| |
| |
| |
Indië/Indonesië in het jeugdboek
door Sylvia Dornseiffer
De eerste boeken voor de jeugd over Nederlands-Indië verschijnen in het begin van de 19e eeuw. Het zijn historische verhalen en reisbeschrijvingen waarin schipbreuken en zeerovers een belangrijke rol spelen. Deze verhalen handelen meestal over beroemde personen uit onze koloniale, vaderlandse geschiedenis en beogen een educatief doel, namelijk de jeugd in Nederland informeren over hun heldendaden. De werkjes zijn zeer chauvinistisch en schetsen een eenzijdig en negatief beeld van de Inlandse bevolking. Een gunstige uitzondering zijn de reisverhalen van Johannes Olivier Jzn. In Elviro's reis naar en door Java en de Mollukkos (1835) en Tafereel van Oost-Indië voor jonge lieden van beiderlei kunne (1840) schetst hij waarheidsgetrouw en gedetailleerd zijn ervaringen in Oost-Indië. Vol lof is Olivier over de Javaanse samenleving, de gastvrijheid, het huiselijk leven en de eerbied die aan de ouderen wordt betoond.
De in die tijd schaarse jeugdige bevolking in Nederlands-Indië moest lange tijd enige jeugdlectuur ontberen. In de eerste helft van de 19e eeuw telde men op Java slechts een handjevol Gouvernements lagere scholen en een aantal particuliere onderwijsinrichtingen. Nederlandse kinderen en kinderen uit gemengde huwelijken werden opgevoed door bedienden en tot hun achtste of tiende jaar spraken zij Maleis. Het Nederlands moest als tweede taal worden geleerd. Kinderen uit de gegoede milieu's verlieten op jeugdige leeftijd Indië om in Nederland op school te gaan. Het overgrote deel van de Indische jeugd was aangewezen op het in die tijd slechte onderwijs in Indië. Een enkele onderwijzer of predikant trok zich het lot van deze groep aan en beijverde zich om rijmpjes en versjes te schrijven afgestemd op de leefwereld van het Indische kind. In 1838 verscheen een Maleise vertaling van Proeve van kleine gedigten voor kinderen van Hieronymus van Alphen, waarin getracht werd de inhoud van de gedichtjes aan te passen aan de Indische omgeving. Een ander voorbeeld is de bundel Oost-Indische bloempjes: gedichtjes voor de Nederlandsch-Indische jeugd van Johannes van Soest (1846).
In de tweede helft van de 19e eeuw begint een ontwikkeling op gang te komen op het gebied van geïllustreerde boekjes over Indië. De firma's Kolff en Sijthoff laten in 1857 Platen
| |
| |
en prenten uit Nederlandsch-Indië met bijschriften voor de jeugd door een Oud-Indiër verschijnen. Het boekje beschrijft in korte hoofdstukjes allerlei volkstypes en onderwerpen uit het dagelijks leven in Indië. De inhoud is doortrokken van de christelijke moraal. De lezertjes wordt voorgehouden tolerant te zijn en respect op te brengen voor de Javaan en zijn leefgewoonten.
| |
Eind 19e eeuw
Rond de eeuwwisseling heerst er een andere mentaliteit ten opzichte van de inheemse bevolking, die wel wordt aangeduid als de ‘ethische koers’. Deze koerswijziging houdt sterk verband met de sociale en economische veranderingen in de Nederlands-Indische maatschappij. De particuliere industrie breidde zich uit en door de opening van het Suez-kanaal in 1869 nam de bereikbaarheid van Indië toe en meer vrouwen vestigden zich in Indië. Met de verbetering van het onderwijs werd ernst gemaakt en men trok zich met name het lot aan van de ‘Indo’, de halfbloed.
In de Indische belletrie van die jaren wordt de ‘Indo’ echter steevast opgevoerd als vertegenwoordiger van het ‘Europese verval in levende lijve’, onbetrouwbaar, lui en ‘krompratend’.
Nellie van Kol, die in 1883 en '84 in Indië verblijft als gouvernante, trok de aandacht met haar Brieven aan Minette, waarin zij haar ethischpedagogische inzichten met betrekking tot de jeugdliteratuur neerschreef. Er moest volgens haar meer geschreven worden voor de jonge ‘creoolsen’ en ‘kleurlingetjes’. ‘Er moest hun nu en dan een fabel, een sprookje, een geschiedenis verteld worden, waarin hun dieren, hun bloemen, hun geheele wereld een hoofdrol speelden. Dat zou hun belangstelling en leeslust opwekken en ongemerkt zouden zij de taal leeren liefhebben en goed spreken...’
