Opvattingen over kinderliteratuur
In zijn brochures over de esthetische opvoeding hamert Gerhard erop dat de volksschool van die tijd uitsluitend gericht is op de vorming van bruikbare werkkrachten en niet op de volledige ontplooiing van de leerlingen. In het wettelijk doel van de lagere school, de ‘opleiding tot alle Christelijke en maatschappelijke deugden’, ziet hij slechts een middel om het volk onmondig te houden. Daarnaast leren de kinderen op de volksschool alleen wat ze ‘naar het oordeel der regeerende klassen’ nodig hebben, zegt hij: als ze kunnen lezen, schrijven en rekenen, is dat genoeg voor de rol die ze later in de maatschappij moeten spelen, de rol van ‘producent aller levensbehoeften’.
Gerhard vindt dat de school de kinderen niet alleen moet opleiden tot producerende, maar ook tot genietende mensen. In De aesthetische opvoeding der jeugd betoogt hij in navolging van Schiller (Briefe über die ästhetische Erziehung, 1795) dat de ontwikkeling van de mens en de mensheid drie stadia kent: de fysieke, de esthetische en de morele toestand. De ontwikkeling van het esthetisch gevoel is een voorwaarde voor de ontwikkeling van een moreel bewustzijn: om de kinderen volledig op hun volwassen leven voor te bereiden, moet de kunst daarom deel uitmaken van de opvoeding.
In Onze kinderliteratuur in de aesthetische opvoeding citeert hij Lessing, die gezegd heeft dat genot ‘het einddoel van alle kunsten’ is. De literatuur dient volgens Gerhard ‘tot verheffing van ons innerlijk leven, tot bevrediging van ons aesthetisch gevoel’. Daar zou de school de kinderen op moeten voorbereiden, maar de meeste bestaande schoolleesboekjes zijn hiervoor naar zijn mening niet geschikt. Ze zijn vooral bedoeld om de kinderen allerlei zogenaamd nuttige kennis bij te brengen of een moraal te prediken. Volgens Gerhard heeft dit laatste geen enkele zin: ‘Moraal krijgt de mensch niet, door hem te zeggen: gij moet zoo en zoo handelen, dit doen en dat laten. En hierop komen bijna alle moraliseerende lesjes in onze schoolboeken, en zelfs daarbuiten in onze kinderboeken neer.’
Ook kinderboeken buiten de school dienen volgens Gerhard in de eerste plaats om het esthetisch gevoel te ontwikkelen en daarom geldt als belangrijkste eis dat ze een kunstwerk zijn. Bij de concretisering van deze eis baseert hij zich duidelijk op Heinrich Wolgast, zonder overigens rechtstreeks naar hem te verwijzen. Aparte kinderkunst bestaat niet, zegt hij: opzettelijke kinderlectuur is per definitie geen kunst, is ‘onaesthetisch’. Hij sluit zich aan bij de Duitse schrijver Theodor Storm, die gezegd heeft: ‘Wanneer gij voor de jeugd wilt schrijven,