| |
| |
| |
Erich Kästner
door Joke Linders
Erich Kästner werd op 23 februari 1899 in Dresden geboren in een eenvoudig arbeidersgezin. Zijn vader was leerbewerker; volgens hardnekkige geruchten zou de huisarts van de familie en vooraanstaand lid van de joodse gemeenschap van Dresden, Dr. Emil Zimmermann, zijn feitelijke vader zijn. Zijn moeder omringde haar zoon met obsessieve bijna incestueuze zorg en liefde. Hoewel Kästner een pacifist was en uitgesproken anti-militaristisch, moest hij zijn opleiding tot onderwijzer onderbreken voor een kortstondige dienstplicht in 1917. Na zijn eindexamen volgde een verkorte gymnasiumopleiding die hij in 1919 met een speciaal oorlogsdiploma afsloot. Met een beurs van zijn geboortestad ging hij in Leipzig germanistiek, geschiedenis, filosofie en theaterwetenschap studeren. De scheiding van moeder en zoon werd blijkens de intensieve briefwisseling door beiden als onaangenaam ervaren.
In Leipzig begon Kästner in kranten en tijdschriften te publiceren. Hij werd feuilleton-redacteur voor de Neue Leipziger Zeitung en ontpopte zich tot een geliefd en bekend satiricus. In 1925 promoveerde hij tot doctor in de filosofie. In 1927 vertrok hij naar Berlijn waar hij theatercriticus werd en kunstenaars als Kurt Tucholsky, Bertolt Brecht, Anton Zweig en Walter Trier ontmoette. In 1928 debuteerde bij als dichter voor volwassenen met Herz auf Taille. Daarin stond onder meer het beroemde ‘Kennst du das Land, wo die Kanonen blühn? Du kennst es nicht? Du wirst es kennenlernen!’ dat na de Tweede Wereldoorlog wel geïnterpreteerd is als een waarschuwing jegens het opkomende nazisme. Amper een jaar later publiceerde hij zijn eerste roman voor kinderen Emil und die Detektive (Emiel en zijn de-
| |
| |
tectives) dat hem wereldberoemd zou maken.
Toen Hitler in 1933 aan de macht kwam, werden zijn boeken (op het al klassieke Emil und die Detektive na) met die van andere linkse auteurs publiekelijk door de nationaal-socialisten verbrand. ‘Tegen decadentie en moreel verval! Vóór zedelijkheid in familie en vaderland!’ Anders dan veel van zijn geestverwanten bleef Kästner echter in Duitsland. Aan zijn vriend Hermann Kersten verklaarde hij dat hij zijn moeder niet in de steek kon laten. Bovendien moest iemand ooggetuige zijn van de te verwachten wreedheden.
Hoewel hij zijn boeken vanaf dat moment alleen nog in Zwitserland kon publiceren, ging hij gewoon door met schrijven. Wel werd het politieke gehalte van zijn werk - Drei Männer im Schnee (1934) en Georg und die Zwischenfälle (1938) - minder. Tot twee keer toe, in 1934 en 1937, is hij door de Gestapo opgepakt. Beide keren kwam hij na korte tijd weer vrij. Uit een overgeleverd document blijkt dat hij op voorspraak van Joseph Goebbels een ‘Sondergenehmigung zur Berufsausübung’ verwierf. Dat betekende dat hij ook na een schrijfverbod onder pseudoniem kon blijven werken en een aantal filmscenario's voltooide, waaronder dat van Münchhausen (1943).
Onmiddellijk na de beëindiging van de oorlog vertrok hij vanuit Oostenrijk waar hij toevallig ‘op filmexpeditie’ was, naar München. Daar ontpopte hij zich met de oprichting van een links cabaret nogmaals als de geëngageerde satiricus. Hij ging werken voor een krant van de Amerikaanse troepen en riep het kindertijdschrift Pinguin in het leven.
