| |
| |
| |
Armando
door Ingeborg Hendriks
Foto: Chris van Houts
Armando is onder de naam Herman Dirk van Dodeweerd op 18 september 1929 in Amsterdam geboren. Hij kreeg bekendheid als beeldend kunstenaar, schrijver, violist én als film-, televisie- en theatermaker. Een belangrijk deel van zijn jeugd bracht hij door in Amersfoort. Met zijn vrienden speelde hij op het sportterrein dat in de Tweede Wereldoorlog de functie kreeg van concentratiekamp. Zijn ervaringen in deze omgeving vormden een voedingsbodem voor zijn latere werk, met inbegrip van de kinderboeken. In een interview met De Morgen legt Armando uit dat Kamp Amersfoort voor hem een symbool geworden is van het menselijk bestaan: ‘Het is een vorm van menselijk gedrag dat je terugvindt in de hele geschiedenis: zolang mensen bestaan, bestrijden ze elkaar.’ Kunst werd voor Armando een manier om dit raadselachtige gedrag te transformeren in iets anders. De naam ‘Armando’, letterlijk ‘zich wapenend’, moet in dit licht worden opgevat. Aanvankelijk gebruikte hij deze naam alleen als pseudoniem. Later nam hij ‘Armando’ aan als zijn officiële naam.
Zijn eerste stappen op het terrein van de kunst zette Armando vier jaar na de oorlog toen hij kunstgeschiedenis ging studeren in Amsterdam. Hij tekende en schilderde landschappen; aanvankelijk onder invloed van de experimentelen, maar al snel vanuit een nieuwe invalshoek. In 1960 was Armando medeoprichter van de Nederlandse Nulgroep (1960-1965), een groep kunstenaars die zocht naar een intensivering van de
| |
| |
werkelijkheid. Kunst moest de werkelijkheid niet interpreteren of van commentaar voorzien, maar zo objectief mogelijk registreren.
Als schrijver debuteerde Armando in 1954 in Podium. Ook in zijn teksten is het registreren en verhevigen van de werkelijkheid het belangrijkste stijlmiddel. Kenmerkend zijn Armando's fragmentarische teksten, opgetekende gespreksflarden en aandacht voor het schijnbaar onbelangrijke. Voor zijn literaire werk kreeg Armando verschillende prijzen: zijn proza en poëzie voor volwassenen werd onderscheiden met onder meer de Herman Gorterprijs, de F. Bordewijkprijs en twee keer de Multatuliprijs. Voor het kinderboek Dierenpraat (2000) ontving hij een Zilveren Griffel. In 1985 kreeg hij als eerste de Jacobus van Looyprijs, een vijfjaarlijkse oeuvreprijs voor mensen die zowel in de literatuur als in de beeldende kunst hun sporen hebben verdiend.
Bij het grote publiek werd Armando vanaf 1972 bekend door de komische televisieserie Herenleed. Het programma bestond uit een reeks absurdistische dialogen tussen twee heren. Armando schreef en speelde de teksten samen met Cherry Duyns. Nadat Herenleed in 1997 was gestopt, verwerkte Armando ‘Herenleed-achtige’ invallen in zijn verhalen voor Dierenpraat (2000). Ook de personages in dit boek raken telkens in een geestig steekspel met woorden verstrikt.
Dierenpraat is Armando's derde kinderboek. Eerder verschenen twee sprookjesbundels, De sprookjes (1994) en De prinses met de dikke bibs (1997). De eerste bundel schreef Armando oorspronkelijk voor volwassenen; het boek verscheen in 1990 in een gelimiteerde uitgave bij De Bezige Bij.
In december 1998 werd in Amersfoort het Armando Museum geopend, waar een wisselende collectie van zijn kunstwerken is te zien.
| |
Werk
De kinderboeken van Armando lijken in veel opzichten op zijn boeken voor volwassenen: beknopte stijl, onderkoelde humor en zin voor het absurde. Ook in thematiek zijn er parallellen. Armando's sprookjes zijn - in vergelijking met zijn werk voor volwassenen - weliswaar tamelijk onbekommerd en kolderiek, maar ook hier komt de redeloosheid van het bestaan naar voren.
In tegenstelling tot de klassieke sprookjes is er bij de sprookjes van Armando geen ‘eind goed, al goed’. Zelf zei hij daarover eens: ‘Ik zou geen idyllische sprookjes kunnen schrijven waarin alles goed afloopt. In het leven loopt nooit iets goed af. Dat vind ik niet meer dan normaal. Het veroorzaakt in ieder geval geen pathetische gedachten bij mij. Daaraan heb ik waarschijnlijk de laconieke toon van mijn sprookjes te danken.’
