de kleine boekjes met eenvoudige tekst en veel plaatjes hadden beginnende lezers emotioneel en artistiek veel te bieden. In Nederland bracht uitgeverij Ploegsma een aantal I Can Read-deeltjes uit als ‘blokboekjes’.
Lobel illustreerde vanaf 1960 een groot aantal deeltjes uit de serie. Ook toen hij aan het eind van de jaren zestig zelf was gaan schrijven, bleef hij voor anderen illustreren. Hij vond dat het zijn talent ten goede kwam en bovendien bood het zekerheid. Mocht zijn eigen inspiratiebron opdrogen, dan kon hij altijd nog de verhalen van anderen van tekeningen voorzien.
Illustreren ging Lobel veel makkelijker af dan schrijven. Als illustrator blaakte hij van zelfvertrouwen, als schrijver voelde hij zich onzeker. Schrijven was een langdurig en moeizaam proces, drijfzand waarin hij intuïtief zijn weg moest vinden. Alles wat niet van belang was werd geschrapt, hoe minder woorden hoe beter. Pas als de tekst af was, begon hij aan de illustraties. Meestal werkte hij een jaar, soms zelfs twee jaar aan een boek. De lange tijdsduur bleek een uitstekende test om na te gaan of hij met iets goeds bezig was. Als het materiaal hem begon tegen te staan, gooide hij het weg.
Beatrix Potter en Edward Lear zag hij als zijn grote voorbeelden. Vooral met Lear voelde hij verwantschap, hij had het gevoel dat Lear voortdurend in zijn nabijheid was. ‘Hij staat altijd over mijn tekentafel gebogen; 's ochtends, 's middags en 's nachts, telkens wanneer ik aan het werk ben. Ik ben dol op zijn werk, ik hou van de tijd waarin hij leefde en van alles wat hij deed.’
Aanvankelijk schreef Lobel verhalen die niets met zijn eigen gevoelens te maken hadden. Grappige, charmante verhaaltjes die ontstonden nadat hij zich had afgevraagd wat kinderen leuk zouden kunnen vinden. Isabella gaat over een paard dat door de boerin aangekleed wordt als dame. Ze hoeft niet meer op het land te werken en mag met andere dames theedrinken in de salon. Daarvan raakt ze zo over haar toeren dat ze haar japon van zich af draaft, de strohoed opvreet en weer te- | |
| |
vreden het weiland in gaat. In het vergelijkbare Valentijn wordt het varkentje uit Isabella het slachtoffer van de schoonmaakdrift van de boerin. Als ze met haar stofzuiger zijn modderpoel heeft opgeslorpt, gaat hij op zoek naar een ander modderbad. Hij ziet asfalt aan voor modder en komt vast te zitten. Net op tijd wordt hij gered. De boerin ruimt daarna nooit meer zijn modder op.
Toen Lobel deze verhalen schreef, waren zijn kinderen nog klein. Later verklaarde hij dat ouderschap belemmerend kan werken op de creativiteit. Feit is dat zijn beste verhalen geschreven werden toen zijn kinderen wat ouder waren. Hij vond toen meer tijd voor introspectie en liet zich inspireren door onderwerpen die hem persoonlijk bezighielden. Zelfexpressie achtte hij ook voor prentenboekenmakers van groot belang. Natuurlijk wilde hij nog steeds boeken maken die kinderen leuk vinden, maar tegelijk hoopte hij er ook volwassenen mee te amuseren.
Hij was ervan overtuigd dat er tussen kinderen en volwassenen niet zo veel verschillen zijn. Een kind worstelt met dezelfde gevoelens en emoties als volwassenen: liefde, vriendschap, eenzaamheid, angst. Het zijn deze thema's die hij aansneed in de verhalen over Kikker en Pad en in Bij Uil thuis. De omslag vond plaats omstreeks 1970. Tijdens een vakantie in Vermont vermaakten zijn kinderen zich met kikkers en padden. Toen hij thuis kwam, zette
Uit Valentijn
hij de eerste zin van het eerste Kikker en Pad-verhaal op papier.
In tegenstelling tot Isabella en Valentijn spelen deze verhalen zich af in een wereld die uitsluitend bevolkt wordt door dieren. Dat was een bewuste keuze. Op deze manier kon Lobel zijn verhalen een universele strekking meegeven. Ze zijn voor iedereen toegankelijk: arm, rijk, blank, zwart, jong, oud - iedereen kan zich met dieren identificeren. Om een vergelijkbare reden tekende hij geen moderne attributen. Kikker en Pad telefoneren niet en als ze bij elkaar op bezoek gaan, doen ze dat lopend en niet met een auto, bus of trein.
