| |
| |
| |
Harm de Jonge
door Wilma van der Pennen
Harm de Jonge is op 3 mei 1939 in Groningen geboren. Doordat zijn ouders binnenschippers waren, bracht hij een deel van zijn kinderjaren door in een pleeggezin, zodat hij op een vaste plek naar school kon. Toen hij dertien jaar was, overleed zijn vader en ging hij met zijn moeder aan de wal wonen. Na de middelbare school studeerde hij Nederlandse taal- en letterkunde en werkte hij een aantal jaren als docent in het middelbaar onderwijs en aan een lerarenopleiding voor het basisonderwijs. Sinds eind jaren negentig is hij fulltime schrijver. Daarnaast publiceert hij over kinder- en jeugdliteratuur in onder meer het Dagblad van het Noorden.
De Jonge debuteerde in 1989 met Steenkuib is een rat. In 1999 ontving hij een Vlag en Wimpel van de griffeljury voor Jesse ‘ballewal-tsjí’. Twee jaar later kreeg hij dezelfde eervolle vermelding voor De circusfietser. Vleugels voor Jorre stond in 2001 op de shortlist van de Gouden Uil voor Jeugdliteratuur. In 2005 viel deze eer te beurt aan De Peperdans van Panzibas. Dit boek verscheen in 2004, het jaar dat Harm de Jonge zijn 15-jarig jubileum als auteur vierde, en werd uitgebracht in een luxueuze uitvoering op glanspapier en met paginagrote kleurenillustraties van Noëlle Smit.
| |
Werk
Hoewel Harm de Jonge over verschillende onderwerpen schrijft, keren in zijn boeken vaak dezelfde elementen terug. De hoofdpersonen zijn veelal eenzame, wat tobberige kinderen, op zoek naar zichzelf. In de eerste zeven boeken zijn de hoofdpersonages rond de dertien jaar, daarna schreef De Jonge voornamelijk over tien- à elfjarigen. De geur van roestig ijzer (2005) heeft opnieuw een dertienjarige hoofdpersoon. Tijdens hun groei naar volwas- | |
| |
senheid krijgen de personages te maken met de grote emoties van het leven: vriendschap, liefde, haat, angst, verdriet en eenzaamheid. Het gaat in De Jonges verhalen niet in de eerste plaats om de handeling, maar om de manier waarop de personages omgaan met hun gevoelens en hoe zij de problemen het hoofd bieden.
In de eerste verhalen staan veelal jongens centraal die conflicten hebben met leerkrachten, vrienden of familie. Zijn eerste boek, Steenkuib is een rat (1989), speelt op een middelbare school. Een jongen wordt, na een forse confrontatie met Steenkuib, de directeur van de school, verdacht van vandalisme en brandstichting. Het perspectief in dit detectiveachtige verhaal ligt afwisselend bij de jongen, een vriendin en Steenkuib. De gebeurtenissen komen daardoor telkens in een ander licht te staan. Ook De Jonges tweede jeugdboek, Dood spoor (1990), is gesitueerd op een middelbare school. Twee jongens pesten en chanteren Sieger vanwege de positie van zijn vader, leerkracht aan diezelfde school. Spelonken in je hoofd (1991) is een van de weinige verhalen van De Jonge waarin een vrouwelijke hoofdpersoon voorkomt, de zestienjarige Siebine die aan een depressie lijdt. Zijzelf, maar ook haar ouders, vrienden en vriendinnen, haar leraar en haar dokter komen aan het woord, ieder op een eigen manier: brieven, dagboekfragmenten, een ansichtkaart geven een gevarieerd beeld van wat Siebines omgeving van haar ziekte vindt. Ook in De Vogelrots (1992) paste De Jonge perspectiefwisseling toe. Het verhaal over de wat timide Jasper en zijn gehandicapte grootvader, naar wie hij is vernoemd, wordt in de ikvorm verteld door de jonge Jasper en in de hijvorm door de oude Jasper. De laatste wil zelfmoord plegen en heeft daarbij de hulp van zijn kleinzoon nodig. De lezer weet uit de tekst vooraf al dat die zelfmoord niet is uitgevoerd. De verbroken vriendschap tussen de jonge Jasper en Owen Breedzaan, kleinzoon van de man die betrokken was bij een ongeluk op de vogelrots, vormt de tweede verhaallijn. De oude Jasper is door dat ongeluk aan beide benen verlamd geraakt.