De traditionele sprookjesheld die
| |
| |
door moed, slimheid en goedheid het kwaad overwint, is bij Armando opvallend afwezig. Niet het recht zegeviert, maar het toeval of het ‘recht’ dat de sterkste voor zichzelf opeist. In het sprookje ‘Huuf de heks’ (De sprookjes) kiest Huuf er voor om haar toverkunsten te staken, maar niet uit morele overwegingen. Een bestaan als brave, getrouwde prinses trekt haar meer dan het leven dat ze tot dan toe onder het regime van haar moeder leidde.
Bij Armando gaan de dingen zoals ze gaan. In zijn sprookjes figureren allerlei bekende sprookjesmotieven, maar de traditionele rolverdeling en de moraal zijn afwezig. Armando's personages hebben weinig grip op het leven. Ze stellen zich geen doelen en verwezenlijken geen lang gekoesterde dromen. Het leven kabbelt rustig voort. Er kunnen zich nog zulke vreemde dingen voordoen, in wezen verandert er weinig. In ‘De kikker’ (De sprookjes) is sprake van een soort berusting. De kikker, omgetoverd tot prins, wordt direct herkend aan zijn kikkerachtig uiterlijk en laat zich dan maar weer liever veranderen in een kikker. Als hij zich beklaagt bij de verantwoordelijke leerling-tovenaar, reageert deze laconiek: ‘Had je een kroontje op? Nou dan? Hij heeft gelijk, dacht de kikker, ik moet niet mopperen, ik moet maar es wat gaan kwaken. En dat heeft hij nog jaren gedaan.’
Ondanks alle tovenarij en absurde gebeurtenissen is de sprookjeswereld van Armando een triviale wereld. De personages leiden een klein en betekenisloos leven, hoewel sommigen zichzelf ‘groot’ weten te maken in de ogen van anderen. Dirk de dwerg maakt grote indruk door te vragen of ‘de riggen’ al zijn ‘gekoept’ en ‘de bakels’ al zijn ‘gestakerd’. Onzin of niet, doordat Dirk de kunst verstaat zichzelf slimmer voor te doen dan de rest, weet hij het wel tot koning te schoppen.
Andere betweters die er in slagen om indruk te maken op de buitenwereld zijn ‘de man die dacht dat hij heel goed denken kon’ (De sprookjes) en Fluf met de schuiftrompet, die vertelt dat hij ‘onhoorbaar mooi’ kan spelen (De prinses met de dikke bibs). In het verhaal ‘De avonturier’ (De sprookjes) gebeurt het omgekeerde: de hoofdpersoon is juist blind voor zijn eigen prestaties. Het verhaal begint als volgt: ‘Er was eens een avonturier die geen avonturen kon vinden’. De schoenmaker bedenkt iets voor hem: zwemmen in zee. Na een jaar van omzwervingen door steden waar hongersnood en besmettelijke ziekten heersen, langs plekken waar veldslagen worden geleverd en over wegen die onveilig worden gemaakt door rovers, bereikt de avonturier de zee. Later vertelt hij de schoenmaker: ‘Ik wou net gaan zwemmen toen er een walvis kwam die mij opslokte. Ik heb een dag in z'n grote buik gelegen en toen heeft-ie me weer aan
| |
| |
land geworpen. Zodoende heb ik nog steeds geen avontuur beleefd.’ Opnieuw een verhaal waarin Armando de macht van taal en perceptie laat zien.
Hebben sprookjes als ‘Dirk de dwerg’ en ‘De avonturier’ nog een duidelijk plot en een clou die daar op een logische manier uit volgt, veel sprookjes in De prinses met de dikke bibs zijn fragmentarischer en daardoor nog absurder. In ‘Sloompie Sloom’ vertelt een ik-persoon over zijn vroegere buurman: een hond, zonder baas of bazin. Het sprookje is eigenlijk niet meer dan een karakterbeschrijving. De ‘ik’ vertelt over de eigenaardigheden van Sloompie - hij was bijvoorbeeld traag in alles wat hij deed en werkte aan een zogenaamd ‘blafboek’. Het verhaal eindigt dan als volgt: ‘Het wachten is nu op een hond die Sloompies werk afmaakt. Misschien is het wel die aardige hond daar verderop bij jou in de straat; ik bedoel die hond die een bril draagt en zo ernstig kijkt. Je weet maar nooit.’
Nog meer dan in De sprookjes haalt Armando in De prinses met de dikke bibs allerlei zekerheden onderuit. In het sprookje ‘Magere Hein’ laat de dood zich als een kind wegsturen door een vrouw die haar man nog wat langer bij zich wil houden. Ze moet namelijk nog erg om haar echtgenoot lachen. Na drie jaar komt Magere Hein terug en krijgt hij de man alsnog mee. Maar ook in zijn kist blijft de grappige echtgenoot gekke bekken trekken. ‘Ach’, zei de mevrouw, die nu weduwe was, ‘dat doet-ie altijd als-ie dood is, let er maar niet op, dan heeft-ie er ook geen lol van. Hij heeft in z'n leven genoeg grappen gemaakt, hij moet er nu maar eens mee ophouden.’