Aan dieren kon Lobel de vrijheid geven van volwassenen en ze tegelijkertijd hun kinderlijkheid laten behouden. De dieren zijn net als kinderen dol op koekjes en ijs en houden van zwemmen, vliegeren en sleetje rijden. Maar ze wonen in hun eigen huis en hebben geen ouders die zeggen hoe ze
| |
| |
zich moeten gedragen. Ze kunnen komen en gaan wanneer ze willen.
Lobels oudere werk is cartoonachtig, hij werd beïnvloed door de tekenfilms die zijn kinderen op de televisie zagen. De illustraties zijn snel en karikaturaal, er is veel beweging en de figuurtjes beschikken over een groot assortiment aan gelaatsuitdrukkingen.
Omdat de prijs van de I Can Readboekjes laag gehouden moest worden, werd er goedkoop geproduceerd: niet in vier- maar in tweekleurendruk. Aanvankelijk gebruikte Lobel felle kleuren, maar dat gaf een lelijk resultaat vond hij. Hij stapte over op gedempte kleuren en wist daarmee met name in de Kikker en Pad-verhalen en in Bij Uil thuis precies de juiste sfeer te treffen. De prenten in deze boeken hebben veel bruintinten en ademen rust en warmte. Ze zijn statischer dan de illustraties in ouder werk en de figuurtjes hebben een naturalistisch karakter, met een lichte tendens tot overdrijving.
In de jaren zeventig verschenen vier bundels met verhalen over Kikker en Pad, die een decennium later in Nederland werden uitgebracht door uitgeverij Ploegsma. In 1997 werden de verhalen, gerangschikt naar seizoen, gebundeld in een luxe-editie onder de titel Alle verhalen van Kikker en Pad. De prenten komen in deze ruim opgezette uitgave met stevig ivoorwit papier aanmerkelijk beter tot hun recht dan in de kleine blokboekjes.
Bij Uil thuis, dat eveneens in een luxe-editie verscheen, noemde Lobel ‘mijn meest persoonlijke boek’. Uil is een eenling die zijn greep op de werkelijkheid lijkt te hebben verloren; Lobel zelf omschreef hem in een interview als ‘psychotisch’. Met zijn twee grote gele ogen kijkt hij voortdurend panisch de wereld in. Hij is een tikkeltje geschift, zijn hoofd zit vol muizenissen. Als hij in bed ligt, wordt hij heel bang van twee bobbels onder de deken. Het duurt geruime tijd voor hij door heeft dat het zijn eigen voeten zijn. Klassiek is de scène waarin hij naast een gloeiende potkachel tranenthee bij elkaar huilt door aan verdrietige dingen te denken: stoelen met kapotte poten, lepels die achter het fornuis gevallen zijn, een prachtige zonsondergang die niemand ziet omdat iedereen slaapt.
Andere boekjes van Lobel die in de I Can Read-serie verschenen, zijn Muizenverhalen, Muizensoep en Sprinkhaan op stap. Het karakter van de dieren in deze verhalen is minder uitgesproken dan dat van Kikker, Pad en Uil. Van een persoonlijke betrokkenheid van Lobel lijkt in deze verhalen nauwelijks sprake. Dat is wel het geval bij Oom Olifant, dat hij opdroeg aan zijn grootmoeder Charlotte Zolotow. De ouders van de ik-figuur, een olifantje, zijn gaan zeilen en worden vermist. Oom Olifant komt zijn neefje ophalen en neemt hem mee naar zijn huis. Door met hem te gaan wandelen, spelletjes te doen of liedjes te zingen slaagt hij
| |
| |
Uit Bij Uil thuis
| |
| |
erin te voorkomen dat zijn neefje verdrinkt in verdriet. Aan het eind arriveert er een brief: vader en moeder zijn gevonden en leven nog.
Lobel hechtte eraan in zijn verhalen een sfeer te scheppen van veiligheid en welbehagen. ‘Hoe verschrikkelijk, hoe nachtmerrie-achtig je de wereld zelf ook ervaart,’ zei hij in een interview, ‘je doet je best dat te verbergen voor je kinderen.’