Van een roman over de nazi-dictatuur is nooit meer iets terecht gekomen. De beloofde registratie van wat hij allemaal had gezien, beperkte zich tot een betoog over de zinloosheid en de onmogelijkheid van verzet in een dictatuur (Die Schule der Diktatoren, 1950). In 1961 publiceerde hij enige dagboekfragmenten, Notabene 1945.
In 1951 werd hij voorzitter van de pen. In 1956 ontving hij de literatuurprijs van de stad München, in 1957 de Georg Büchnerprijs en in 1960 de Hans Christian Andersenprijs voor zijn kinderoeuvre. Vanwege een ernstige tuberculose-aandoening trok hij zich daarna geleidelijk terug uit het openbare leven. Hij trad nog enkele malen in het openbaar op, onder meer toen Jella Lepman, de stichtster van de Internationale Jugendbibliothek in München, het eredoctoraat van de Goethe-universiteit in Frankfurt ontving. Met nieuwe uitgaven en de verfilming van zijn werk heeft hij zich actief bemoeid. Op 29 juli 1974 stierf hij in München aan de gevolgen van een verwaarloosde spijsversteringsstoornis.
| |
Werk
Het omvangrijke en veelzijdige werk van Kästner berust op een aantal overtuigingen. Als aanhanger van de Verlichtingsideeën geloofde hij dat de
| |
| |
wereld beter zou worden als de mensheid zich verstandiger zou opstellen. Vanuit dat ‘vooruitgangsgeloof’ bekritiseerde hij, in de geschriften voor volwassenen nadrukkelijker dan in zijn kinderboeken, sociale en politieke misstanden. Blijkens Fabian. Die Geschichte eines Moralisten (1931) was hij niet wars van moralisme, al vergulde hij zijn boodschappen met een flinke dosis satire en humor. Veel succes had zijn hoorspel Leben in dieser Zeit (1930) dat ook op het toneel is opgevoerd. Zijn dichtbundels Herz auf Taille (1928), Lärm im Spiegel (1929), Ein Mann gibt Auskunft (1930) en Gesang zwischen den Stühlen (1932) die hij als ‘gebruiks-lyriek’ typeerde, haalden hoge oplagecijfers.
Zowel in zijn werk voor volwassenen als in dat voor kinderen wilde hij de mensheid confronteren met haar domheid, boosheid en traagheid. Door hen een spiegel voor te houden hoopte hij zijn lezers tot nieuwe inzichten te brengen. In veel van zijn gedichten en verhalen verwerkte hij autobiografische ervaringen.
Met name in de opvoeding van kinderen zag Kästner mogelijkheden om de maatschappij te veranderen. Kinderen zijn immers nog niet bedorven door het kapitalisme van de op profijt beluste maatschappij. Een jeugdboekenauteur heeft een zware verantwoordelijkheid, zo betoogde hij in 1953 op een internationaal congres over jeugdliteratuur in Zürich. Juist omdat de wereld zo troosteloos is en alle waarden gedevalueerd zijn, moet iemand die voor kinderen schrijft daar positieve zaken tegenover zetten. Sentimentaliteit en nihilisme zijn uit den boze. Kinderen moeten geconfronteerd worden met zaken als ‘het geweten, het goede voorbeeld, het vaderland, de verte, de vriendschap, de vrijheid, de herinnering, de fantasie, het geluk en de humor’. Volwassenen zijn verplicht kinderen in te lichten over de misstanden van deze wereld. Om die reden schreef hij in het voorwoord bij Clara Asscher-Pinkhofs Sterrekinderen (1961): ‘Wie probeert van de onschuldige jeugd een onwetende jeugd te maken, voegt een nieuwe schuld bij de oude.’
Vanuit deze idealen creëerde Kästner een nieuw type kinderheld: een zelfstandige, zelfbewuste en coöperatief ingestelde figuur die zijn leven verstandig inricht. Kästners helden scheppen met hun vriendjes een eigen wereld waar volwassenen getolereerd worden als ze kinderen in hun waarde laten. Dat laatste lukt alleen als die volwassenen trouw blijven aan de ervaringen uit hun kindertijd. ‘De meeste mensen doen hun jeugd weg als een oude hoed. Ze vergeten hun jeugd als een telefoonnummer dat niet meer geldig is. Vroeger waren ze kinderen, toen werden ze volwassenen, maar wat zijn ze nu? Alleen wie volwassen wordt en een kind blijft, is een mens.’
