| |
| |
| |
Johan Fabricius
door Jacques Vos
Johan Fabricius werd op 24 augustus 1899 geboren in Bandoeng, voormalig Nederlands-Indië. Zijn vader was de bekende toneelschrijver en journalist Jan Fabricius, die sinds 1893 in Indië woonde. Van 1912 tot 1914 verbleef hij met zijn vrouw en twee kinderen in Parijs. Deze jaren zijn voor de kunstzinnige ontwikkeling van Johan Fabricius van grote betekenis geweest. Geïnspireerd door de bezoeken die hij met zijn vader bracht aan de ateliers van beeldend kunstenaars, toog hij met schetsboek en tekenpotlood naar het Louvre om daar beelden en portretten na te tekenen.
Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog bracht het gezin ertoe naar Nederland te vertrekken. Daar hield Fabricius het op de hbs niet lang uit: hij wilde kunstenaar worden. Hoewel hij geslaagd was voor het toelatingsexamen van de kunstacademie in Amsterdam, trok de academie in Den Haag hem meer. In de loop van 1918 onderbrak hij zijn studie en vertrok hij naar het Oostenrijks-Italiaanse front. Daar maakte hij als ‘Kriegsmaler’ tekeningen van de oorlogshandelingen. Over zijn belevenissen schreef hij brieven aan zijn vader. Deze liet ze lezen aan Johan de Meester, die in 1918 enkele daarvan in De Gids publiceerde.
Fabricius debuteerde in 1922 met Eiko van de Reigerhof, een jeugdboek dat in de Middeleeuwen speelt. Uit interviews blijkt dat hij het geschreven had om zijn tekeningen van ridders en andere middeleeuwse figuren gepubliceerd te krijgen. In 1923 bewerkte hij het door hem geschreven sprookje Hans de klokkeluider of De
| |
| |
duivel in den toren tot een kerstspel. Het werd datzelfde jaar in de Haagse schouwburg opgevoerd onder regie van Cor Ruys.
Zijn doorbraak als romanschrijver voor volwassenen kwam in 1927 met het succes van Het meisje met de blauwe hoed. In dit boek verwerkte hij ervaringen uit zijn militaire diensttijd. De illustraties in de eerste druk zijn van de hand van Fabricius. Het boek werd in 1934 verfilmd met de destijds bekende cabaretier Lou Bandy in de hoofdrol. Na de oorlog is het verhaal verwerkt in een televisiemusical.
Fabricius hield er niet van langdurig op één plek te blijven. In 1935 maakte hij samen met zijn vrouw een wereldreis, waarbij ze ook zijn geboorteland Indië bezochten. Veel ervaringen en indrukken die hij bij zijn reizen opdeed, verwerkte hij in zijn boeken, zowel in die voor volwassen als voor jongeren. In 1932 ontving hij voor de roman Komedianten trokken voorbij de C.W. van der Hoogt-prijs. Omdat hij zich tijdens het p.e.n.-congres in 1933 in Dubrovnik had laten kennen als een overtuigd anti-nazi en zijn toenmalige vrouw joods was, leek het hem raadzaam in 1940 met zijn gezin uit te wijken naar Engeland. Tijdens de oorlogsjaren werkte hij als radioverslaggever bij de bbc. Na de oorlog bleef Fabricius in Engeland wonen. Als correspondent van de bbc en The Times deed hij verslag van de gewelddadige gebeurtenissen na de bevrijding van Indonesië.
In 1956 vestigde Fabricius zich definitief in Nederland, eerst in Kijkduin, later in het Groningse Glimmen. Daar is hij op 21 juni 1981 gestorven.
| |
Werk
Johan Fabricius was een dubbeltalent. Een aantal van zijn boeken heeft hij zelf geïllustreerd en hij is zijn leven lang portretten blijven tekenen en schilderen. Ook ontwierp hij decors en kostuums voor het theater. Tot op hoge leeftijd was hij een veelschrijver: in totaal heeft hij ruim honderd boeken geschreven; soms publiceerde hij drie titels per jaar. Binnen dit uitgebreide oeuvre nemen de jeugdboeken een relatief bescheiden plaats in. Als schrijver van romans voor volwassenen was hij met name in de jaren voor de Tweede Wereldoorlog zeer succesvol. In deze periode verschenen onder meer Komedianten trokken voorbij (1931), Melodie der verten (1932), De dans om de galg (1934) en Leeuwen hongeren in Napels (1934). Zijn romans trokken veel lezers, maar de officiële kritiek had moeite met zijn werk: men vond hem te veel een verteller, met te weinig diepgang.