De verheffing van de Inlander, de sociale stijging van de Indo tot het niveau van de blanke, liefde en begrip kweken voor de bewoners van de gordel van smaragd - dat zijn de belangrijkste oogmerken van de jeugdliteratuur die dan verschijnt.
Een bekend verhaal dat met een ethisch oogmerk is geschreven, is De jeugd van Djimin (1904) door A.M. Gerth van Wijk. Djimin is de zoon van een huisbediende, die opgroeit met de jongste zoon van een Nederlandse controleursfamilie op Java. Djimin is intelligent en de controleur wil hem verder onderwijzen. Djimin mag mee met de familie naar Holland. Bij de terugreis naar Indië zegt hij dankbaar dat ze ‘van een kleine Inlandse jongen een mens hebben gemaakt’.
Marie van Zeggelen (1870-1957) is een van de produktiefste schrijfsters. Zij schreef, geïnspireerd door
| |
| |
het landschap op Celebes, sfeervolle jeugdboeken waarin de natuur en de zeden en gewoonten van Indië centraal staan, zoals bijvoorbeeld in De Gouden Kris (1908). In 1928 schreef zij het bekroonde jeugdboek Averij, waarin een Hollandse jongen, na zijn eindexamen-gymnasium teruggaat naar zijn ouders in Indië.
Clémence Bauer (geb. 1887) was een vrouw die zich het sociaal onrecht zeer aantrok. Zelf omschrijft zij haar jeugdboeken als boeken met een tendens. In Kleine Sarina (1916) komt dit volgens haar zeggen voor het eerst duidelijk tot uiting. ‘Mijn verontwaardiging was nl. opgewekt door een voorval in Den Haag, waar een europese dame een jonge baboe, die zakdoekjes gestolen had, op straat zette en de politie op haar afstuurde.’
J.B. Schuil schreef in 1912 zijn beroemd geworden jongensboek De Katjangs. Op zijn post in Borneo had Schuil vaak meegemaakt dat de zonen van de Hollanders naar het vaderland werden gestuurd om daar naar school te gaan. Ook Tom en Thijs Reedijk, de ‘katjangs’, worden voor een degelijke Hollandse opleiding naar hun tantes in Nederland gestuurd. Ook in De Cannenheuveltjes (1912) van Marie Ovink-Soer vertrekt een Nederlands gezin voor de scholing van de kinderen naar Holland. In deze boeken speelt Indië slechts op de achtergrond een rol, als contrast met het stijve en degelijke Holland. Indië is het land waar krokodillen, slangen en apen wonen en kinderen vrij in de natuur opgroeien tot het moment is aangebroken dat deze ‘katjangs’, ‘roetmoppen’ of ‘pisangs’ - zoals ze gekscherend in de jeugdliteratuur worden genoemd - naar Nederland inschepen om tot ‘toeans’ op te groeien. Zo laat J.B. Schuil de baboe (kindermeid) van Tom en Thijs denken: ‘Zij begreep heel goed, dat zij de sinjo's niet meer terug zou zien, en als zij hen ooit weer zou zien, dan zouden zij “toewans”, hele heren zijn geworden, die haar de eenvoudige “boe”, niet meer zouden willen kennen.’
Illustratie van Q. Geerlings uit De Katjangs
| |
| |
De blanke (de totok) en de Inlandse bevolking in Indië hebben elkaar altijd beïnvloed; vooral wat zeden en gewoonten betreft verliep dat in de richting van ‘verindischen’. Dit blijkt onder andere uit de namen die Hollandse kinderen kregen, zoals Nonnie, Adik en Boong, de Inlandse kleding die de Hollanders droegen en het Maleis dat binnendrong in het Nederlands en als een soort groepsjargon werd gebruikt. Sommigen pasten zich zozeer aan dat de Europese gemeenschap op ze neerkeek. Ze zakten teveel af in zeden en moraal en taal, vond men. Een opvoeding in Nederland bood hiertegen enig tegenwicht. Vooral kinderen uit huwelijken tussen Hollanders en Inlandse vrouwen worden in het jeugdboek afgeschilderd als halve wilden zonder manieren. Ook zij worden naar Nederland gestuurd om goede manieren te leren, zoals in Nonnie Dorsvliet (1913) van Miep Smelders en Toeti Roetmop (1917) van Lina Tervooren. In laatst genoemd meisjesboek wordt het meisje na de dood van haar Javaanse moeder naar Nederland gestuurd. Daar, bij de ongetrouwde zusters van haar vader, leert zij haar wilde gedrag en tinka's (kuren) af en verandert in een lief en volgzaam kind. Kenmerkend voor de jeugdboeken waarin een Indisch kind de hoofdrol speelt is het gebruik van veel Maleise woorden, het ‘petjoh’. Door deze goedbedoelde couleur locale werd het Indische kind afgeschilderd als minderwaardig en dom.