De blauwe maansteen (1993) is gesitueerd in een mijnwerkersdorp in Wales. Twee vrienden, Davie en Barrie, worden tegen elkaar uitgespeeld door een schoolvriendinnetje, Jennifer. Tijdens de beklimming van een berg ontploft een lading dynamiet, wat een aardverschuiving veroorzaakt. Davie komt in de modderlawine bijna door verstikking om het leven. Jennifer is ongedeerd, maar Barrie blijkt verdwenen. Stukje bij beetje brengt Davie zich de gebeurtenissen in herinnering die aan het ongeluk voorafgingen. Hij staat op dat moment midden in de modderstroom. Op de achtergrond van het verhaal speelt de Brits-Keltische sagenwereld mee.
| |
| |
Illustratie van Sieb Posthuma uit De gouden golf
Het Peergeheim (1994) en Mikel is naar Yucatán (1996) gaan over de dood en de verwerking daarvan door een achtergebleven vriend of jongere broer. In het eerste verhaal heeft de ikverteller Jonie zijn vriend Peer verloren, die al geruime tijd ernstig ziek was en op een dag zomaar is verdwenen. Jonie probeert zichzelf gerust te stellen met de gedachte dat Peer naar Attalant is vertrokken, het land waar de zielen van de doden door pimpelmezen naartoe worden gebracht. Met zijn verhaal maakt Jonie niet alleen duidelijk wat er gebeurd is, het is ook een schuldbekentenis, omdat hij getuige was van Peers verdwijning. In Mikel is naar Yucatán is het de oudere broer van de vijftienjarige Jodie die plotseling verdwijnt. De jongens deelden een belangstelling voor de Maya's in Yucatán, schiereiland van het huidige Mexico. En daarheen zou Mikel zijn vertrokken. De voorafgaande gebeurtenissen worden duidelijk uit een gesprek dat zich in het hoofd van Jodie tussen de twee broers afspeelt.
Met de publicatie van Tijgers huilen niet (1997), dat met Jesse, ‘ballewal-tsjí’ (1998) en De circusfietser (2001) een drieluik vormt, ontwikkelde het oeuvre van De Jonge zich in een andere richting. De personages zijn jonger, de stijl van schrijven is weliswaar nog steeds beeldend, maar soberder dan in eerdere verhalen. Ook lijkt de fantasie een steeds grotere plaats in te gaan nemen.
De gouden golf en Vleugels voor Jorre zijn magisch-realistische verhalen waarin werkelijkheid en fantasie in
| |
| |
elkaar overgaan. In De gouden golf (2000, geheel herzien in 2003) staat de vriendschap tussen de Somalische Moena en de Nederlandse Jork centraal. Het eiland waar zij wonen wordt geteisterd door vreemde natuurverschijnselen. Zo spoelen er kokosnoten aan op het strand en is er een hommelplaag. Hun oude vriend, de kluizenaar Gruis, weet hoe dat komt: er is een ‘tril’ op komst, een aardbeving. In een nawoord bij dit zondvloedachtige verhaal maakt de schrijver kenbaar dat hij zich baseerde op krantenberichten. Hij dikte deze waargebeurde incidenten flink aan. Juist deze bekentenis geeft het boek een mysterieus karakter. In Vleugels voor Jorre (2000) droomt de hoogbegaafde Jorre ervan te kunnen vliegen. Hij bouwt vliegers en vleugels, waarmee hij contact zoekt met zijn onbekende vader, en zelfs vogels van zilverpapier waarmee hij daadwerkelijk naar zijn vader wil. Uiteindelijk verdwijnt hij samen met zijn onafscheidelijke vriendinnetje Bonnie in een gestolen luchtballon. Beide verhalen zijn een ode aan de kracht van de verbeelding.