Een verteller was Fabricius ook in zijn boeken voor de jeugd. Er is wel beweerd dat hij zich bij het schrijven van zijn debuut, Eiko van de Reigerhof (1922), heeft laten inspireren door Fulco de minstreel (1892) van C. Joh. Kieviet. In ieder geval hebben deze boeken een welhaast identieke ope- | |
| |
ningsscène. Het verhaal over Eiko speelt tegen het eind van de veertiende eeuw in de omgeving van Coevorden. Eiko is een ongeveer zestienjarige jongen die na de dood van zijn vader de zorg krijgt voor een boerderij, de Reigerhof. Deze staat op het grondgebied van Heer Otto, die op de Leliënburcht woont. Otto is een echte ridder, die het beste voorheeft met zijn onderdanen. Dit in tegenstelling tot ridder Egbert van Doornwoud, die zich weinig aantrekt van de noden van zijn ondergeschikten. Velen van hen vluchten naar het gebied van Heer Otto. Diens welwillende houding leidt tot een conflict met Heer Egbert. Die laat Otto's zoon ontvoeren door twee knechten, Sjoerd en Geert. De kern van het verhaal wordt gevormd door de pogingen hem te bevrijden. Eiko heeft daarin een belangrijk aandeel, bijgestaan door zijn vrienden en Bouke, een dappere marskramer. Het verhaal is niet alleen spannend maar ook humoristisch, bijvoorbeeld in de gesprekken tussen de boeven Sjoerd en Geert, en in de beschrijving van de enorme eetlust van Wubbe, de gevangenbewaarder van kasteel Doornwoud.
In 1924 verscheen een tweede historische jeugdroman: De scheepsjongens van Bontekoe. Net als Eiko van de Reigerhof werd dit boek door Fabricius zelf geïllustreerd. Het verhaal over de scheepsjongens Hajo, Rolf en Padde is gebaseerd op het Iovrnael
Illustratie van Dick de Wilde uit Toontje Poland
ofte gedenckwaerdige Beschrijvinghe vande Oost-Indische Reyze van Willem Ysbrantsz. Bontekoe, dat in 1646 werd gepubliceerd bij de Hoornse uitgever Jan Jansz Deutel. Schipper Bontekoe vertelt in dit verslag over zijn tocht met het voc-schip de Nieuw-Hoorn. De reis begon op 28 december 1618 en eindigde op 19 november 1619, toen in de buurt van Sumatra door onvoorzichtigheid brand uitbrak op het schip en een gevaarlijk deel van de lading, buskruit, tot ontploffing kwam. Het originele scheepsjournaal ging bij deze ramp verloren. In 1626 schreef Bontekoe, terug in Hoorn, als herinnering aan zijn voc-tijd een
| |
| |
reisverslag van de ongelukkige tocht. Het Journaal van Bontekoe is heel lang populair geweest, zowel in Nederland als in andere Europese landen. Fabricius was niet de eerste die het gebruikte voor het schrijven van een jeugdboek. In 1788 verscheen van de hand van J.H. Campe in Duitsland een bewerking die ook in het Nederlands is vertaald. Aan het begin van de negentiende eeuw kwamen in Nederland nog enkele bewerkingen voor de jeugd uit. In al deze uitgaven is Bontekoe de hoofdpersoon. Dit veranderde in 1883, toen een bewerking verscheen van Jan Hendrik van Balen, De schipbreukelingen. Daarin vervullen - naast Bontekoe - vier bemanningsleden de hoofdrol. Waarschijnlijk heeft Fabricius zich laten inspireren door een andere bewerking voor de jeugd, Herman's eerste zeereis (1898), geschreven door de schoolmeesters A.J. van Rije en E.C. Houbolt. Hoofdpersoon in deze hervertelling is een vijftienjarige jongen, Herman Kniphuijsen. Hij werkt, net als Hajo uit De scheepsjongens van Bontekoe, bij een smid en wil, ook al net als Hajo, maar één ding: varen op een voc-schip.
