| |
| |
| |
Henk Figee
door Casper Markesteijn
Foto: Bert Nienhuis
Henk Figee werd op 29 februari 1948 geboren. Hij groeide op in Soest en woonde later in Gouda en Utrecht. Na een opleiding tot onderwijzer en enkele jaren praktijk, ging hij Nederlands studeren. Vervolgens werd hij docent dramatische vorming aan een Pabo in Utrecht en een lerarenopleiding in Arnhem. Intussen trok hij met een poppentheater door het land en schreef hij recensies voor De Waarheid en het Utrechts Nieuwsblad.
Na het verschijnen van zijn debuutroman Brandglas (1987) maakte hij op verzoek van Marijke Bertels, directeur van De Boekerij, een overstap naar de uitgeverij. Daar bouwde hij in zes jaar uitgeverij Amber op, het literaire fonds van De Boekerij, met als topper Wilde zwanen van Jung Chang. Op uitnodiging van collega-uitgeefster Henny Bodenkamp, die zijn verhalen over poezen zo geestig vond, schreef hij zijn eerste kinderboek: Striep (1989).
In 1993 verhuisde hij naar Nijgh & Van Ditmar, waar hij samen met Vic van de Reijt en Joost Nijsen het gezicht van deze uitgeverij zou bepalen. Veelbelovende auteurs als Roddy Doyle (Paddy Clarke Ha Ha Ha) en Amy Bloom zijn door hem naar Nederland gehaald.
Omdat Figee zich intussen had ontwikkeld tot een bekende kinderboekenauteur, onder meer van de Jesse Pantoffel-reeks, was het logisch dat hij bij Nijgh ook verantwoordelijkheid ging dragen voor het uitgeefbeleid van zusterfonds Leopold. Op de dag dat hij als interim-directeur bij Singel 262 in dienst zou treden, stond zijn overlijdensbericht in de krant. Hij overleed als gevolg van een hersenbloeding op 17 september 1994, 46 jaar oud. Henk Figee was getrouwd en had twee kinderen.
| |
| |
| |
Werk
Eenmaal begonnen met het schrijven voor kinderen, kreeg Figee de smaak te pakken. In nauwelijks vijf jaar maakte hij veertien kinderboeken, waaronder zes over Jesse Pantoffel. Bijna al zijn verhalen hebben een luchtige toonzetting waaronder het drama ligt van een kind dat anders is dan de anderen en niet begrepen wordt. Figee had een sterke voorkeur voor de verweving van werkelijkheid en fantasie. Om die reden is zijn werk wel vergeleken met dat van Roald Dahl en Annie M.G. Schmidt.
Zijn eerste kinderboek, Striep, gaat over een eigenwijze poes die zijn baas steeds de les probeert te lezen. De twee kinderen van Striep zijn de hoofdrolspelers van Navel en Luca (1991), dat als een vervolg op Striep kan worden beschouwd.
Met zijn tweede kinderboek Niet niks voor een jongen van tien (1990) sloeg Figee een andere weg in. Op zijn tiende verjaardag droomt Johannes dat hij verkeersagent is op het drukste plein van de stad. Geholpen door zijn vriend, een gewezen kleermaker die een politie-uniform voor hem maakt, en door zijn eend Donald wordt die droom ook werkelijkheid. Het verhaal begint realistisch en verandert gaandeweg in een kolderiek fantasieverhaal.
In De reis van Sinterklaas (1991) is de goedheiligman een enigszins anarchistisch type met een allergie voor dikdoenerige hoogwaardigheidsbekleders en zeurende ouders. Hij wordt oprecht kwaad als hij merkt dat men niet in hem gelooft. Een weerspannige vader neemt hij, vastgebonden onder zijn paard mee naar Spanje. Dezelfde opstandige Sint is aan te treffen in De val van Sinterklaas (1994), het laatste boek van Figee.
Een boek dat op een bijzondere manier tot stand kwam, is De schoenen van de zee (1994). In het kader van een leesbevorderingsproject in Utrecht liet Figee het manuscript lezen aan kinderen van achtentwintig basisscholen en vroeg hij hen om aanvullingen en suggesties. Uit de in totaal achthonderd tekeningen, liedjes en anekdotes koos hij er een paar om in zijn verhaal te verwerken.
| |
Jesse Pantoffel
Figee dankt zijn bekendheid vooral aan de Jesse Pantoffel-boeken. In een interview met Joke Linders zei hij: ‘Jesse is het type hyperactieve kind dat ik vroeger in de klas had en dat je steeds meer ziet. Kinderen die door elke impuls geprikkeld worden en daardoor hun richting kwijt raken, maar tegelijkertijd zeer creatief zijn. Natuurlijk zit er ook veel van mezelf in, maar dat merk je pas achteraf.’