Met het dierverhaal De Peperdans van Panzibas (2004) slaat De Jonge opnieuw een nieuwe weg in. Ook Het vliegfeest (2005) behoort tot dit genre. Hierin vertelt De Jonge over de vogels uit het bos, die een vliegwedstrijd organiseren, gevolgd door een groot feest. Alle vogels zijn enthousiast, maar piekeren tegelijk over hun mogelijkheden: is Ebbe Eend niet te zwaar? En Miesje Mus niet te kleurloos? Gelukkig kunnen de vogels advies vragen aan H. Duif. Hij weet alle vogels gerust te stellen en uiteindelijk wordt het feest een groot succes. Vogels speelden al vaker in de verhalen van Harm de Jonge een belangrijke rol, vaak als symbool. Zo staat in Steenkuib is een rat de fuut symbool voor de jongen die onderduikt. Jorres vader in Vleugels voor Jorre is naar de overtuiging van zijn zoon koning van het Vogeleiland.
Van de boeken die De Jonge schreef voor het leesonderwijs is Bo: een meegroeiboek (2003) het opvallendst. Hij overbrugt daarin vier leesniveaus (avi 1 t/m 4), waardoor het verhaal al lezende steeds moeilijker en uitdagender wordt. Het begint met korte zinnen van een paar eenlettergrepige woorden en eindigt met langere, waarin ook hoofdletters, leestekens en meerlettergrepige woorden voorkomen. Het verhaal gaat over een meisje dat bij haar alleenstaande adoptiemoeder en opa Joop woont. In simpele bewoordingen komen onderwerpen naar voren als adoptie, liefde, doodgaan en iemand missen.
Ook wat de opbouw betreft, zijn de verhalen van De Jonge geëvolueerd. De eerste zeven boeken bevatten puberverhalen. Het zijn spannende vertellingen met een detectiveachtige structuur: er is iets gebeurd en de lezer is tot het eind
| |
| |
toe in spanning over de juiste toedracht. Door subtiele aanwijzingen onthult De Jonge telkens een stukje van de oplossing, maar de vragen en vermoedens blijven tot het laatste hoofdstuk aanwezig. Perspectiefwisselingen maken dat de gebeurtenissen worden belicht van verschillende kanten. De spanning is niet alleen op het niveau van de gebeurtenissen, maar ook op het psychologische vlak aanwezig. De Jonge besteedt veel aandacht aan de gedachten en gevoelens van de personages. Verder valt het veelvuldig gebruik van flashbacks op en andere manipulaties met tijd en plaats. Dood spoor bijvoorbeeld is bijna helemaal een flashback: het eerste en het laatste hoofdstuk sluiten exact op elkaar aan, de tussenliggende gebeurtenissen hebben zich eerder afgespeeld. Ook in De geur van roestig ijzer past hij deze werkwijze toe. In deze novelle vertelt Joeri aan zijn afwezige vader wat hem onlangs overkwam. De titels van het eerste en het laatste hoofdstuk zijn in de inhoudsopgave cursief gedrukt, waarmee het cyclische karakter van het verhaal benadrukt wordt. In de tussenliggende hoofdstukken blikt Joeri terug. Met deze en andere manieren van vertellen bereidt De Jonge zijn lezers voor op verteltechnieken die in de literatuur voor volwassenen gangbaar zijn. Een van de doelstellingen in de eerste jaren van zijn schrijversloopbaan was de overgang van jeugdboeken naar volwassenenliteratuur te vergemakkelijken. Daarom maakte hij bewust gebruik van stijlmiddelen als spiegelingen, parallellen en symbolen. In Dood spoor is er bijvoorbeeld een parallel tussen de problematiek van de vader (onverwerkt oorlogsverleden) en die van Sieger (chantage door een klasgenoot). Bovendien vormen de beginletters van de flashbackhoofdstukken het woord Auschwitz.