Meer dan vijftig jaar na De scheepsjongens van Bontekoe publiceerde Fabricius kort na elkaar opnieuw twee historische romans voor jongeren: Toontje Poland (1977) en het vervolg Toontje Poland onder de tropenzon (1978). In beide boeken blikt Toontje - zijn doopnaam is Theodorus - in het jaar 1850 terug op zijn leven. In het eerste deel vertelt hij over zijn avontuurlijke belevenissen in de Franse tijd, met name in de periode nadat Nederland door Napoleon bij Frankrijk was ingelijfd. Op veertienjarige leeftijd neemt hij vrijwillig dienst in het bezettingsleger. Op de rekrutenschool sluit hij vriendschap met Klaas en Hein. Een groot deel van hun diensttijd brengen de jongens in Vlissingen door op het oorlogsschip César, waar ze de dagen slijten met afwachten, zich vervelen en het doen van allerhande nutteloze klussen. Dit verandert als ze in lange marsen naar Waterloo worden gedirigeerd. Van de bekende veldslag bij deze plaats merken ze overigens nauwelijks iets. Aan het eind van het verhaal vertelt Toontje dat hij en zijn kameraden voor het Oost-Indische leger hebben getekend. Toontje Poland onder de tropenzon speelt in Indië. Daar schopt Toontje het door zijn dappere daden tijdens de tochten tegen diverse groepen opstandelingen tot luitenant. Ook ontmoet hij Fien, een Javaanse vrouw met wie hij gaat samenwonen. Uiteindelijk wordt Toontje adjudant van de sultan van Madoera. Op dit eiland vindt hij de rust om op zijn leven terug te kijken.
Fabricius heeft ook sprookjes geschreven. In 1923 verscheen bij uitgeverij Kluitman Hansje Bluf of Het zangersfeest van koning Langelip. De auteur maakte zelf de illustraties. Dit is ook het geval in Hans de klokkeluider
| |
| |
of De duivel in den toren uit 1925. Naast het titelverhaal bevat deze bundel zes andere sprookjes. Tijd en plaats van handeling zijn, zoals in het genre gebruikelijk is, niet nauwkeurig aangegeven. De sprookjes zijn gestructureerd volgens eenzelfde stramien: de duivel sluit een weddenschap met zijn slachtoffer, waarbij hij inspeelt op diens hebzucht: veel geld bezitten, een groot toneelspeler zijn of een prijs in de loterij winnen. Inzet is de ziel van het slachtoffer. In eerste instantie ziet het ernaar uit dat de duivel de weddenschap wint, maar uiteindelijk verliest hij, nu eens door een truc (‘Harold de toneelspeler’), dan weer door het feit dat de getroffene geen ziel meer blijkt te bezitten (‘De ziel van Michiel, de gierige boer’).
Ook in het sprookje Hannekes bruiloft (1972) speelt hebzucht een rol. Fabricius verhaalt in dit door hemzelf geïllustreerde boek over de strijd tussen zomer en winter. Hij stelt allerlei natuurverschijnselen voor als personen. Keizer Winter wil zich ergens voorgoed vestigen, daarvoor heeft hij een maagdelijke bruid nodig. Twee van zijn helpers, Nachtvorst en Noordenwind, laten hun oog vallen op Hanneke, die verliefd is op de herdersjongen Freek. Met Hannekes vader komen Nachtvorst en Noordenwind tot een overeenkomst: als hij zijn dochter uithuwelijkt aan de keizer zal zijn land - voor altijd - een grote oogst opbrengen die hij duur kan verkopen. De bruiloft wordt uitbundig gevierd, maar Hanneke voelt zich in het ijspaleis van de keizer Winter niet gelukkig: het leven vloeit langzaam uit haar weg. Gelukkig keert Freek als de lente op tijd terug om haar met zijn liefde, dus warmte, te redden.