Met de positief ingestelde en zelfstandige heldenfiguur nam Kästner afstand van het tot aan het begin van de
| |
| |
twintigste eeuw geldende ideaal van de brave, lieve, gehoorzame kinderen die alles doen wat hun ouders zeggen. Zijn tegenstanders verweten hem dat zijn helden een te militaristisch taalgebruik hadden en dat zijn ideeën over meisjes en vrouwen sterk verouderd waren.
Bij de aanvang van ieder boek stond Kästner duidelijk voor ogen wat hij met dat boek wilde bereiken. ‘Het zal het beste zijn als u schrijft over dingen die u kent. Dus over de ondergrondse en hotels en zulke dingen. En over kinderen zoals u ze dagelijks voor uw neus ziet en zoals we vroeger waren’, laat de verteller zich in de proloog van Emiel en zijn detectives door een ober adviseren. Net zo expliciet was hij over zijn taalgebruik. De taal die hij in zijn kinderboeken gebruikte, moest helder en begrijpelijk zijn. Om die reden had hij een voorkeur voor spreektaal én voor de tegenwoordige tijd. Met deze idealen introduceerde hij aan het eind van de jaren twintig de Nieuwe Zakelijkheid in de jeugdliteratuur. Die is auteurs als Astrid Lindgren en Annie M.G. Schmidt tot voorbeeld geweest.
Naast eigen ervaringen en tijdgebonden situaties gebruikte hij sprookjes en klassieke helden als de Baron van Münchhausen, Don Quichot of de reus Gulliver voor nieuwe verhalen en/of filmscenario's.
| |
Kinderboeken
Hoewel zijn kinderboeken doorgaans gesitueerd zijn in een realistische omgeving, hebben ze vaak een uitgesproken utopisch en fantasievol karakter. In Pünktchen und Anton (1931) waarvan in Duitsland maar liefst 105 drukken verschenen, overwinnen de twee kinderen zonder enig probleem de maatschappelijke tegenstellingen die hen scheiden. In Das doppelte Löttchen (1949) lukt het de tweelingzusjes hun gescheiden ouders te laten zien dat ze zich teveel door hun eigenbelang laten leiden. ‘Het is tekenend voor de onbevreesdheid waarmee Kästner ongebruikelijke onderwerpen durfde aan te snijden. Het was immers de tijd van het ongebroken gezin waarin van een taboe als een verbroken echtverbintenis geen sprake kon zijn’, schrijft Martin van Amerongen bij de herdenking van Kästners honderdste geboortejaar. In Das fliegende Klassenzimmer (1933) is er steeds de figuur van de goede leraar met wiens hulp de problemen worden opgelost.
Kästners idealen over de verbetering van de maatschappij komen het duidelijkst naar voren in de parabel Die Konferenz der Tiere (1949) dat in 1952 als Conferentie der dieren is vertaald. De stof voor dat verhaal is deels gebaseerd op Orwells Animal Farm (1945) en deels op een idee van Jella Lepman. Verpakt in een luchtige, humoristische vertelling worden keiharde waarschuwingen gegeven. Het mensenras is bezig de wereld te vernielen. De dieren die tot nu toe rustig in het oerwoud leefden, besluiten daar iets aan te doen en beleggen een conferentie. Doordat de dieren op dezelfde manier aan het ver-
| |
| |
Illustratie van Walter Trier uit Emiel en zijn detectives
gaderen slaan als de mensen wordt duidelijk hoe gek de wereld is. Aan het einde van de conferentie besluiten de dieren dat oorlog, en dus ook wapens en soldaten, voortaan verboden zijn. In de opvoeding moeten ge- en verboden zo veel mogelijk vervangen worden door liefde en verstand.