De Jonge schetst in zijn verhalen vaak vriendschappen tussen personages die een heel verschillende achtergrond hebben. De verhaalfiguren die na verloop van tijd verdwijnen (sterven), zijn steevast het initiatiefrijkst en het meest getalenteerd. Het gaat om intensieve vriendschappen, die meestal niet lang duren en degenen die achterblijven eenzaam, maar wel innerlijk rijker maken.
Een constante in het werk van De Jonge zijn de natuurbeschrijvingen. Zijn verhalen spelen vaak in en om het water, in kustplaatsen of op (vogel)eilanden. De natuur is ruig en ongerept en toont zich vaak de baas over de mensen. De fantasielanden waar de doden naartoe gaan, ogen paradijselijk. Attalant (Het Peergeheim) en ook Panzibas (De Peperdans van Panzibas) zijn landen waar iedereen gelijk is en waar vrede heerst onder zowel mensen als dieren.
De volwassenen die in de verhalen voorkomen, zijn meestal niet meer dan vage figuren. Jongeren daarentegen worden heel realistisch neer- | |
| |
gezet. Vaak duiken in de verhalen dezelfde personages op: de branieachtige Slikkie, de oude Sluimer, meester Toptak (soms Toorpot genaamd), een meisje uit een ver land, op wie de hoofdpersoon verliefd is (bijvoorbeeld de Somalische Moena in De gouden golf, Bobél uit Zanzibar, in De Peperdans van Panzibas of Nesrin uit Turkije in De geur van roestig ijzer). Juf Stubbe, die echt bestaan heeft en De Jonges juf op de lagere school was, komt in bijna alle boeken voor. Tot slot valt de naamgeving van de personages op: Jorre, Jonie, Joppe, Jork, Joeri (die de verbondenheid met auteur De Jonge suggereren), maar ook Bo, Bosse, Bonnie, om er maar een paar te noemen. De Jonge heeft een voorkeur voor tamelijk ongebruikelijke namen als Rogger, Brakker, Manne en Krikke.
| |
Tijgers huilen niet, Jesse ‘ballewal-tsjí’ en De circusfietser
Harm de Jonge is geboren in het jaar dat de Tweede Wereldoorlog uitbrak. Veel van zijn vroegste herinneringen hebben dan ook betrekking op de oorlog. Over die periode en de tijd vlak erna schreef hij in deze autobiografisch getinte verhalen, die los van elkaar staan, maar veel overeenkomsten vertonen, zowel qua situering - ze spelen in de Oosterpoortwijk (De Oost), een buitenwijk van Groningen, in of kort na de oorlog - als qua personages. Alledrie de verhalen gaan over
Illustratie van Ceseli Josephus Jitta uit Jesse ‘ballewal-tsjí’
| |
| |
een bijzondere vriendschap, die slechts een paar weken duurt maar het leven van de hoofdpersonen blijvend verandert.
In Tijgers huilen niet is de oorlog nog maar kort ten einde. Siem en Jonie, beiden een jaar of tien, zijn altijd samen. Op een dag duikt, schijnbaar uit het niets, een bijzondere jongen op, Brakker. Hij loopt mank, in zijn broekzakken zitten allerlei bijzondere voorwerpen en hij heeft een heel eigen idioom vol krachttermen als ‘tjessus’ en ‘kotsammekrake’. Naar school gaat hij niet, maar dat neemt niet weg dat hij veel weet. Zaken als hoe lieveheersbeestjes smaken of hoe het de veldtocht van Napoleon verging; kortom kennis waar de twee jongens hem mateloos om bewonderen. Brakker weet de grootste onzin te verkopen op een voor Siem en Jonie geloofwaardige manier. Ze twijfelen niet aan zijn woorden en raken als het ware betoverd door zijn verhalen. Net zo plotseling als hij kwam, is Brakker op een dag ook weer verdwenen. Over zijn achtergronden zijn de jongens niets wijzer geworden.