Voor de Tweede Wereldoorlog gaven veel bedrijven boeken en albums uit om de verkoop van hun producten te bevorderen. Een bekend voorbeeld zijn de Verkadealbums. Calvé benaderde Fabricius met het verzoek een sprookje te schrijven rond ‘de olienoot’. De auteur was bereid iets te leveren, maar stelde als voorwaarde dat hij de inhoud zelf kon bepalen. Zo ontstond de destijds bekende Arretje Nof-serie. Arretje is de naam van een neefje van Fabricius; Nof staat voor Nederlandsche Olie Fabriek, de oorspronkelijke naam van Calvé. De serie bestaat uit vijf deeltjes (1926-1928) die door Fabricius zijn voorzien van kleurenillustraties. In de boekjes zijn invloeden merkbaar van de vertellingen van Duizend-en-één-Nacht. Arretje is een Turks jongetje dat allerlei spannende avonturen beleeft. In het eerste deel neemt hij Barrebart, de wildeman uit de bergen gevangen; in het tweede deel is hij op een roverseiland in de Perzische Zee; in deel drie krijgt hij te maken met een draak. In deel vijf trouwt hij met Annetje. De serie had veel succes en daarom vroeg Calvé de auteur nog een drietal boekjes te
| |
| |
maken. Daar had Fabricius geen zin meer in. De delen zes, zeven en acht zijn wel verschenen, maar zonder medewerking van Fabricius. Later is de serie in geheel herziene vorm opnieuw uitgebracht, nu geschreven en getekend door Toonder Studio's.
Voor Van Nelle schreef en tekende Fabricius De wonderbaarlijke avonturen van Bartje Kokliko (drie deeltjes, 1930-1931). Net als in de sprookjes speelt in deze verhalen de fantasie een belangrijke rol. Bartje Kokliko is een kabouter die op een dag zijn veilige woonplaats in het bos verlaat om bij de mensen te gaan wonen. Daar maakt hij van alles mee: hij wordt door een voddenkoopman gevangengenomen, komt in huis bij een oude vrouw, treedt op in een circus en in een poppenkast. Dan besluit hij terug te gaan naar het bos. Onderweg wordt hij gevonden door de kabouterhoofdman die naar hem op zoek is. Bartje staat voor een moeilijke keuze: hij wil terug naar het bos, maar hij mist Wanja, zijn vriendin uit het circus. Uiteindelijk kiest hij voor de liefde. De hoofdman verandert hem in een mens en Bartje keert terug naar het circus. Eén eigenschap van zijn kabouterverleden heeft hij behouden: hij kan met dieren praten.
Hierna duurde het meer dan dertig jaar voordat Fabricius weer een jeugdboek schreef. In 1965 verscheen Het geheim van het oude landhuis, waarin de auteur zijn kennis van het Caraïbisch gebied heeft verwerkt. De gebeurtenissen spelen zich voor een deel af op een eiland in de buurt van Venezuela. Vijf jongeren vinden in een oud landhuis een kist met kostbare sieraden. Het blijkt dat een bende het huis gebruikt om smokkelwaar op te slaan. De jongeren gaan met een boot op zoek naar de smokkelaars. Een erg onvoorzichtige daad, want ze worden gevangengenomen en gedumpt in het oerwoud. Daar moeten ze zelf voor voedsel en water zorgen. De durfal Mark onderneemt een gevaarlijke tocht om hulp te gaan halen. Na veel tegenslag slaagt hij daarin. Een watervliegtuig van de marine haalt de vrienden op en brengt ze terug naar het eiland.
Een jaar later verscheen een boek voor jongere lezers: De avonturen van Jantje en zijn vrienden Koko en Sebastiaan. Jantje gaat met Koko - een aap uit Artis die zijn geboortegrond terug wil zien - en het hondje Sebastiaan als verstekeling aan boord van een schip dat naar Afrika vaart. Ze beleven allerlei spannende avonturen. Zo belanden ze onder meer op een schijnbaar onbewoond eiland en maken ze een tocht in de ballon van een merkwaardige geleerde. Koko zorgt voor de humoristische noot in dit verhaal, waarin dieren met mensen kunnen praten. Opvallend is dat Fabricius een heel stereotiep beeld geeft van negers. Dit geldt ook voor de illustraties van Wim Bijmoer.