Vrijwel alle kinderboeken van Kästner zijn geïllustreerd door Walter Trier. Zijn cartoonachtige pentekeningen die los en scherp tegelijk zijn, versterken de humor van Kästners vertellingen. De samenwerking tussen Kästner en Trier zou ongeveer een kwart eeuw duren hoewel ze maar weinig tijd in elkaars gezelschap hebben doorgebracht.
De meeste van Kästners kinderboeken zijn vrij snel in het Nederlands vertaald. De eerste vertaling van Emil und die Detektive (1929) door Joh. Kuiper verscheen al in 1930 en was geïllustreerd door E.M. ten Harmsen van der Beek. De vertaling van Annie Winkler-Vonk uit 1937 verscheen in diverse edities waarvan verschillende met andere illustraties dan die van Walter Trier. In 1987 en 1988 publiceerde uitgeverij Bzztôh in Den Haag zeven van Kästners kinderboeken. Deze hadden de oorspronkelijke illustraties en waren op een aantal punten - het geld bij voorbeeld - geactualiseerd. De verkoop daarvan viel tegen, waarschijnlijk omdat dit vrijwel de enige kinderboeken waren bij deze uitgeverij. Sinds 1997 publiceert uitgeverij De Fontein in een reeks klassieke kinderboeken het werk van Kästner.
| |
| |
In Duitsland is zijn honderdste geboortedag uitgebreid herdacht met maar liefst drie nieuwe biografieën, een langs scholen reizende tentoonstelling, een postzegel, de verfilming van Pünktchen und Anton en een telefoonkaart met hun beeltenis.
| |
Emiel en zijn detectives
Met zijn eerste kinderboek verwierf Kästner zich meteen een wereldwijde reputatie. Het is in meer dan 27 landen uitgegeven en diverse malen verfilmd. Het verhaal is een mengeling van avontuur, humor en idealen van saamhorigheid en standvastigheid. De twaalfjarige Emiel reist voor het eerst alleen met de trein naar Berlijn. Hij moet zijn oma het geld brengen dat zijn moeder, een eenvoudige kapster, voor haar bij elkaar heeft gesappeld. Uit veiligheidsoverwegingen prikt Emiel de bankbiljetten met een speld aan de voering van zijn binnenzak. Dan valt hij in slaap. Als hij wakker wordt, is het geld verdwenen maar ook de man met dat ongure uiterlijk die tegenover hem zat. In Berlijn gaat Emiel met hulp van een bevriende journalist en een legertje vrienden achter de boef aan. Eerst wil niemand geloven dat het echt zijn marken zijn die de dief bij de bank wil inwisselen. Tot hij zich herinnert dat er twee gaatjes in die biljetten moeten zitten, vanwege de speld. Bewijs geleverd. De misdadiger probeert nog te vluchten maar twintig kinderen hangen aan zijn armen en benen tot de politie arriveert en hem in de boeien slaat. Hij blijkt de lang gezochte bankrover te zijn op wiens onsmakelijke hoofd een beloning van duizend mark staat (in de Nederlandse vertaling zijn de bedragen in de loop der jaren aangepast). Eindelijk kan Emiel voor zijn moeder een winterjas kopen en een haardroger.
De radeloosheid van Emiel, zijn scherpzinnigheid en doorzettingsvermogen maken hem tot de sympathieke held die iedereen wel wil zijn. Een vondst is het slot waarin Emiel zijn verhaal aan een verslaggever vertelt. ‘“Emiel Tafelpoot is mijn naam.” “Ik heet Kästner,” zei de journalist, en ze gaven elkaar een hand.’ Waarop de verslaggever de jonge held en zijn vrienden trakteert op kersentaart met veel slagroom en zij hem alles vertellen wat er in hun hoofd opkomt: over de krijgsraad op het Nikolsburgerplein, over de jacht in de taxi, over de nacht in het hotel, over Gustaaf als liftjongen, over het spektakel bij de bank. ‘En meneer Kästner zei op het eind: “jullie zijn werkelijk drie prachtjongens.”’