Jesse ‘ballewal-tsjí’ speelt in het laatste jaar van de Tweede Wereldoorlog. Rogger, inmiddels volwassen, vertelt hoe hij destijds Jesse leerde kennen. Jesse zwerft alleen door het gebombardeerde gedeelte van de stad. Zijn ouders zijn verdwenen, maar Jesse blijft heilig geloven dat ze nog in leven zijn. Hij zegt afkomstig te zijn uit het land Marrakas, een soort luilekkerland waar hij fantasievol over vertelt. Ook Jesse beschikt over nogal wonderlijke kennis; zo vertelt hij dat vulkaankorrels ontploffen wanneer ze boven water komen en dat in Marrakas de dodo nog leeft. Zijn ouders zijn hem vooruit gereisd, zo beweert hij. Ook Jesse is op een dag verdwenen. Pas dan beseft Rogger dat Jesse een meisje is.
Ook in De circusfietser staat een bijzondere vriendschap centraal. Homme, de ikverteller, heeft in de oorlog zijn vader verloren. Op een geheime plek kan hij ongestoord met zijn overleden vader praten. Totdat Joeke opduikt. Joeke komt uit de ‘hongerstad’ die kort voor de bevrijding werd gebombardeerd. Ook hij weet de prachtigste verhalen op te dissen: zijn vader werkt, beweert hij, in het circus in Mexico. En ook in Joeke schuilt een circusartiest, wat hij probeert te bewijzen door halsbrekende toeren uit te halen. ‘Mij kan niks gebeuren. Ik ga nooit dood’, zegt hij bij herhaling. Als Joeke na een paar weken uit het leven van Homme verdwijnt, heeft hij een blijvende herinnering achtergelaten.
Zowel Brakker als Jesse en Joeke zijn rasechte verhalenvertellers die over een ruime dosis fantasie beschikken en hun beweringen met grote vanzelfsprekendheid brengen. Alle drie lijken ze met hun wilde verhalen iets te willen maskeren: Brakker compenseert er zijn fysieke be- | |
| |
perkingen mee, Joeke en Jesse de gruwelijkheden die zij hebben meegemaakt. Het zijn hun fantasie en wensdromen die maken dat zij kunnen overleven in een wereld die op zijn kop staat.
| |
De Peperdans van Panzibas
In dit verhaal komen maar weinig mensen voor: Manne Mens, een jongetje dat dieren kan horen praten zolang hij maar op pepermuntjes zuigt, zijn moeder, die hem telkens vanuit de verte roept en Bobél, een meisje uit Zanzibar dat bezit heeft genomen van Mannes hart. Aan het eind van het verhaal komt ook Bobél naar de plas waar Manne zijn tijd al dagdromend doorbrengt, temidden van de dieren. De dieren zijn in dit verhaal de hoofdpersonages: H. Duif, de dichter, Elle Eend, een beetje bitsig type en de frivole Bluebel Libel bijvoorbeeld. Elk van de hoofdstukken wordt vanuit een ander dier verteld. En ze filosoferen wat af: over de ‘Eindstreep’ en wat er daarna komt, over de liefde, waaraan dichter Duif zulke mooie verzen wijdt, en over het leven, waarvan Bluebel zo weet te genieten. En over Panzibas, dat voor sommige dieren gelijk staat aan het paradijs, maar dat volgens Mors Mol niet bestaat, en hij kan het weten, want hij ziet onder de grond wat er na de dood gebeurt! Het gekibbel van de dieren, die elk een eigen karakter meekregen, is met humor verwoord. De Jonge legt zo een diepere laag aan en mede daardoor is De Peperdans van Panzibas een universeel verhaal.
