| |
| |
| |
Federica de Cesco
door Wilma van der Pennen
Federica de Cesco (vaak onterecht Frederica genoemd) is geboren op 23 maart 1938 in het Italiaanse Pordenone, in de buurt van Venetië. Haar moeder, die van Duitse origine was, keerde voor de bevalling tijdelijk terug vanuit Ethiopië naar het land waar Federica's vader oorspronkelijk vandaan kwam. De familie De Cesco, een oud patriciërsgeslacht, woonde sinds eeuwen in het dorp San Martino di Campagna. De eerste vier jaar van haar leven bracht Federica door in Ethiopië. Ze hield er een levenslange passie voor het Afrikaanse continent aan over.
Tijdens de oorlog woonde Federica met haar moeder in Italië, nadat haar vader, een bouwkundig ingenieur, zijn bedrijf in Ethiopië had verloren. Hij probeerde een nieuw bestaan op te bouwen in België, waar Federica naar school ging en later aan de Universiteit van Luik psychologie studeerde. Na een tijd in Spanje gewoond te hebben vestigde ze zich in Zwitserland, van waaruit zij grote reizen over de hele wereld maakte. Ze trouwde met de Japanse fotograaf Kazuyuki Kitamura, met wie zij reisboeken samenstelde.
In 1957 debuteerde Federica de Cesco met Le foulard rouge, dat in 1961 in Nederland als De rode sjaal vertaald is. Inmiddels heeft ze een groot aantal geëngageerde en informatieve jeugdromans en romans voor volwassenen op haar naam staan. Haar eerste boeken verschenen bij een Belgische uitgever, in het Frans; nu schrijft ze nog steeds in het Frans, maar eerst wordt haar werk vertaald en uitgegeven in het Duits.
Voor De prins van Mexico kreeg ze in 1972 een Zilveren Griffel en de Literatuurprijs van de Koninklijke Academie Brussel.
| |
| |
In 1978 volgde een tweede Zilveren Griffel, nu voor De gouden daken van Lhasa.
| |
Werk
Federica De Cesco was nog jong toen zij begon te schrijven. In haar eerste verhalen waren spanning en actie de belangrijkste elementen. Zij was, wat voortvloeit uit haar bereisde jeugd, gefascineerd door vreemde culturen. Haar verhalen spelen dan ook vaak in exotische orden. Aanvankelijk vormde het exotische de achtergrond van haar verhalen. Later verdiepte ze zich meer in het eigen karakter van de beschreven culturen. Het exotische is dan niet langer decor, maar wezenlijk onderdeel van haar vertellingen.
In het begin van haar schrijverscarrière lukte het haar niet altijd het verhaal uit te tillen boven het niveau van een triviale roman. De zaak Laflamme (1961) bijvoorbeeld wordt gekenschetst als een gewoon tienerromannetje. Ze schreef op recept, volgens het oppervlakkige stramien van avontuur en romantiek in een vreemd land, enkele verwikkelingen en conflicten en een gelukkige slot. De schrijfster zelf verklaart dit uit het feit dat ze na de vroege dood van haar vader voor haar moeder en zichzelf de kost moest verdienen. Ze schreef daarom in hoog tempo en bekommerde zich minder om de kwaliteit. Gaandeweg begint dat te veranderen: ze besteedt dan meer aandacht aan de karaktertekening van haar personages en aan de documentatie wat betreft de historische en sociale achtergronden van de door haar beschreven culturen.
De Cesco richt zich, op een enkele uitzondering na, op meisjes vanaf ongeveer veertien jaar. De hoofdpersonen in haar verhalen zijn bijna uitsluitend vrouwen. Ze worden gekarakteriseerd als sterke, zelfstandige en zelfbewuste personen, of groeien in de loop van het verhaal daartoe uit, meestal geholpen door een wat oudere, levenswijze vrouw. Vaak beschikken de personages over een bijzondere gave, uiteenlopend van een goed ontwikkelde intuïtie tot een bovennatuurlijke kracht. Dit helpt hen te kiezen voor hun persoonlijke idealen.
Veel van haar verhalen spelen in een matriarchale samenleving. In een interview maakte De Cesco haar standpunt ten aanzien van vrouwen duidelijk: ‘Ik ben ervan overtuigd dat vrouwen in intelligentie en intuïtie ver vooruit zijn op mannen. Die moeten nog veel leren voordat ze als mèns denken in plaats van als màn en voor ze afstand hebben genomen van het hiërarchisch denkproces’. In haar werk klinkt deze zienswijze duidelijk door. De Cesco hoopt dat haar vrouwelijke personages een voorbeeld zijn voor haar lezeressen.