In de verhalen over Jesse Pantoffel blijft Figee dicht bij de leefwereld van jonge kinderen. Dikwijls gaan de avonturen die Jesse beleeft over dingen die hij voor de eerste keer meemaakt. In de eerste twee delen, Jesse Pantoffel en het lampenmonster (1991) en Jesse Pantoffel gaat naar een andere school (1991) overwint Jesse zijn angst voor een monster dat zich in zijn kamer heeft
| |
| |
Illustratie van Annemarie van Haeringen uit Jesse Pantoffel gaat verhuizen
verschanst en voor wat hem kan overkomen op de nieuwe school. Aardig en functioneel is dat Jesse zijn angsten projecteert op zijn beer Poeha, die hij geruststellend toespreekt.
In ieder volgend boek is Jesse een beetje ouder. Dat blijkt ook uit de illustraties van Annemarie van Haeringen. In het eerste boek tekent ze hem nog als een kleuter met een ruim zittende tuinbroek. In het volgende deel draagt hij een spijkerbroek en een slobbertrui en heeft hij een stoere pet met klep achterstevoren op zijn hoofd. Van de lezer wordt verwacht dat hij met Jesse meegroeit, want de volgende delen zijn telkens iets ingewikkelder. Ook de technische moeilijkheidsgraad van de teksten ligt steeds een tikkeltje hoger.
Jesse is een sympathiek jongetje met een originele kijk op dingen, die telkens tot humoristische situaties leidt. Net als zijn geestelijke vader heeft hij een groot gevoel voor taal. In Jesse Pantoffel gaat kamperen (1992) zegt Jesse: ‘Ik begrijp niets van kamperen. Ik ga mooi niet mee. [-] Een haring op zijn kop slaan, [-] durven jullie wel?’ In Jesse Pantoffel krijgt een hond (1992) gaan Jesse en zijn moeder in het asiel een hond uitzoeken. Met de eerste hond die hij in het asiel ziet, klikt het onmiddellijk. Als zijn moeder voorzichtig bij het hok komt staan, zegt ze: ‘Hij is wel groot.’ ‘Hij past precies op mijn kamer’, antwoordt Jesse.
In Jesse Pantoffel gaat naar het ziekenhuis (1994) worden evenmin wereldschokkende gebeurtenissen beschre- | |
| |
ven. Figee beperkt zich tot situaties en gevoelens die voor een kind van Jesse's leeftijd herkenbaar zijn en veel betekenen. Al een tijdje heeft Jesse last van zijn oor en van zijn amandelen - net als zijn beer Poeha overigens - en daarom moet hij naar het ziekenhuis, waar iedereen gelukkig zijn uiterste best doet het Jesse naar de zin te maken.
In het zesde deel Jesse Pantoffel gaat verhuizen (1994) doet Jesse's vader heel enthousiast over verhuizen, maar Jesse heeft zo zijn bedenkingen. Als zijn hond Van Halen er al meteen vandoor gaat, is de lol er voor Jesse helemaal af.
De Jesse Pantoffel-boeken zijn vooral gewaardeerd vanwege het feit dat Figee zo dicht bij de belevingswereld van kinderen weet te blijven en zijn vlotte stijl van vertellen. Met name zijn dialogen munten uit door humor en helderheid. Selma Niewold hoopte dan ook dat Jesse Pantoffel in volgende delen alsjeblieft niet te oud wordt. ‘Je raakt zo gehecht aan dit eigengereide ventje dat je hem zijn vrolijke, probleemloze ouders gunt.’
| |
Waardering
Kreeg Striep nog relatief weinig aandacht, Figee's tweede boek Niet niks voor een jongen van tien, is volop besproken en in het algemeen positief gewaardeerd. Toin Duijx noemde het in Hervormd Nederland zelfs ‘literatuur van de bovenste plank’ en zowel Selma Niewold in de Volkskrant als Irene Verheul in De Limburger deed het denken aan het werk van Roald Dahl. Het boek is vooral geprezen om de humor en het kolderieke. Victor Frederik bestempelde het als ‘een heerlijke hoop gebakken onzin’ waar de tekeningen van Len Munnik naadloos op aansloten.