Eveneens voor jonge lezers zijn de vier boekjes over Heintje, een zeven-
| |
| |
Illustratie van Johan Fabricius uit De scheepsjongens van Bontekoe
jarig jongetje. Hij heeft een oudere zus, Marietje, en is verliefd op zijn buurmeisje Emmy. Heintje maakt allerlei gewone kinderdingetjes mee en leeft deels in een fantasiewereld. Hij kan zich veranderen in een leeuw en heeft een speelgoedpaard, Joris, dat volgens hem kan praten. Met hulp van zijn fantasievrienden bouwt Heintje een mooi, warm huis voor Sinterklaas. Het is wel jammer voor hem dat niemand - en zeker Marietje niet - zijn avonturen wil geloven. Fantasie en werkelijkheid gaan in deze boekjes vrijwel naadloos in elkaar over.
| |
De scheepsjongens van Bontekoe
In de eerste hoofdstukken introduceert Fabricius de drie scheepsjongens. Peter Hajo - meestal kortweg ‘Hajo’ genoemd - is een veertienjarige jongen die al ontelbare baantjes heeft gehad. Hij houdt het nergens uit, want hij wil varen. Zijn moeder verzet zich hiertegen, haar man is op zee gebleven. Van goede komaf is Rolf Romeyn, een neef van schipper Bontekoe. Padde is dik, lui en ietwat onnozel. Alle drie belanden ze op de Nieuw-Hoorn, een schip dat op de rede van Texel ligt, klaar om zich bij een voc-vloot te voegen die naar Oost-Indië gaat. Padde wordt per ongeluk scheepsjongen: hij is op de Nieuw-Hoorn in slaap gevallen en merkt niet dat het schip wegvaart.
In het eerste deel van het boek vertelt Fabricius over het leven aan boord en doet hij verslag van spannende gebeurtenissen. Feit en fictie lopen hier parallel. De feiten ontleent Fabricius aan het Journaal van Bontekoe; dit biedt het kader voor zijn verhaal. Hij volgt het journaal nauwgezet, soms parafraseert hij zinnen. De fictie betreft de avonturen van de scheepsjongens. De drie maken van alles mee: bijna vergaan in een storm doordat er een ruim onder water loopt; eindeloze verveling als het schip wegens gebrek aan wind stilligt in de hitte; de doop door Neptunus bij het passeren van de evenaar; ziekte en dood door scheurbuik. Alle traditionele ingrediënten van het genre zijn aanwezig. En passant geeft Fabri- | |
| |
cius een beeld van het harde, ruwe leven op zo'n voc-schip. Voor de komische noot in het verhaal zorgt Padde. Hij veroorzaakt ook de brand die tot de ondergang van de Nieuw-Hoorn leidt: hij laat een brandende kaars in de brandewijn vallen. Die vat vlam en brengt een enorme ontploffing teweeg. Een deel van de bemanning, onder wie schipper Bontekoe, Hajo, Padde en Rolf weet zich in een jol te redden. Na een barre tocht komen ze op het eiland Sumatra aan land.
Bontekoe vertelt in zijn journaal hoe de overlevenden door een groep inlandse bewoners worden bedrogen en bedreigd. Samen met drie scheepsmaten slaagt hij erin te ontsnappen. Bij Fabricius gaat het om de drie scheepsjongens en koksmaat Harmen van Kniphuyzen. Dit kwartet onderneemt een gevaarlijke tocht door de wildernis van Sumatra. Ze krijgen hulp van een inlands meisje, Dolimah. Hajo en Rolf worden beiden verliefd op haar, wat tot een zekere animositeit leidt tussen de jongens.
Als ze de oostkust van Sumatra hebben bereikt, steken de vier met een vlot de Straat van Soenda over. Uiteindelijk weten ze de rede van Bantam te bereiken waar ze schipper Bontekoe weer ontmoeten. Hajo, Padde en Harmen keren terug naar Nederland, Rolf blijft bij zijn oom. Die is schipper geworden op een voc-schip waarmee hij handelstochten onderneemt in Azië.