Een terugkerend motief in haar werk vormt de afkomst van de (hoofd)personages. Vaak staan de figuren tussen twee culturen in; soms is onduidelijk wie de ouders zijn. Dit laatste komt bijvoorbeeld voor in In het teken van de rode zon (1979). Daarin
| |
| |
blijkt de lang geheim gehouden afkomst van de hoofdpersoon uiteindelijk iets met incest te maken te hebben. Regen over India (1959) gaat over een meisje dat een Europese moeder heeft en een Indiase vader. In Amy, de ontembare (1961) vertelt De Cesco over de kinderen van een blanke vader en een Indiaanse moeder, die na de dood van hun ouders door hun tante worden opgevoed. En in De nacht van de rode maan (1962) ontmoet een Frans meisje een Spaanse student, die een echte zigeuner blijkt te zijn.
Afkomstkwesties worden nogal eens verbonden met liefde. Niet zelden staat een stands- en/of cultuurverschil de liefde aanvankelijk in de weg. In Anga's wilde paard (1961), dat werd herschreven en uitgebracht onder de titel Het maanpaard (1997), lijkt een relatie tussen Bantje, prins van de machtige stam van de Chaharen en Anga, dochter van een eenvoudige jager, niet tot de mogelijkheden te behoren. Dat het uiteindelijk toch goed komt is een gevolg van het edelmoedige karakter van Anga, die de verwaande Bantje meer zelfinzicht geeft.
In Aischa (1985) stelt de schrijfster de problematiek van de tweede generatie migranten aan de orde. Aischa is een meisje uit Algerije dat opgroeit in Parijs. Ze wordt volgens de moslimwetten opgevoed, maar komt in botsing met haar familie als ze een jongen ontmoet die oorspronkelijk uit Vietnam afkomstig is. Ze staat dan voor de keuze te breken met haar familie of af te zien van haar grote liefde.
Een ander vaak terugkerend motief vormen de dieren in haar verhalen. Al jong was Federica gebiologeerd door paarden. Maar weinig van haar paardenverhalen zijn in het Nederlands vertaald, wel het eerder genoemde Het maanpaard.
Ook dolfijnen keren meer dan eens terug in de verhalen van De Cesco. Het lied van de dolfijn (1985) speelt op het Japanse eiland Iki waar twee kinderen strijd voeren tegen de vissers die de dolfijnen, die volgens hen de visstand in de baai bedreigen, willen uitroeien. Omdat ze geen kans zien de slachtpartijen te stoppen roepen ze de hulp in van de Sayori-Hime, de heerseres van het water. Een verschrikkelijk noodweer treft het eiland en doet de bewoners beseffen dat de natuur meer respect verdient. In Melina en de dolfijnen (1995) zorgt een twaalfjarig meisje voor haar broertje dat niet meer kan praten vanaf het moment dat zijn tweelingbroertje is verdronken; zij merkt dat dolfijnen haar daarbij kunnen helpen.
De schrijfster maakt vaak gebruik van tegenstellingen, niet alleen in afkomst, maar bijvoorbeeld ook in de mate waarin de Westerse beschaving voet aan de grond krijgt bij de oude, traditionele culturen. Ook binnen een bevolkingsgroep leidt dit tot fricties. Haar personages staan voor de keus zich aan te passen aan de oppervlakkigheid van hun omgeving of zich in te zetten voor het behoud van overgele- | |
| |
verde idealen. Het is evident dat De Cesco zelf kiest voor de oude waarden. Ze idealiseert de traditionele samenlevingen en stelt deze boven de in haar ogen oppervlakkige Westerse maatschappij. Met de moslimcultuur heeft ze minder op. Dat blijkt niet alleen uit de Toeareg-verhalen maar ook uit bovengenoemd verhaal over Aischa. Ze toont zich begaan met de ondergeschikte positie van islamitische vrouwen.