Hoewel deze boeken nu gedateerd zijn, zijn ze veelzeggend voor de houding en denkwijze van de meeste Nederlanders in die periode.
| |
Na 1918
Na de Eerste Wereldoorlog gaan steeds meer Nederlanders naar Indië om hun geluk te beproeven. Meer dan voorheen vestigden zich ook vrouwen in Nederlands-Indië, waardoor de samenleving ‘Hollandser’ wordt. Langzaam verandert ook de positie van de Indo door de uitbreiding en verbetering van het onderwijs in Nederlands-Indië. Vooral de bestrijding van het Petjoh wordt een belangrijke doelstelling van het onderwijs.
De jeugdboeken die in het interbellum verschijnen zijn meestal geschreven door vrouwen en Nederlandser van sfeer. Zo verschillen de talloze vrolijke jongens- en meisjesboeken in niets met die welke in Nederland zijn gesitueerd. Toch worden er ook minder oppervlakkige boeken geschreven.
In Aan den Oedjoeng (1928) van Annie Romein-Verschoor worden de problemen van de 16-jarige Lien beschreven, die na de zelfmoord van haar aan morfine verslaafde vader alleen achterblijft. Het meisje in de rimboe (1935) van Tine van Klaveren gaat over het failliet van een Nederlandse plantage-opzichter, die het
| |
| |
geld van zijn werkgever gebruikt om te speculeren. Zijn Indische vrouw en dochtertje zijn hiervan de dupe. Zij eindigen in de ‘kampong’, waar hun armoede en discriminatie wacht.
Om het goede koloniale informatieve jeugdboek te stimuleren werd in 1937 de Garoeda-prijs ingesteld. Al eerder verscheen de ‘Raadgever voor koloniale jeugdlectuur’, een brochure waarin boeken werden aanbevolen voor gebruik in school, bibliotheek en gezin. Toch wist men in het moederland bar weinig van Nederlands-Indië en zijn bewoners. Dit wordt in oudere jeugdboeken al gedemonstreerd door hilarische scène's. In De Katjangs vraagt een hbs-er aan Thijs: ‘Zeg, katjang, eet jij ook rijst met één stokje, zoals de Chinezen of eet jij met je handen, net als de apen?’
| |
Na 1945
De onwetendheid en ongeïnteresseerdheid van de gemiddelde Nederlander verwerkte Diet Kramer (1907-1965) niet zonder rancune in veel Indische verhalen, die zij na de Tweede Wereldoorlog schreef. Thuisvaart (1948) geeft niet alleen een beeld van de Indische jeugd tijdens de Japanse bezetting, de interneringskampen en de Bersiaptijd (de periode tussen de Japanse capitulatie in 1945 en de onafhankelijkheid van Indonesië in 1949), maar óók van de problemen in de periode na de repatriëring.
De grote groep Indische Nederlanders die in de jaren vijftig naar Nederland repatrieerden werd met nog meer onbegrip ontvangen. Marion Bloem schreef met Matabia (1981) een humoristisch en informatief boek over deze groep met z'n eigen eetcultuur, familiefeesten, typisch Indische gewoonten, geloof in goena-goena en heimwee naar Indië. Tussen de regels levert de schrijfster kritiek op de slechte opvang van deze groep, de dure en onvoldoende huisvesting en de discriminatie.