Het tweede deel van De scheepsjongens van Bontekoe is geheel door Fabricius verzonnen, waarbij hij gebruik kon maken van de kennis die hij bezat van zijn geboorteland. Aan het eind van dit deel loopt het verhaal weer eventjes parallel aan het Journaal van Bontekoe. Fabricius heeft zelf de illustraties gemaakt voor het boek over de drie scheepsjongens. De zevende druk uit 1956 werd geïllustreerd door Hylke van der Harst. Vanaf de achtste druk werden tekeningen opgenomen van Dick de Wilde.
Het boek is in 2007 verfilmd onder regie van Steven de Jong. Ter gelegenheid daarvan verscheen in dat jaar de eenendertigste druk als filmeditie. Speciaal voor deze uitgave is de tekst van Fabricius bewerkt door Suzanne Braam. Zij moderniseerde het taalgebruik (‘den ganschen dag’ werd ‘de hele dag’), kortte beschrijvingen en lange samengestelde zinnen in en schrapte het in hedendaagse ogen discriminerende woord ‘nikkers’. Van een zogeheten ‘verkorte versie’ is echter geen sprake.
| |
Waardering
In een vraaggesprek met Tony van Verre in 1979 vertelde Fabricius er moeite mee te hebben dat zijn naam altijd onmiddellijk wordt geassocieerd met De scheepsjongens van Bontekoe. Ook nu is dat nog het geval. Zijn romans voor volwassenen en de overige kinder- en jeugdboeken zijn - een enkele uitzondering
| |
| |
daargelaten - nagenoeg vergeten.
De scheepsjongens van Bontekoe ondervond aanvankelijk enige weerstand vanwege de erin beschreven gruwelijkheden. Een recensent van De Maasbode vond het geen jongensboek en noemde Fabricius ‘meer een vlot en boeiend verteller dan een perfect paedagoog voor onze Nederlandsche jeugd’. Het duurde bijna tien jaar voordat het boek werd herdrukt. Maar gaandeweg trok het steeds meer lezers. In 2009 waren er ongeveer 400.000 exemplaren van verkocht. De scheepsjongens van Bontekoe behoort tot de klassiekers van de jeugdliteratuur. Ter gelegenheid van de in 2002 in de Kunsthal te Rotterdam gehouden tentoonstelling ‘Wonderland - Van Pietje Bell tot Harry Potter’ verschenen Het Kinderboek en Wonderland. Het eerste boekje bevat ongeveer 350 korte beschrijvingen van populaire boeken uit de collectie van de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag. De keuze van de besproken werken is onder meer gebaseerd op een enquête. Fabricius is met twee titels vertegenwoordigd: De scheepsjongens van Bontekoe en het eerste deel uit de serie over Arretje Nof. Wonderland bevat een bijdrage van Reinder Storm over De scheepsjongens van Bontekoe. Hij komt tot de conclusie: ‘De scheepsjongens van Bontekoe is avontuurlijk, exotisch, romantisch, een tikje sentimenteel, maar soms ook ruw en bitter, goed geschreven en geestig.’ Een visueel bewijs van de populariteit van het boek is te zien in Hoorn, waar Hajo, Padde en Rolf in de vorm van een door Jan van Druten gemaakte beeldengroep uitkijken over de haven.
