Werk
Frances Kelly begon verhalen te schrijven voor haar leerlingen. Miep Diekmann moedigde haar aan die te bundelen in een boek. Haar eerste reactie was: ‘Dat durf ik niet’, maar na veel schrijven en schrappen debuteerde ze in 1986 met Wi-ki-ki-ri-ki-ki, een bundel tijdloze fabels, de eerste in de Arubaanse jeugdliteratuur. Het boek kwam tegelijk in het Nederlands en in het Papiamento uit.
Wi-ki-ki-ri-ki-ki bevat tien verhalen waarin voornamelijk dieren de hoofdrol spelen. Het landschap en het klimaat zijn zuidelijk, de sfeer is exotisch en mysterieus. De dieren dragen namen als Shoco, Garabet en Jan Tapakul maar heten soms ook heel eenvoudig Kip of Mier. De dierenwereld die Kelly neerzet is verre van lieflijk. Haar dieren en planten hebben menselijke eigenschappen. Koning Cactus wil de baas spelen, de schildpad Caret is erg verwaand, Mier is merkwaardig genoeg lui.
Om vijanden te kunnen verslaan, spannen de dieren samen. De chuchubi's (spotlijsters) verdrijven de moordzuchtige uil, die het op hun jongen heeft voorzien. Op dezelfde manier proberen ze dieren die anders zijn uit te stoten, maar de buitenstaanders laten zich niet makkelijk klein krijgen. De vogels in een zoutpan accepteren een vreemde vogel niet, maar één van hen helpt hem.
De fabels lopen niet altijd goed af. Terwijl de chuchubi's de uil verjagen, vreten andere roofvogels hun jongen op. En als het niet de dieren zelf zijn die elkaar naar het leven staan, is het wel de mens die het met een jachtgeweer op hen heeft gemunt.
Er staan twee sprookjes in de bundel waar een tovenaar, een zevenkoppige slang, een heks, een prins en een arme jongen in voorkomen. De laatste drie zijn ook te vinden in Een reuze heksentoer (1988), het tweede boek van Kelly: een sprookje vol avonturen in Antilliaanse sfeer, met een knipoog naar de rivaliteit tussen de benedenwindse eilanden Aruba, Bonaire en Curaçao.