| |
Waardering
De eerste boeken van Harm de Jonge kregen een gemengde ontvangst. Cornald Maas vond Steenkuib is een rat interessant vanwege de structuur maar noemde het boek ook ongeloofwaardig en vermoeiend. Casper Markensteijn schreef naar aanleiding van De Vogelrots: ‘Harm de Jonge heeft te veel gewild. Dat is jammer, want ondanks deze tekortkomingen is De Vogelrots een aangenaam, intrigerend en bij tijd en wijle ook spannend verhaal.’ Goos van Gorkum oordeelde dat De Vogelrots laat zien dat de auteur gegroeid is: ‘Harm de Jonge is bezig een Schrijver te worden. Dat was hij al natuurlijk, maar nu met een hoofdletter.’ Eerder al sprak hij zijn waardering uit voor de onderwerpkeuze en de uitwerking daarvan in Spelonken in je hoofd. Ook noemde hij De Jonge in dit verband een veelzijdig auteur.
Uit besprekingen van de vroege werken blijkt dat er waardering is voor de manier waarop De Jonge allerlei vertelvormen in zijn werk toepast en de spanning tot het einde toe weet vast te houden. Minder eenstemmig is het oordeel over de psychologische diepgang van de personages en zijn stilistische kwaliteiten. Peter van den Hoven vindt De Jonge ‘stilistisch niet erg sterk’; volgens Toin Duijx zijn de achtergronden van Siebine in Spelonken in je hoofd onvol- | |
| |
doende uitgediept. Anderen roemen juist De Jonges mooie en beeldende vergelijkingen en vinden dat hij gevoelens authentiek weet op te roepen.
Bregje Boonstra signaleert met het verschijnen van Tijgers huilen niet een kentering: ‘Met Tijgers huilen niet lijkt De Jonge voor het eerst het literaire heil van de lezer aan zijn laars te lappen. Het resultaat is een gave novelle met een eigen kleur en toon.’ Jan Smeekens waardeert Jesse ‘ballewal-tsjí’ als ‘een van die zeldzame boeken die je graag meteen opnieuw, weer, en nog een keer leest.’ Jan Van Coillie schrijft naar aanleiding van De circusfietser: ‘Je als volwassen auteur inleven in de gedachten, dromen en fantasieën van een kind is steeds een waagstuk, het is rijden op het slappe koord. Harm de Jonge doet dit als een geboren circusfietser.’
De Jonges fantasierijke verhalen De gouden golf en Vleugels voor Jorre vonden algemeen waardering. Julia van Bohemen naar aanleiding van De gouden golf: ‘Het is aan de lezer om uit te zoeken wat in werkelijkheid wel en niet kan. Dat is niet vervelend, integendeel. Het geeft dit boek iets mysterieus, waardoor het op een waar gebeurd sprookje lijkt.’ Monique Snoeijen roemt de kracht van de beeldende beschrijving: ‘Als een schrijver overtuigend kan beschrijven hoe hommels een vogel opeten, dan kun je stellen dat die schrijver beeldend schrijven kan. En Harm de Jonge kan dat.’
De Peperdans van Panzibas viel niet bij iedereen in goede aarde. Volgens Monique Snoeijen heeft het te weinig actie. Zij vindt de filosofische gesprekken langdradig en drammerig. Joep van Ruiten constateert dat De Jonge met dit boek een nieuwe stap zet: ‘[-] hij lijkt zich met dit boek in taal, thema en aanpak nog meer los te wrikken uit de ijzeren greep van de jeugdliteratuur. Dat is moedig, want tussen de jeugdliteratuur en de literatuur voor volwassen gaapt een groot en donker gat waarin al menig schrijver is verdwenen.’ Pjotr van Lenteren stelt vast: ‘Je hebt schrijvers die elke keer hetzelfde boek schrijven. Harm de Jonge is er zo een. Wie zijn werk kent, zal niet verbaasd zijn over de inhoud van zijn nieuwste boek.’ Hij noemt De Peperdans van Panzibas ‘het pronkstuk van zijn oeuvre’ en vindt dat De Jonge ermee bewijst tot de betere jeugdboekenauteurs van Nederland te behoren.