Als symbool voor veiligheid en welbehagen figureert bij Lobel de leunstoel. Zijn werk wemelt van de leunstoelen en het is geen toeval dat die zich bevinden in de beslotenheid van een huiselijke omgeving. Uil slaapt in een leunstoel wanneer hij zijn bed niet meer in durft, Kikker en Pad vertellen elkaar griezelverhalen vanuit een leunstoel en zelfs in de trein waarin oom Olifant zijn neefje meeneemt, staan leunstoelen. Ze vertegenwoordigen een wereld die hoffelijk, harmonieus en lieflijk is.
In de boeken die Lobel buiten de I Can Read-serie om maakte, had hij meer mogelijkheden wat kleurgebruik betreft. Het bekroonde Fabels ontstond toen hij van een uitgever het verzoek kreeg de fabels van Aesopus te illustreren. Hij vond die fabels echter te wreed en kreeg toestemming zelf fabels te schrijven. Op de ene pagina staat een grappig dierenverhaal met een curieuze moraal (‘Een mislukking aan het begin kan de aanzet zijn voor het succes van later’), op de andere pagina staat een prent in vlierkleurendruk.
Uit Kattekrabbels
Voor Het boek van de Biggericks en Kattekrabbels schreef hij rijmende teksten. Het eerste boek bevat limericks over biggen. Naast het openingsvers heeft Lobel zichzelf afgebeeld als schilderende big met snor en bril. Onder zijn tekentafel ligt de geliefde kat Orson te dutten. Op de laatste prent in het boek zijn de rollen omgekeerd: Lobel slaapt in een leunstoel terwijl Orson wakker op zijn schoot ligt. In Kattekrabbels, waarvoor hij baker- en kinderrijmpjes schreef, doet een kater een tukje in een leunstoel. In de plaatjes die daarop volgen, groeien er vleugels uit de leuning en vliegt de kat met stoel en al de hemel tegemoet.
| |
Kikker en Pad
Lobel schreef twintig verhalen over het amfibische vriendenpaar Kikker en Pad. Uiterlijk zijn ze vrijwel identiek, maar Pad is bruin en
| |
| |
Uit Alle verhalen van Kikker en Pad
klein en Kikker lang en groen. In karakter zijn ze elkaars tegenpolen. Kikker is optimistisch, vriendelijk en ondernemend, Pad humeurig en neurotisch. De verhalen verwoorden alle aspecten van vriendschap. De twee dieren zijn elkaar onvoorwaardelijk trouw en hebben alles voor elkaar over. Zo is Kikker voortdurend bezig de sombere Pad op te beuren en aan te zetten tot activiteit. Ze gaan samen wandelen, zwemmen, vliegeren en sleetje rijden. Als Kikker eens een dag alleen wil zijn, begrijpt Pad daar niets van. Hij denkt dat Kikker zielig is en wil hem opvrolijken met boterhammen en limonade. Dan blijkt dat Kikker helemaal niet ongelukkig is, maar zich juist blij voelt omdat Pad zijn beste vriend is. Hij wilde alleen zijn om daar over na te denken. Het laatste plaatje toont Kikker en Pad zittend op een eilandje, de armen om elkaars schouder. ‘Ze waren twee heel goede vrienden die samen alleen zaten. En ze waren best tevreden.’
| |
Waardering
Bij Uil thuis en de Kikker en Pad-verhalen behoren tot de klassiekers in de jeugdliteratuur. Generaties kinderen zijn inmiddels met deze boeken opgegroeid en ook bij volwassenen vinden ze grote waardering. Lieke van Duin in Trouw: ‘Lobel is er in geslaagd zijn personages in weinig, raak gekozen woorden en zinnen een diep menselijke lading mee te geven, die niet beperkt blijft tot de wereld van kinderen, maar ook volwassenen raakt.’ Rindert Kromhout betoogde in
| |
| |
de Volkskrant dat de Kikker en Pad-verhalen met glans een vergelijking kunnen doorstaan met Winnie de Pooh en The Wind in the Willows, de beste dierenverhalen uit de wereldliteratuur.