Haar manier van schrijven is sterk beeldend, bijna filmisch. Ze beschrijft het landschap, de mensen, hun kleding en sieraden tot in de details. Maar ook gevoelens benoemt ze meer dan eens letterlijk: alles wordt toegelicht en uitgelegd. Zelf is de schrijfster nadrukkelijk in haar verhalen aanwezig wanneer ze benadrukt hoe erg bepaalde misstanden zijn. Ze laat daarmee weinig aan de fantasie van de lezer over.
| |
Verre landen, vreemde volken
In veel van de verhalen van Federica de Cesco spelen de Toeareg een belangrijke rol. Zelf leefde ze een tijd onder hen en was geaccepteerd als stamgenote. In Vrij onder de zon (1969) vertelt ze voor het eerst over deze Nomadenstam uit de Sahara. Het verhaal gaat over een zeventienjarig meisje van Europese afkomst dat opgroeit in de woestijn tussen de Toeareg, nadat zij betrokken was bij een vliegtuigongeluk waarbij haar ouders om het leven kwamen. Pas jaren later wordt ze herkend en - geheel tegen haar zin - teruggestuurd naar haar familie in Zwitserland. Het leven in de Westerse wereld bevalt haar niet en ze keert terug naar de Sahara. In Kel Rela (1977) komt hetzelfde gegeven voor. Ook hier keert de hoofdpersoon, de achttienjarige Sonia Graziani, de Westerse wereld de rug toe als ze kennis heeft gemaakt met de in haar ogen verheven cultuur van de Toeareg. Aan de trilogie over Samira (1988-1990) ligt een waar verhaal ten grondslag. Een Belgische schoolvriendin van de auteur stond model voor de moeder van Samira. De trilogie vormt de (voorlopige) afsluiting van de verhalen over de Toeareg.
Meer dan eens vormt Tibet het decor van haar verhalen. De eerste keer duikt het op in De gouden daken van Lhasa (1974). Daarin vertelt de schrijfster over een bloedige revolutie die Tibet moet bevrijden uit de macht van de Chinezen. Ook Het maanpaard is gesitueerd in Tibet.
Japan keert eveneens in veel verhalen terug. De lichtjes van Tokio (1960) schreef ze lang voordat ze haar Japanse echtgenoot leerde kennen. Toen ze later een tijd in Tokio woonde besefte ze dat haar visie van toen op Japan bijgesteld moest worden. Tussen 1979 en 1982 verscheen de trilogie over Japan, die begint met In het teken van de rode zon. De verhalen spelen in het oude Japan, ongeveer 2000 jaar geleden. Voor deze trilogie heeft de auteur de ‘Kojiki’ bestudeerd, de heilige jaarboeken die op initiatief van keizer Gemyô (662-722) zijn geschreven; ook ver- | |
| |
diepte ze zich in de Japanse mythologie. Het verhaal biedt de reconstructie van de strijd tussen Zuid-Japanse volken met de noordelijke Ainoe-stammen en de Koreanen. In Het valkenjong (1991) vermoedt een helderziende eerstejaars studente in Tokio dat haar ouders een familiegeheim voor haar verzwijgen.
Vooral aan het begin van haar schrijversloopbaan, maar ook later nog, publiceerde Federica De Cesco indianenverhalen, waarvan een aantal al is genoemd. Voor De prins van Mexico (1965) heeft de auteur zich uitgebreid gedocumenteerd. Het verhaal speelt in de zestiende eeuw en volgt de conflicten tussen de Azteken en de Spaanse veroveraars onder leiding van Hernando Cortez. Ook in Vlammende Ster (1983) kiest ze voor een historische benadering. Dit verhaal speelt in de tijd dat de Apachen hun laatste strijd om hun jachtgronden streden. Jenny en haar vader wonen op het grondgebied van deze stam en worden door hen geduld. Het gaat mis als tijdens noodweer en paard komt aangelopen.
| |
Waardering
Aanvankelijk hield de kritiek rekening met de jonge leeftijd van de schrijfster: Fred de Swert schrijft in de Jeugdboekengids: ‘Vooral aan de sfeer, het levensgevoel kan je merken dat Fédérica de Cesco erg jong met schrijven begonnen is. Vrij dikwijls is de sfeer nogal romantisch - tot het drakerige toe! - niet altijd wordt de psychologische interpretatie van de
Illustratie van Dick Stolwijk uit De prins van Mexico
gebeurtenissen even adekwaat geformuleerd.’
In 1978 - de schrijfster heeft dan inmiddels ruim vijfendertig boeken op haar naam staan - schrijft Marijke van Raephorst in Elseviers Weekblad: ‘Het talent van Federica de Cesco is in vorige boeken al bewezen. Ze bereikte een internationaal niveau en succes. De psychologische benadering van haar figuren, waardoor zij voor de lezer levende mensen worden; de geschiedkundige juiste beschrijving van altijd weer een vreemd gebied met eigen levensgewoonten; de interpretatie van de soms onvoorstelbare gebeurtenissen; en alles zó gecomponeerd dat een lezer niet merkt dat hij tot drie uur in de nacht blijft lezen.’
| |
| |
Wieke Goeman-van Randen schreef naar aanleiding van In het teken van de rode zon en In het teken van de hemelse beer in De Leeuwarder Courant: ‘[-] wie één keer in de ban raakt van zowel de lotgevallen van de personen als van de interessante details daarom heen, zal ze ademloos uitlezen.’