Het werk van Figee - met name dat voor jongere kinderen - is vergeleken met dat van Guus Kuijer en dan met name de Madelief-boeken, Sjoerd Kuyper (diens reeks over het jongetje Robin) en Lydia Rood (Roosmarijn). Vooral het grote inlevingsvermogen van de auteur, de simpele onderwerpen en de gemakkelijke, losse verteltrant met de vlotte dialogen zijn aanleiding voor vergelijking met deze auteurs.
Joyce Kammer vindt de Jesse Pantoffel boekjes wel ‘wensvervullend misschien, maar niet reëel’; Joke Linders dicht Jesse een ‘filosofische inslag’ toe, gecombineerd met ‘een groot gevoel voor taal’. Carolien Zilverberg daarentegen verdenkt hem van oppervlakkigheid: ‘op enige pretentie valt hij niet te betrappen.’ Ze vermoedt dat Figee er in de eerste plaats ‘op uit is zijn publiek te vermaken, en dat lukt ongetwijfeld, alleen al vanwege een paar poep- en piesgrappen.’ Dat zou zijn vlotte stijl en het gebruik van veel dialogen verklaren.
| |
| |
| |
Bibliografie
Boeken voor volwassenen
|
Brandglas, (1987), Het verdwenen lijk en andere stadssagen (1992). |
Kinderboeken
|
Striep. Met illustraties van Annemarie van Haeringen. Amsterdam, Van Goor, 1989. |
Niet niks voor een jongen van tien. Met illustraties van Len Munnik. Amsterdam, Van Goor, 1990. |
De reis van Sinterklaas. Met illustraties van Joep Bertrams. Amsterdam, Van Goor, 1991. |
Jesse Pantoffel en het lampenmonster. Met illustraties van Annemarie van Haeringen. Amsterdam, Van Goor, 1991. |
Jesse Pantoffel gaat naar een andere school. Met illustraties van Annemarie van Haeringen. Amsterdam, Van Goor, 1991. |
Navel en Luca. Met illustraties van Annemarie van Haeringen. Amsterdam, Van Goor, 1991. |
Lodewijk, het wonderkind. Met illustraties van Len Munnik. Amsterdam, Van Goor, 1992. |
Jesse Pantoffel gaat kamperen. Met illustraties van Annemarie van Haeringen. Amsterdam, Van Goor, 1992. |
Jesse Pantoffel krijgt een hond. Met illustraties van Annemarie van Haeringen. Amsterdam, Van Goor, 1992. |
De wondere wereld van Kid Haring. Met illustraties van Len Munnik. Amsterdam, Van Goor, 1993. |
Kootje. Naar een scenario van Mieke de Jong. Met illustraties van Philip Hopman. Amsterdam, Leopold, 1993. |
De schoenen van de zee. Met illustraties van Philip Hopman. Amsterdam, Leopold, 1994. |
Jesse Pantoffel gaat naar het ziekenhuis. Met illustraties van Annemarie van Haeringen. Amsterdam, Van Goor, 1994. |
Jesse Pantoffel gaat verhuizen. Met illustraties van Annemarie van Haeringen. Amsterdam, Van Goor, 1994. |
Henk Figee (red.), Duivelse verhalen. Met illustraties van Sylvia Weve. Amsterdam, Leopold, 1994. |
De val van Sinterklaas. Met illustraties van Len Munnik. Amsterdam, Van Goor, 1994. |
Over Henk Figee
|
Victor Frederik, ‘Schrijver is de baas van het verhaal’. In: Utrechts Nieuwsblad, 6-10-1990. |
Toin Duijx, over Niet niks voor een jongen van tien. In: Hervormd Nederland, 2-3-1991. |
Joyce Kammer, Een hond als hoofdprijs. In: Haagse Courant, 5-2-1993. |
Joke Linders, Bundel met drieste verhalen. In: Algemeen Dagblad, 11-2-1993. |
Inge van den Blink, Een leven vol hartstocht voor de literatuur. Schrijver en uitgever Figee overleden. In: Amersfoortse Courant, 19-9-1994. |
Reinjan Mulder, Henk Figee 1948-1994. Enthousiast uitgever. In: nrc Handelsblad, 19-9-1994. |
Ed van Eeden, In Memoriam Henk Figee. In: Boekblad, 23-9-1994. |
Joke Linders, Kinderboekenschrijver Henk Figee overleden. In: Algemeen Dagblad, 20-9-1994. |
49 Lexicon jeugdliteratuur
februari 1999
|
|