Behalve de vernuftige vermenging van autobiografisch materiaal - de liefde van Emiel voor zijn moeder, zijn bewondering voor het spoor en de tocht vanuit de provincie naar de grote stad Berlijn - toont Kästner zich in dit boek, net als in de kinderboeken die nog zouden volgen, een oprecht kindervriend. Zowel in zijn taal als in het opbouwen van de spanning staat hij aan de kant van zijn helden.
| |
| |
In een vervolgdeel Emil und die drei Zwillinge (1934) dat pas in 1951 werd vertaald en in Nederland nooit zo'n verbreiding heeft gekregen, is opnieuw sprake van een hechte band tussen moeder en zoon. Als een agent een huwelijksaanzoek wil doen aan de moeder, vraagt hij eerst toestemming aan de zoon. De jongen staart uit het raam en overpeinst: ‘Eigenlijk had ik het mij heel anders voorgesteld. Ik wilde het geld verdienen. Véél geld. Zodat zij niet meer hoeft te werken. Ik wilde m'n hele leven bij haar blijven. Wij, met z'n tweeën, zonder pottenkijkers. En dan komt er een agent-eerste-klasse die haar man wil worden.’
| |
Dubbele Lotje
Van Dubbele Lotje dat in 1950 voor het eerst is vertaald door Annie Winkler-Vonk, verschenen verschillende edities, al dan niet met illustraties van Walter Trier. De ouders van Louise en Lotte zijn gescheiden en hebben ieder één kind meegenomen. Louise en Lotte weten niets van elkaars bestaan tot ze samen in een zomervakantiekamp terecht komen. Daar ontdekken ze dat ze tweelingzusjes zijn. Ze lijken zo op elkaar, uiterlijk althans, dat ze besluiten na de vakantie elkaars plaats bij hun respectievelijke ouders in te nemen. Om zich op die nieuwe situatie voor te bereiden leggen ze in een schrift precies vast hoe ze leven, wie ze kennen en wat ze het liefste doen. Die voorbereiding blijkt niet voldoende, want de een blijkt na de vakantie ineens te kunnen koken en de ander die het altijd zo goed kon, bakt er niets van. Als één van de meisjes ernstig ziek wordt, komt alles uit. De ouders komen tot het inzicht dat ze te zelfzuchtig zijn geweest toen ze besloten ieder hun eigen leven te willen leiden.
| |
Waardering
Vanwege zijn geloof in de jeugd én vanwege zijn humor werd Kästner al spoedig een geliefd en veel gelezen jeugdschrijver. Zijn kinderboeken zijn over de hele wereld vertaald, verfilmd of bewerkt voor het toneel. Bij zijn dood noemde het dagblad Die Welt hem ‘een giftige, goedaardige grote stadspoëet’.
De tekeningen van Walter Trier hebben zonder enige twijfel een grote bijdrage geleverd aan het succes van Kästners kinderboeken. Zijn beelden zijn geen illustraties bij de tekst maar voegen daar altijd iets aan toe.
Hoewel Kästners kinderboeken ook in Nederland al vroeg als klassiek werden aangemerkt - in bibliotheekkringen hoorden ze van meet af aan tot de canon -, zijn er tot aan 1980 nauwelijks serieuze besprekingen aan gewijd. Misschien wel omdat ze van Duitse oorsprong zijn, wat na de oorlog lange tijd een belemmering vormde. In 1984 merkte Gertie Evenhuis op dat met name Emiel en zijn detectives graag door volwassenen wordt gelezen. En dat is nu eenmaal hét kenmerk voor een goed kinderboek, concludeerde zij. De heruitgave bij uitgeverij De Fontein ontlokte aan een aantal recensenten
| |
| |
juichende besprekingen over de universele waarde van Emiel, zodat binnen een jaar een tweede druk nodig was. ‘Misschien staan we aan het begin van een hernieuwde interesse voor Kästner’, concludeerde Anne de Vries in een voordracht voor het Internationale Kästner-Symposion in Frankfurt (12-19 februari 1999).