Toch heeft Lobel nooit de status bereikt van prentenboekenmakers als Maurice Sendak, Tomi Ungerer en John Burningham. Volgens Bregje Boonstra moet de verklaring daarvoor worden gezocht in de bescheidenheid van Lobels art work. Het meeste van zijn werk verscheen niet in vlierkleurendruk en op hoogglanspapier. In De Groene Amsterdammer beschrijft ze een visioen dat ze heeft van Lobel in het hiernamaals: ‘Niet de grote hemel van de vierkleurendruk, maar een gezellig zijportaal, waar de open haard brandt en waar uitsluitend de allerbeste kinderboekenmakers binnen mogen. En dieren natuurlijk.’
| |
Bibliografie
Keuze uit de boeken van Anold Lobel die niet in het Nederlands zijn vertaald
|
A Zoo for Mister Muster (1962), A Holiday for Mister Muster (1963), Martha the Movie Mouse (1965), On the Day Peter Stuyvesant Sailed into Town (1971), The Man Who Took the Indoors Out (1974), Ming Lo Moves the Mountain (1982), Hupmty Dumpty Book and Doll Set (1988). |
Boeken die wel in het Nederlands zijn vertaald
|
The Great Blueness and Other Predicaments (1968): De kleuren tovenaar. Vertaald door Marjo Keizer. Amsterdam, Ploegsma, 1993. |
Lucille (1964): Isabella. Vertaald door Jannie Daane. Amsterdam, Ploegsma, 1968. (Blokboekje) |
Small Pig (1969): Valentijn. Vertaald door Jannie Daane. Amsterdam, Ploegsma, 1970. (Blokboekje) |
Frog and Toad Are Friends (1970): Kikker en Pad zijn vrienden. Vertaald door Ed Leeflang. Amsterdam, Ploegsma, 1980. (Blokboekje) |
Frog and Toad Together (1971): Kikker en Pad zijn altijd samen. Vertaald door Ank van Wijngaarden. Amsterdam, Ploegsma, 1981. (Blokboekje) |
Mouse Tales (1972): Muizenverhalen. Vertaald door Ed Leeflang. Amsterdam, Ploegsma, 1979. (Blokboekje) |
Owl At Home (1975): Bij Uil thuis. Vertaald door Ed Leeflang. Amsterdam, Ploegsma, 1980. (Blokboekje) Achtste druk, luxe-editie: 1997. |
Frog and Toad All Year (1976): Een jaar bij Kikker en Pad. Vertaald door A.G. van Melle en W.J. van Melle-Meijer. Amsterdam, Ploegsma, 1984. (Blokboekje) |
Mouse Soup (1977): Muizensoep. Vertaald door A.G. van Melle en W.J. van Melle-Meijer. Amsterdam, Ploegsma, 1981. (Blokboekje) |
Grasshopper on the Road (1978): Sprinkhaan op stap. Vertaald door A.G. van Melle en W.J. van Melle-Meijer. Amsterdam, Ploegsma, 1985. (Blokboekje) |
Days With Frog and Toad (1979): Kikker en Pad zijn best tevreden. Vertaald door A.G. van Melle en W.J. van Melle-Meijer. Amsterdam, Ploegsma, 1982. (Blokboekje) |
A Treeful of Pigs (1979): Een boom vol biggen. Vertaald door Jacques Weijters. Met illustraties van Anita Lobel. Den Bosch, Malmberg, [1982]. |
Fables (1980): Fabels. Vertaald door A.G. van Melle en W.J. van Melle-Meijer. Amsterdam, Ploegsma, 1981. |
Uncle Elephant (1981): Oom Olifant. Vertaald door Ank van Wijngaarden. Amsterdam, Ploegsma, 1982. (Blokboekje) |
On Market Street (1981): Dag bloemenvrouw, dag vliegerman. Vertaald door Willem Wilmink. Met illustraties van Anita Lobel. Haarlem, Gottmer, 1982. |
The Book of Pigericks (1983): Het boek van de Biggeriks. Vertaald en bewerkt door Christa Umbgrove. Amsterdam, Ploegsma, 1984. |
| |
| |
Whiskers en Rhymes (1985): Kattekrabbels. Opnieuw berijmd door Theo Olthuis. Amsterdam, Ploegsma, 1990. |
The Turnaround Wind (1988): De wervelwind. Vertaald door Herma Vogel. Amsterdam, Ploegsma, 1991. |