| |
Bibliografie
Jeugd- en kinderboeken
|
Steenkuib is een rat. Amsterdam, Van Goor, 1989. |
Dood spoor. Amsterdam, Van Goor, 1990. |
Spelonken in je hoofd. Baarn, De Fontein, 1991. |
De Vogelrots. Amsterdam, Van Goor, 1992. |
De blauwe maansteen. Amsterdam, Van Goor, 1993. |
Het Peergeheim. Amsterdam, Van Goor, 1994. |
Mikel is naar Yucatán. Amsterdam, Van Goor, 1996. |
Tijgers huilen niet. Met illustraties van Rob Nuij- |
| |
| |
ten. Amsterdam, Van Goor, 1997. |
Jesse ‘ballewal-tsjí’. Met illustraties van de Ceseli Josephus Jitta. Amsterdam, Van Goor, 1998. |
De prinses uit het Sparrenbos. Met illustraties van Ceseli Josephus Jitta. Tilburg, Zwijsen, 2000. |
De gouden golf. Met illustraties van Roelof van der Schans. Rotterdam, ILCO, 2000. (Herdruk met illustraties van Sieb Posthuma. Amsterdam, Van Goor, 2003). |
Omnibus. Bevat: Het Peergeheim en Tijgers huilen niet. Amsterdam, Van Goor, 2000 |
Vleugels voor Jorre. Amsterdam, Van Goor, 2000. |
De rode hamervis. Tilburg, Zwijsen, 2001. |
De circusfietser: het verhaal van de jongen die niet dood kon gaan. Met illustraties van Sieb Posthuma. Amsterdam, Van Goor, 2001 |
Bo: een meegroeiboek. Met illustraties van Noëlle Smit. Amsterdam, Van Goor, 2003. |
De Peperdans van Panzibas: met zachte verzen van H. Duif. Met illustraties van Noëlle Smit. Amsterdam, Van Goor, 2004. |
Het vliegfeest. Met illustraties van Noëlle Smit. Tielt, Lannoo, 2005. |
De geur van roestig ijzer. Rotterdam, Lemniscaat, 2005. (Kidsbibliotheek) |
Over Harm de Jonge
|
‘Boek moet pubers liefde voor het lezen bijbrengen.’ In: Nieuwsblad van het Noorden, 20-11-1989. (Interview) |
Cornald Maas, [Over Steenkuib is een rat]. In: Elsevier, 31-3-1990. |
Herman de Graef, [Over Steenkuib is een rat]. In: Jeugdboekengids, jaargang 32 (1990), blz. 132-133. |
Maartje Breedt Bruyn, Verdacht. De speurtocht naar ‘rat’ Steenkuib. In: Vrij Nederland, 7-4-1990. |
Jolan Douwes, [Over Steenkuib is een rat]. In: Trouw, 11-7-1990. |
Goos van Gorkum, [Over Spelonken in je hoofd]. In: Gooi en Eemlander, 5-9-1990. |
Herman de Graef, [Over Dood spoor]. In: Jeugdboekengids, jaargang 33 (1991), blz. 13-14. |
Selma Niewold, [Over Spelonken in je hoofd]. In: de Volkskrant, 12-10-1991. |
Peter van den Hoven, ‘Sociaal-realisme.’ In: Vernieuwing, jaargang 51 (1992), nr. 3, blz. 12. |
Casper Markesteijn, [Over De Vogelrots]. In: Leidsch Dagblad, 6-8-1992. |
Goos van Gorkum, ‘Harm de Jonge beter op dreef dan ooit.’ In: Dagblad van Almere, 26-11-1992. |