| |
Bibliografie
Keuze uit het werk voor volwassenen
|
Herz auf Taille (1928), Lärm im Spiegel (1929), Ein Mann gibt Auskunft (1930), Fabian. Die Geschichte eines Moralisten (1931), Gesang zwischen den Stühlen (1932), Georg und die Zwischenfälle (1938), Die Schule der Diktatoren (1950), Notabene 45 (1961). |
In het Nederlands vertaalde kinderboeken
|
Emil und die Detektive (1929): Emiel en z'n detectives. Vertaald door Joh. Kuiper. Met illustraties van Harmsen van Beek [E.M. ten Harmsen van der Beek]. Amsterdam, Boekerij De Voortganck, 1930. |
Emil und die Detektive (1929): Emiel en zijn detectives. Vertaald door Annie Winkler-Vonk. Met illustraties van Walter Trier. Amsterdam, L.J. Veen, 1937. Met illustraties van Jaap Vegter: Den Haag, Van Goor Zonen, 1968. Met illustraties van Guida Joseph: Bussum, Van Holkema & Warendorf, 1977. Met illustraties van Walter Trier: 's-Gravenhage, Bzztôh, 1987; Baarn, De Fontein/Houtekiet, 1997. |
Pünktchen und Anton (1931): Puntje en Anton. Vertaald door A. Viruly. Met illustraties van Walter Trier. Amsterdam, L.J. Veen, 1939. Met illustraties van Guida Joseph: Bussum, Van Holkema & Warendorf, 1981. Met illustraties van Walter Trier: 's-Gravenhage, Bzztôh, 1987. |
Der 35ste Mai oder Konrad reitet in die Südsee (1932): De 35ste Mei, of Koen rijdt naar de Zuidzee. Vertaald door Theo van der Wal. Met illustraties van Walter Trier. Amsterdam, L.J. Veen, 1952. |
Das fliegende Klassenzimmer (1933): De vliegende klas. Vertaald door Wim Hora Adema. Met illustraties van Walter Trier. Amsterdam, L.J. Veen, 1941; Den Haag, Van Goor Zonen, 1969. Met illustraties van Guida Joseph: Bussum, Van Holkema & Warendorf, 1982. Met illustraties van Walter Trier: 's-Gravenhage, Bzztôh, 1988; Baarn, De Fontein/Houtekiet, 1999. |
Emil und die drei Zwillinge (1934): Emiel en de drie tweelingbroers. Vertaald door Steven Dennendal. Met illustraties van Walter Trier. Amsterdam, L.J. Veen, 1951. Vertaald door R. de Jong-Belinfante: Den Haag, Van Goor Zonen, 1969. Met illustraties van Guida Joseph: Bussum, Van Holkema & Warendorf, 1977. Met illustraties van Walter Trier: 's-Gravenhage, Bzztôh, 1988. |
Das doppelte Lottchen (1949): Dubbele Lotje. Vertaald door Annie Winkler-Vonk. Met illustraties van Walter Trier. Amsterdam, L.J. Veen, 1950. Met illustraties van Jaap Vegter: Den Haag, G.B. van Goor, 1968. Met illustraties van Guida Joseph: Bussum, Van Holkema & Warendorf, 1980. Met illustraties van Walter Trier: 's-Gravenhage, Bzztôh, 1987; Baarn, De Fontein/Houtekiet, 1998. |
Die Konferenz der Tiere (1949): Conferentie der dieren. Vertaald door Renée Belinfante. Met illustraties van Walter Trier. Amsterdam, L.J. Veen, 1952. |
Als ich ein kleiner Junge war (1957): Toen ik een kleine jongen was. Vertaald door R. de Jong-Belinfante. Met illustraties van Horst Lemke. Amsterdam, L.J. Veen, 1960. |