Niet iedereen is gecharmeerd door haar manier van schrijven; men noemt De Cesco's stijl omslachtig en langdradig. ‘In bepaalde romantische passages roept het taalgebruik bovendien wel eens reminiscenties op aan triviale liefdesverhalen.’ (Marita De Sterck in Jeugdboekengids). Lieke van Duin in Trouw (1993): ‘Beschrijvingen zijn soms te uitvoerig. Veel dialogen lijken vooral bedoeld om de lezer te informeren, en zijn geschreven in gekunstelde, verheven taal, soms op het geëxalteerde af.’
Federica De Cesco heeft met haar boeken een duidelijke opvoedende bedoeling. Zij slaagt er met haar goed gedocumenteerde verhalen in, de lezer iets te bieden over andere culturen. Toch schuilt in de manier waarop zij haar onderwerpen benadert een gevaar. Marita De Sterck over Aischa in de Jeugdboekengids: ‘In zekere opzicht bevat ook dit (realistische) beeld victimiserende trekken en bevestigen de negatief afgeschilderde ouder-kind- en broer-zus-relatie en de ontspoorde broer-crimineel bepaalde stereotiepe denkbeelden [-].’ Hoewel De Cesco in opstand komt tegen vooroordelen, blijkt ze er zich ongewild toch ook aan schuldig te maken en is ze hier en daar ronduit ongenuanceerd en moralistisch. De boodschap wint het vaak van het verhaal.
| |
Bibliografie
In het Nederlands vertaalde boeken
|
Le foulard rouge (1957): De rode sjaal. Vertaald door Trudy de By. Utrecht, Bruna, 1961. |
La pluie sur le sari (1959): Regen over India. Vertaald door Trudy de By. Utrecht, Bruna, 1962. |
Les lumières de Tokyo (1960): De lichtjes van Tokio. Vertaald door Dolf Verroen. Utrecht, Bruna, 1967. |
L'affaire Laflamme (1961): De zaak Laflamme. Vertaald door Trudy de By. Utrecht, Bruna, 1963. |
Indomptable Amy (1961): Amy, de ontembare. Vertaald door Dolf Verroen. Utrecht, Bruna, 1963. |
Cathy des Navajos (1961): Cathy van de Navajo-indianen. Vertaald door Trudy de By. Utrecht, Bruna, 1962. |
Le cheval de lune (1961): Anga's wilde paard. Vertaald door Lenneke Visser. Utrecht, Bruna, 1968. (Herschreven uitgave, onder de titel Het maanpaard. Vertaald door Mieke Thuenissen. Antwerpen, Facet, 1997.) |
La nuit de la lune rouge (1962): De nacht van de rode maan. Vertaald door Trudy de By. Utrecht, Bruna, 1963. |
Les oiseaux d'or (1962): De gouden vogels. Vertaald door Margot Bakker. Utrecht, Bruna, 1964. |
Les falaises d'Acapulco (1963): Liefde kent geen grenzen. Vertaald door Dolf Verroen. Utrecht, Bruna, 1965. |
La fille au guépard (1963): Het meisje met het luipaard. Vertaald door Dolf Verroen. Utrecht, Bruna, 1964. |
Le prince d'Anahuac (1965): De prins van Mexico. Vertaald door Maurits Mok. Met illustraties van Dick Stolwijk. Den Haag, Leopold, 1971. |
Frei wie die Sonne (1969): Vrij onder de zon. Vertaald door Lidi Luursema. Den Haag, Leopold, 1972. (Herdruk: vertaald door John Riedijk. Antwerpen, Facet, 1997.) |
| |
| |
Au temps des deux soleils (1972): Zonnen van Atlantis. Vertaald door Else van Dijk-Foppema. Den Haag, Leopold, 1975. |
La route de Lhasa (1974): De gouden daken van Lhasa. [Vertaald door Lidi Luursema]. Den Haag, Leopold, 1977. |
Achtung, Manuela kommt (1977): Pas op, daar komt Manuela! Vertaald door Carla Berkhout, Adriaan Morriën. Antwerpen, Lotus, 1979. |
Kel Rela (1977): Kel Rela. Vertaald door Lidi Luursema. Den Haag, Leopold, 1980. |