In het sprookje ‘De merel’ wordt zelfs aan de wetten van de verhaalwereld getornd. Een vrouw houdt veel van vogelgezang en zet daarom een advertentie voor een merel die bij haar op het dak mag komen zingen. Dat er vervolgens een vogel op de advertentie reageert, met de fiets arriveert en daarna met een ladder het dak op klimt, roept bij haar aanvankelijk geen verbazing op. Die ontstaat pas als de vogel een schorre kraai blijkt te zijn en verdrietig op zijn fiets uit het zicht verdwijnt. ‘Wat vreemd, dacht de vrouw nog, een kraai op een fiets. Maar voor ze hem nog iets kon vragen, was-ie uit het oog verdwenen.’
In De prinses met de dikke bibs hebben de illustraties een belangrijk aandeel. Susanne Janssen maakte grote tekeningen in kleur, met veel aandacht voor de compositie en vaak een bijzonder perspectief.
| |
Dierenpraat
De bundel Dierenpraat bestaat uit elf dialogen tussen een ik-persoon en verschillende dieren. Elk gesprek is voorzien van een donkere tekening in zwart-wit van Susanne Janssen. Al lezende valt op dat de ik-
| |
| |
Illustratie van Susanne Janssen uit Dierenpraat
persoon nooit zelf het initiatief neemt tot een gesprek. Hij wordt bijvoorbeeld aangesproken tijdens een wandeling in het bos of overvallen in zijn eigen huis. De dieren lijken hem te gebruiken om hun eigen ideeën te ventileren, over zichzelf op te scheppen of hun driften en verlangens op hem bot te vieren. De gesprekken die ontstaan zijn vreemd en absurd en zitten vol raadselachtige vragen en uitdrukkingen. Zo vraagt het hert aan de man: ‘Komt u wel eens tevoorschijn?’ en beweert de uil dat hij ‘alles weet van alles, maar niets weet van niets’. Doordat de dieren de woorden van de ik-persoon verdraaien, zichzelf tegenspreken en zich niets aantrekken van taalconventies zijn er voortdurend misverstanden.
Het gesprek tussen de ik-persoon en de uil is een mooi voorbeeld van een gesprek dat zich in zichzelf vastdraait. De uil verklaart dat hij alles weet, maar reageert vervolgens verontwaardigd als de ik-persoon vraagt of hij dan ook weet van de planten en de wolken: ‘Ik weet alles, ik heb toch niet gezegd dat ik van de planten en de wolken weet.’ Met zijn onzinnige beweringen weet de uil de ik-persoon steeds weer de mond te snoeren. Op de vraag ‘Hoe weet u nou dat u alles weet?’ antwoordt hij vol overtuiging: ‘Ik weet alles omdat ik weet dat ik alles weet.’
Ook de beer is te eigenwijs om een echt gesprek mee te kunnen voeren. ‘Ik wil een gebrek met u,’ zegt de beer. ‘O, u bedoelt een gesprek.’ ‘Ja,’ zei de beer, ‘maar ik heb een spraakgesprek.’ ‘O, u bedoelt een spraakgebrek.’ ‘Verbeter mij toch niet steeds, dat vind ik vervelend.’ Bang om hem te kwetsen, neemt de ik-persoon daarop zijn verkeerde uitspraak over. Op de mededeling dat de beer ‘landpappen’ schildert, reageert hij met ‘O leuk, ik houd erg veel van landpappen.’ Zijn goedwillendheid wordt door de beer echter meteen afgestraft: ‘Dat zeg je verkeerd,’ zei hij, ‘je moet niet landpappen zeggen, maar landschappen.’
| |
| |
De meeste dieren die de ik-persoon ontmoet, zijn verwaande schepsels die er plezier in hebben om hem met woorden te overtroeven. Met hun onredelijkheid en bluf weten ze hem telkens weer te imponeren. Een muis die ongevraagd bij de ik-persoon naar binnendringt slaagt er zelfs in om de man een schuldgevoel te bezorgen.