| |
Bibliografie
Keuze uit het werk voor volwassenen
|
Autobiografisch: Mijn huis staat achter de kim (1952), Een wereld in beroering (1952), Hopheisa, in regen en wind (1964). Romans: Het meisje met de blauwe hoed (1927), Komedianten trokken voorbij (1931), Leeuwen verhongeren in Napels (1934), Flipje (1936), Halfbloed (1947), Eiland der demonen (1948), Setoewo, de tijger (1956), Schimmenspel (1958), De schreeuw van de witte kakatoe (1978). |
Kinder- en jeugdboeken
|
Eiko van de Reigerhof. Met illustraties van de schrijver. Den Haag, Leopold, 1922. (Bewerking 1930; derde druk met illustraties van Dick de Wilde, 1973.) |
Hansje Bluf of Het zangersfeest van koning Langelip. Met illustraties van de schrijver. Alkmaar, Kluitman, 1923. |
De scheepsjongens van Bontekoe. Met illustraties van de schrijver. Den Haag, Leopold, 1924. (Zevende druk met illustraties van Hylke van der Harst, 1956; achtste druk met illustraties van Dick de Wilde, 1957; eenendertigste druk, filmeditie, 2007.) |
Hans de klokkeluider of De duivel in den toren. Met illustraties van de schrijver. Den Haag, Leopold, 1925. (Herdrukt als De duivel in de toren. Met illustraties van Adrie Hospes. Den Haag, Leopold, 1971.) |
De wondere avonturen van Arretje Nof (vijf delen). Met illustraties van de schrijver. Delft, Nederlandse Olie Fabriek, 1926-1928. |
De wonderbaarlijke avonturen van Bartje Kokliko (drie delen). Met illustraties van de schrij- |
| |
| |
ver. Rotterdam, Van Nelle, 1930-1931. (Tweede druk in één deel. Met illustraties van Karel Thole. Den Haag, Leopold, 1958.) |
Het geheim van het oude landhuis. Met illustraties van Wim Bijmoer. Den Haag, Leopold, 1965. |
De avonturen van Jantje en zijn vrienden Koko en Sebastiaan. Met illustraties van Wim Bijmoer. Den Haag, Leopold, 1966. |
Heintje heeft kabouters op zolder. Met illustraties van Babs van Wely. Den Haag, Leopold, 1967. |
Heintje en het geheim van het houten paard Joris. Met illustraties van Babs van Wely. Den Haag, Leopold, 1968. |
Heintje speelt voor leeuw. Met illustraties van Babs van Wely. Den Haag, Leopold, 1969. |
Heintje bouwt een huis voor Sinterklaas. Met illustraties van Babs van Wely. Den Haag, Leopold, 1970. |
Hannekes bruiloft. Met illustraties van de schrijver. Den Haag, Leopold, 1972. |
Toontje Poland; een Alkmaarse jongen in de dagen van Napoleon. Met illustraties van Dick de Wilde. Den Haag, Leopold, 1972. |
Toontje Poland onder de tropenzon. Met illustraties van Dick de Wilde. Den Haag, Leopold, 1978. |
Over Johan Fabricius
|
Rico Bulthuis, Johan Fabricius; een schrijver en zijn werk. Den Haag, Leopold, 1959. |
Willem van Toorn, De scheepsjongens van Bontekoe. In: Dat was nog eens lezen! Amsterdam, Singel 262, 1972, blz. 79. |
Rob Nieuwenhuys, Oost-Indische Spiegel. Amsterdam, Querido, 1973, blz. 485-490. |
Boek en Jeugd '74. Den Haag, NBLC, 1974, blz. 51-52. |
D.L. Daalder, Wormcruyt met suycker. Schiedam, Interboek International, 1976, blz. 148. (Eerste druk: Amsterdam, 1950.) |
Tony van Verre, Tonny van Verre ontmoet Johan Fabricius. Bussum, Unieboek, 1979. |
Lea Dasberg, Het kinderboek als opvoeder. Assen, Van Gorcum, 1981, blz. 348, 349, 411. |
Tine van Buul, Het kinderboek in de reclame. In: Nettie Heimeriks en Willem van Toorn (red.), De hele Bibelebontse berg. Amsterdam, Querido, 1989, blz. 514-540. |
Toos Zuurveen, Van Zedenleer tot Bruintje Beer, kindbeeld en kinderboek door de eeuwen. Uithuizermeeden, Uitgeverij Roorda, 1996, blz. 406-408, 500-5001, 664, 781. |
Karel Bostoen, e.a. (red.), Bontekoe. De schipper, het journaal, de scheepsjongens. Amsterdam, Walburg Pers, 1996. |
A.G.M.F. Brok, Herinneringen aan Johan Fabricius. In: Boekenpost, jaargang 5 (1997), blz. 34-36. |
Het kinderboek. Zwolle, Waanders, 2002. |
Reinder Storm, De scheepsjongens van Bontekoe. In: Wonderland; de wereld van het kinderboek. Zwolle, Waanders, 2002, blz. 122-123. |
Dana Linsen, Hop met de VOC-mentaliteit. In: NRC Handelsblad, 21-11-2007. (filmrecensie). |
85 Lexicon jeugdliteratuur
februari 2011
|
|