Das Schwein beim Friseur (1962): Het varken bij de kapper en andere verhalen. Vertaald door R. de Jong-Belinfante. Met illustraties van Horst Lemke. Amsterdam, L.J. Veen, 1965; 's-Gravenhage, Bzztôh, 1987. |
Der kleine Mann (1963): De kleine man. Vertaald door R. de Jong-Belinfante. Met illustraties van Horst Lemke. Den Haag, Van Goor Zonen, 1967. 's-Gravenhage, Bzztôh, 1988. |
Over Erich Kästner en zijn werk
|
De kleine vuurtoren. Jeugdboekengids. 's-Gravenhage, 1927-1961. |
Klaus Doderer, Kästner, Erich. In: Lexikon der Kinder- und Jugendliteratur, Zweiter Band: I-Q, 1977. |
Gertie Evenhuis, Hoogst ongewoon van kwaliteit. In: Trouw, 15-8-1984. |
Victor Frederik, Heruitgave van Emiel slordig. In: Utrechts Nieuwsblad, 15-12-1987. |
| |
| |
De jeugdboeken top honderd aller tijden. Bewerkt en ingeleid door Joke Linders. Amsterdam, De Bijenkorf, 1988. |
De allermooiste boeken voor kinderen. Samengesteld door Bregje Boonstra... [et al.]. Amsterdam, De Bijenkorf, 1990. |
Martin van Amerongen, De bomen in zijn tuin. In: De Groene Amsterdammer, 8-11-1995. |
Marja Boonstra, Kwaliteit gaat nooit verloren. In: Leeuwarder Courant, 28-2-1997. |
Judith Eiselin, Verjaard maar nog steeds herkenbaar. In: nrc Handelsblad, 7-3-1997. |
Hanneke de Klerck, Kwajongen en arm weesmeisje. In: de Volkskrant, 4-4-1997. |
Helga Bemman, Erich Kästner: Leben und Werk. Berlijn, Ulstein, 1998. |
Franz Josef Görtz & Hans Sarkowicz, Erich Kästner: eine Biographie. München, Piper, 1998. |
Isa Schikorsky, Erich Kästner. München, Deutscher Taschebuch Verlag, 1998. |
Hanneke de Klerck, Mug in Matrozenpakje. In: de Volkskrant, 17-4-1998. |
Marcel Van Nieuwenborgh, De auteur van de chocoladerepen. In: De Standaard, 23-12-1998. |
Sven Hanuschek, Keiner blickt dir hinter das Gesicht. Das Leben Erich Kästners. München, Hanser, 1999. |
Roland Mörchen, Emil und die Gratulanten. Die etwas andere Party zum 100. Geburtstag von Erich Kästner. In: Bulletin Jugend & Literatuur, 1999/2. |
Gabriela Wenke, Emil wir 70: ‘... anständig, tapfer und ehrlich’. Gedanken zum 100. Geburtstag von Erich Kästner am 23.2.1999. In: Eselsohr, 1999/2. |
Esther Steck-Meier, Erich Kästner als Kinderbuchautor. Bern, Lang, 1999. |
Ed van Eeden, De schoolmeester van Duitsland. Erich Kästner bij nader inzien. In: Het Parool, 22-1-1999. |
Judith Eiselin, Kästner de kindervriend. In: nrc Handelsblad, 19-2-1999. |
Gerrit Buesink, Met kinderen kun je verstandig praten. In: Hervormd Nederland, 20-2-1999. |
Kees Aarts, Op zoek naar kinderboekenschrijver Erich Kästner. In: nrc Handelsblad, 26-2-1999. |
Annerieke de Jong, De schijn van de ideale schoolmeester. Honderd jaar na Erich Kästner. In: nrc Handelsblad, 26-2-1999. |
Martin van Amerongen: Mijn allerliefste moeder. In De Groene Amsterdammer, 24-3-1999. |
Frans Wijnands, Alleen wie volwassen wordt en kind blijft, is een mens. In: De Gelderlander, 20-4-1999. |
51 Lexicon jeugdliteratuur
oktober 1999
|
|