Im Zeichen der roten Sonne (1979): In het teken van de rode zon. Vertaald door Lidi Luursema. Den Haag, Leopold, 1983. |
Im Zeichen des Himmlischen Bären (1980): In het teken van de Hemelse Beer. Vertaald door Lidi Luursema. Den Haag, Leopold, 1983. |
Im Zeichen der blauen Flamme (1982): In het teken van de Blauwe Vlam. Vertaald uit het Duits naar de oorspronkelijk Franse tekst door Lidi Luursema. Den Haag, Leopold, 1985. |
Flammender Stern (1983): Vlammende Ster. Vertaald door Marceline Bodaert. Haarlem, Holland, 1985. |
Aischa oder Die Sonne des Lebens (1985): Aischa. Vertaald door Lidi Luursema. Amsterdam, Leopold, 1987. |
Das lied der Delphine (1985): Het lied van de dolfijn. Vertaald door Mariska Hammerstein. Antwerpen, Facet, 1997. |
Luzia und der weise Baum (1988): Lucia en de wijze boom. Met illustraties van Fataneh Ramazani. Vertaald door Annelies Devos. Leuven; Amsterdam, Infodok, [1991]. |
Samira, Königin der roten Zelte (1988): Samira, koningin van de Toearegs. Vertaald door Kyra Stegmeier. Amsterdam, Leopold, 1993. |
Samira, Erbin der Ihaggaren (1988): Samira, dochter van de Ihaggaren. Vertaald door Frederike Westera. Amsterdam, Leopold, 1994. |
Samira, Hüterin der blauen Bergen (1990): Samira, kind van de blauwe bergen. Vertaald door Frederike Westera. Amsterdam, Leopold, 1995. |
Die Schwingen des Falken (1991): Het valkenjong. Vertaald door Kyra Stegmeier. Amsterdam, Leopold, 1996. |
Melina und die Delphine (1995): Melina en de dolfijnen. Vertaald door John Riedijk]. Antwerpen; Dronten, Facet, 1996. |
Over Federica de Cesco
|
Fred de Swert, Fédérica de Cesco. In: Jeugdboekengids, jaargang 18 (1976), nr. 1, omslag. |
Dokumentatie auteurs en illustratoren van jeugdboeken, knipselkrant jeugdliteratuur, jaargang 2, nr. 9, Den Haag, NBLC, 1977. |
Marijke van Raephorst, Federica de Cesco. In: Verkenningen op het gebied van de jeugdliteratuur, jaargang 8 (1977-1978), nr. 10, blz. 191-194. |
Marijke van Raephorst, Waarom heet zoiets een jeugdroman? In: Elseviers weekblad, 18-2-1978. |
M.W. Bakker, Federica de Cesco: de gouden daken van Lhassa. In: En nu over jeugdliteratuur, jaargang 5 (1978), nr. 4, blz. 10. |
C. Wessels-van Heereveld, Ik heb het niet zo op die vreemden. In: En nu over jeugdliteratuur, jaargang 6 (1979), nr. 1, blz. 7-12. |
Robert Baccarne, Rassenproblemen. In: Jeugdboekengids, jaargang 22 (1980), nr. 7, blz. 97-98. |
Federica de Cesco, Federica, mein Leben - ein Abenteuer. Frauenfeld, Huber, 1983. |
Jenny Crum, Het historische jeugdboek. In: Jonas, jaargang 14 (1983), nr. 3, blz. 10. |
Dagmar Olbert, Autorenporträt: Im Zeichen mythischer Weiblichkeit. In: Fundevogel (1985) (apr/mei), blz. 14-21. |
Marita De Sterck, Aischa. In: Jeugdboekengids, jaargang 30 (1988), nr. 4, blz. 98-99. |
Martje Breedt Bruyn, Aischa: ‘Er zijn ook heel fatsoenlijke niet-moslims, hoor’. In: Vrij Nederland, 19-3-1988. |
Thea Detiger, ‘Ik woonde een jaar bij de Toearegs’: Fédérica de Cesco schreef trilogie over de koningin van de Sahara. In: De Telegraaf, 26-6-1993. |
Selma Niewold, ‘Je bent water voor mijn dorst’. In: de Volkskrant, 26-6-1993. |
Lieke van Duin, (Recensie). In: Trouw, 3-11-1993. |
Judith Eiselin, Japanners laten hun hart spreken. In: nrc Handelsblad, 17-1-1997. |
47 Lexicon jeugdliteratuur
juni 1998
|
|