Ruud A.J. Kraaijeveld. [Over De blauwe maansteen]. In: Jeugdboekengids, jaargang 35 (1993), nr. 10, blz. 320-321. |
Joke Linders, [Over De blauwe maansteen]. In: Algemeen Dagblad, 27-1-1994. |
Carolien Zilverberg, [Over Het Peergeheim]. In: NRC Handelsblad, 9-9-1994. |
Joke Linders, [Over Het Peergeheim]. In: Algemeen Dagblad, 17-2-1995. |
Baukje Wytsma, [Over Mikel is naar Yucatán]. In: Leeuwarder Courant, 27-12-1996. |
Welmoed van der Groot, ‘Rare Brakker met zijn petje: jeugdboek in Groningen na de Tweede Wereldoorlog.’ In: Nieuwsblad van het Noorden, 16-12-1997. |
Bregje Boonstra, [Over Tijgers huilen niet]. In: De Groene Amsterdammer, 21-1-1998. |
Wilfred Takken [Over Tijgers huilen niet]. In: NRC Handelsblad, 20-2-1998. |
Silvie Moors. [Over Jesse ‘ballewal-tsjí’]. In: Leesidee jeugdliteratuur, jaargang 5 (1999), nr. 2, blz. 67. |
Harm de Jonge. Documentatie auteurs en illustratoren van jeugdboeken, knipselkrant jeugdliteratuur, jaargang 23, nr. 2. Den Haag, Biblion, 1999. |
Hanneke Leliveld, [Over Jesse ‘ballewal-tsjí’]. In: de Volkskrant, 29-1-1999. |
Jan Smeekens, [Over Jesse ‘ballewal-tsjí’]. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 4-3-1999. |
Nanda Roep, [Over Vleugels voor Jorre]. In: Trouw, 2-12-2000. |
Belle Kuijken, [Over Vleugels voor Jorre]. In: De Morgen, 21-3-2001. |
| |
| |
Anita Wuestenbeg, [Over Omnibus: Het Peergeheim/ Tijgers huilen niet]. In: Leesidee jeugdliteratuur, jaargang 7 (2001), nr. 3, blz. 130-131. |
Jan van Coillie, [Over De circusfietser]. In: Leesidee jeugdliteratuur, jaargang 8 (2002), nr. 2, blz. 64-65. |
Marjoleine de Vos, [Over De circusfietser]. In: NRC Handelsblad, 15-2-2002. |
Maarleen Colpin, [Over De Vogelrots]. In: Leesidee jeugdliteratuur, jaargang 9 (2003), nr. 6, blz. 261-262. |
Pjotr van Lenteren, [Over Bo: een meegroeiboek]. In: de Volkskrant, 21-11-2003. |
Joep van Ruiten, ‘Ik wil mijn lezers pakken’. Twee nieuwe boeken van Harm de Jonge. In: Dagblad van het Noorden, 12-12-2003. |
Pjotr van Lenteren, [Over De gouden golf]. In: de Volkskrant, 9-1-2004. |
Marleen Colpin, [Over Bo]. In: De Leeswelp 10 (2004), nr. 1, blz. 13. |
Monique Snoeijen, [Over De gouden golf]. In: NRC Handelsblad, 6-2-2004. |
Monique Snoeijen, [Over De Peperdans van Panzibas]. In: NRC Handelsblad, 1-10-2004. |
Pjotr van Lenteren, [Over De Peperdans van Panzibas]. In: de Volkskrant, 15-10-2004. |
Chris Bulcaen, [Over De Peperdans van Panzibas]. In: De Leeswelp 10 (2004), nr. 9, blz. 361. |
Op het Internet
|
www.leesplein.nl |
www.harmdejonge.nl |
69 Lexicon jeugdliteratuur
oktober 2005
|
|