Alle verhalen van Kikker en Pad. Vertaald door Ed Leeflang, A.G. van Melle en W.J. van Melle-Meijer, Amk van Wijngaarden. Amsterdam, Ploegsma, 1997. (Bevat Kikker en Pad zijn vrienden, Kikker en Pad zijn altijd samen, Een jaar bij Kikker en Pad, Kikker en Pad zijn best tevreden.) Amsterdam, Ploegsma, 1997. |
Boeken geïllustreerd door Arnold Lobel
|
Betty Baker, Little Runner of the Longhouse (1962): Snelle Jager uit het indianenhuis. Vertaald door Jannie Daane. Amsterdam, Ploegsma, 1980. (Blokboekje) |
Millicent E. Selsam, Terry and the Caterpillars (1962): Ankie en de rupsen. Vertaald door H. Kernkamp-Biegel. Amsterdam, Ploegsma, 1967. (Blokboekje) |
Myldred Myrick, The Secret Three (1963): De geheime club van drie. Amsterdam, Ploegsma, 1966. (Blokboekje) |
Nathaniel Benchley, Red Fox And His Canoe (1964): Rode Vos en zijn kano. Vertaald door Andries Oldersma. Amsterdam, Ploegsma, 1970. (Blokboekje) |
Millicent E. Selsam, Benny's Animals, and How to Put Them in Order (1966): De duizend dieren van Daantje. Vertaald door Andries Oldersma. Amsterdam, Ploegsma, 1969. (Blokboekje) |
Nathaniel Benchley, The Strange Disappearence of Arthur Cluck (1967): Waar is Piep? Vertaald door Jannie Daane. Amsterdam, Ploegsma, 1969. (Blokboekje) |
Mildred Myrick, Ants Are Fun (1968): Wat heb je daar? Vertaald door The Summerfield. Amsterdam, Ploegsma, 1980. (Blokboekje) |
Jean van Leeuwen, Tales of Oliver Pig (1979): Bastiaan Big. Vertaald door A.G. van Melle en W.J. van Melle-Meijer. Amsterdam, Ploegsma, 1979. (Blokboekje) |
Laura Geringer, A Three Hat Day (1985): Hoedjesdag. Vertaald door Herma Vogel. Amsterdam, Ploegsma, 1989. |
Harriet Ziefert, Bear Gets Dressed (1986): Beer kleedt zich aan. Vertaald dor Marjo Keizer. Amsterdam, Ploegsma, 1987. |
Harriet Ziefert, Bear's Busy Morning (1986): Beer heeft het druk. Vertaald dor Marjo Keizer. Amsterdam, Ploegsma, 1987. |
Harriet Ziefert, Bear All Year (1986): Beer speelt elke dag. Vertaald dor Marjo Keizer. Amsterdam, Ploegsma, 1987. |
Harriet Ziefert, Bear Goes Shopping (1986): Beer doet boodschappen. Vertaald dor Marjo Keizer. Amsterdam, Ploegsma, 1987. |
Jean van Leeuwen, More Tales of Oliver Pig (1981): Bastiaan Big wil alles weten. Vertaald door A.G. van Melle en W.J. van Melle-Meijer. Amsterdam, Ploegsma, 1986. (Blokboekje) |
Over Arnold Lobel
|
Anita Lobel, Arnold at home. In: The Horn Book Magazine, Vol. 57 (1981), blz. 405-410. |
Arnold Lobel, A good picture book should... In: Betsy Hearne and Marilyn Kaye, Celebrating Children's Books. New York, 1981, blz. 73-80. |
Herman Verschuren, Fabels. In: nrc Handelsblad, 6-11-1981. |
Dokumentatie auteurs en illustratoren van jeugdboeken. Den Haag, NBLC, jaargang 6 (1982), nr. 2. (Wordt regelmatig bijgewerkt) |
Lucy Rollin, The astonished witness disclosed: an interview with Arnold Lobel. In: Children's Literature in Education, jaargang 15 (1984), nr. 4. |
Bregje Boonstra, Een iets te hoge toonbank. Kinderboekrecensies nrc Handelsblad 1983-1993. Baarn, Bekadidact, blz. 77 en 139-140. |
Rindert Kromhout, Dood Arthur Lobel klap voor kinderboekenwereld. In: de Volkskrant, 16-2-1988. |
Joke Linders, Eerbetoon aan Lobel. In: Algemeen Dagblad, 17-5-1990. |
Bregje Boonstra, Boekenbeesten. In: De Groene Amsterdammer, 27-9-1995. |
Bregje Boonstra, Kikker en pad gunnen kijker geen adempauze. In: nrc Handelsblad, 21-10-1995. |
Aukje Holtrop, Uil, Kikker en Pad hebben geen telefoon. Portret van Arnold Lobel. In: Vrij Nederland, 23-5-1998. |
51 Lexicon jeugdliteratuur
oktober 1999
|
|