De jeugdherinneringen van Ma-
Illustratie van Dick van der Maat uit Zoete meisjes en een tijger
| |
| |
rion Bloem (geb. 1952) vormen een groot contrast met die van Alet Schouten (geb. 1917), zoals beschreven in Zoete meisjes en een tijger (1986). Een charmant kinderboek dat zich afspeelt in de sfeer van Tempo Doeloe, en dat het wel en wee beschrijft van een onorthodoxe Nederlandse familie in een oliedorp op Sumatra in de jaren '20. Een voorbeeld uit dit boek illustreert op een zo heel andere manier dan gebruikelijk was in de boeken die aan het begin van deze eeuw verschenen, de grote culturele afstand tussen Indië en Nederland. Op zangles moeten de kinderen zingen: ‘Daar woonden de Bataven, zo eenvoudig en zo vrij. Nakroost dier gespierde braven, vol van moed en trouw zijn wij.’ Harry, een halfbloed, vraagt: ‘Nakroostdier, wat is die voor binatang?’ ‘Meester keek verbijsterd, maar Netja knikte instemmend. Zij wilde ook wel weten wat een nakroostdier voor een beest was. Een gespierd en braaf dier, dat kon je er wel uit opmaken. Moest ook een braaf beest zijn om mee te nemen op je vlot, vol van moed en trouw; een hond? Maar je kreeg de indruk van een groter dier; olifant? Die was vol moed en trouw. Maar wel zwaar voor het vlot... Meester staarde zijn klas een ogenblik aan en slikte.’
Miek Dorrestein verwerkt in haar jeugdboeken haar ervaringen als onderwijzeres in voormalig Nederlands Nieuw-Guinea. In Vogelvrij verklaard (1984) is het onderwerp het verzet van de Papoea-bevolking tegen de Indonesische overheersing. In Geesten houden niet van regen (1979) vertelt zij het levensverhaal van Kiam, een papoeajongen, die als eerste van zijn dorp naar school ging. De laatste jaren zijn ook jeugdboeken verschenen die Indonesië tot onderwerp hebben, zonder direct de koloniale geschiedenis erbij te betrekken. In Het land van de neushoornvogel (1985) van Guus Kuijer maakt een scholier uit Noord-Holland op mysterieuze wijze kennis met de cultuur van de Iban-Dajaks op Borneo, die door de ontbossing bedreigd worden in hun bestaan.
Na de Tweede Wereldoorlog is er lange tijd geen aandacht geweest voor het Indische jeugdboek. Het is aan de overweldigende belangstelling voor de Indische belletrie van de laatste jaren te danken dat nu ook het Indische jeugdboek de aandacht krijgt die het verdient. Een artikel uit 1936, waarin voor het eerst geprobeerd wordt Indische jeugdboeken te catalogiseren, bracht Dorothée Buur, medewerkster aan het Koninklijk Instituut voor Taal-, land- en Volkenkunde in Leiden, op het idee een bibliografie samen te stellen. In de loop van 1988 zal de bibliografie als uitgave van het Koninklijk Instituut verschijnen.
Voor een volledige titelbeschrijving van Indische jeugdboeken
| |
| |
wordt verwezen naar Persoonlijke Documenten Nederlands-Indië/Indonesië uit 1973, een keuze bibliografie van brieven, dagboeken, gedichten, jeugdlectuur, memoires, enzovoort, die vanaf het begin van de 19e eeuw tot en met 1970 in boekvorm zijn verschenen en lijst van Indische Letteren vanaf 1971, opgenomen in Indische Letteren, het documentatieblad van de werkgroep Indisch-Nederlandse Letterkunde in Leiden.
| |
Bibliografie
Bibliografieën
|
Dorothée Buur, Persoonlijke Documentatie Nederlands-Indië/Indonesië. Leiden, Koninklijk Instituut voor Taal-, land- en Volkenkunde, 1973. |
Lijst van Indische Letteren, vanaf 1971. In Indische Letteren, documentatieblad van de werkgroep Indisch-Nederlandse Letterkunde. Leiden, 1986 en 1987. |
Over het Indische jeugdboek
|
M.A.E. van Lith-van Schreven, J.H. Hooykaas-van Leeuwen Boomkamp, Indische Vrouwen Jaarboek 1936. |
Nellie (ps. van J.M.P. van Kol-Porrey), Brieven aan Minette. 's-Gravenhage, 1884, blz. 121-122. |
Dorothée Buur, Het ‘Indische’ element in de Nederlandse jeugdliteratuur. In: Indische Letteren, jaargang 1 (1986), nr. 4. |
Harry A. Poeze, Nederlandse en Indische belletrie over Indonesiërs in Nederland. De weerspiegeling van historische feiten en waarden in romans en verhalen. In: Indische Letteren, jaargang 2 (1987), nr. 2. |
17 Lexicon jeugdliteratuur
juni 1988
|
|