Typerend voor de gesprekken is dat er weinig gezamenlijke betekenissen worden geconstrueerd. De conversaties zijn vluchtig en er komt vaak geen echt contact tot stand. Eigenlijk staat de taal zelf centraal. Geen enkel begrip is vanzelfsprekend. Als de ik-persoon aan de leeuw in het bos vertelt dat hij de weg kwijt is, vraagt de leeuw welke weg hij zoekt: ‘Zoekt u de weg naar het licht, zoekt u de weg naar de waarheid, zoekt u de weg naar de buitenkant of naar de binnenkant, zegt u maar wat u zoekt’. Als de ik-persoon hem vertelt dat hij de weg naar huis zoekt, antwoordt de leeuw met een taalkundig simpel, maar in de normale context weinig bruikbaar advies: ‘O, maar dat is makkelijk,’ zei de leeuw, ‘dan moet u omkeren en teruglopen.’
In sommige dialogen worden abstracte begrippen op een concrete manier gebruikt. De haas wil van de ik-persoon ‘de horizon’ als verjaardagscadeau en de schildpad maakt de ik-persoon nieuwsgierig met de mededeling dat hij vandaag ‘het heden’ heeft gezien. ‘Hoe zag het heden er eigenlijk uit?’ vroeg ik. ‘Gewoon,’ zei de schildpad, ‘vandaag had-ie een bochel. Gisteren droeg-ie een blauw masker als je het weten wilt. En eergisteren had-ie flaporen.’ De ik-persoon hoort alles met belangstelling aan, maar wordt vervolgens weer door zijn eigen beslommeringen in beslag genomen. Zoals na elk gesprek gaat ieder weer zijns weegs.
| |
Waardering
De kinderboeken van Armando hebben in de pers veel aandacht gekregen en zijn overwegend positief beoordeeld. De twee sprookjesbundels werden vooral gewaardeerd om de humor, het onconventionele en amorele karakter van de sprookjes en de eigen stijl van Armando. Marjoleine Vos in het NRC Handelsblad: ‘Wat is toch de eigenaardigheid van de stijl van Armando, dat zou je wel eens willen weten.’ Na een opsomming van typerende kenmerken: de manier waarop Armando de lezer ‘zo onbekommerd aanspreekt’, ‘de laconieke toon’, ‘de idiote verzinsels’ en de ‘onbedaarlijke grappigheid’ schrijft ze: ‘het geheim, het echte Armando-ige van Armando, dat laat zich toch niet vangen.’
Naast alle lof voor de sprookjesbundels was er ook kritiek, met name op De prinses met de dikke bibs. Armando's directe manier om de lezers aan te spreken werd door sommige critici ‘irritant’ en ‘betuttelend’ genoemd. Ook vonden sommigen dat de verha- | |
| |
len te weinig ‘af’ zijn. Cornald Maas in de Volkskrant: ‘Armando is zo druk met het op de hak nemen van klassieke motieven en het doorprikken van conventies dat geen enkel sprookje de kans krijgt om uit te dijen tot een volwaardig verhaal.’ Heidi Boonen in Standaard der Letteren: ‘Het ontbreekt Armando's verhalen aan complexiteit en diepgang, aan magie, aan de nodige portie griezel of gruwel en aan een goede pointe.’
De tekeningen van Peter de Vos in De sprookjes krijgen niet veel, maar wel positieve aandacht. De illustraties van Susanne Janssen vinden meer waardering. Heidi Boonen roemt haar ‘grove, maar tamelijk beheerste schildertechniek’, de compositie van haar tekeningen en de wijze waarop ze met perspectief experimenteert.
In tegenstelling tot de sprookjesbundels werd Dierenpraat uitsluitend positief beoordeeld. In 2000 ontving Armando voor dit boek een Zilveren Griffel. In het juryrapport komt naar voren hoe moeilijk de stijl van Armando te typeren is. ‘Het geheim van zijn stijl is echt een geheim al zijn er wel een paar dingen over te zeggen. Korte zinnen bijvoorbeeld. Een laconieke toon, waarop absurditeiten op on-absurde wijze gebracht kunnen worden. [-] Het slaat eigenlijk nergens op, maar het is onweerstaanbaar.’ In de vele recensies kregen zowel de teksten van Armando als de tekeningen van Susanne Janssen lof toegezwaaid. Wat de tekst betreft werd gewag gemaakt van een ‘kronkelige logica’ (Truusje Vroland-Löb in Leesgoed) en een humor die ‘vriesdroog’ is (Peter de Boer in Trouw). Ook was er waardering voor Armando's rake en originele taalgebruik. Francien Braaksma in Leesgoed: ‘Dierenpraat bevat veel zinnen om te onthouden en blijvend te citeren. Maar elke zin is te weinig... omdat de verhalen meer zijn.’
| |
Bibliografie
Boeken voor volwassenen (keuze)
|
Verzamelde gedichten (1964), met Hans Sleutelaar: De SS'ers. Nederlandse vrijwilligers in de Tweede Wereldoorlog (1967), Dagboek van een dader (1973), Het gevecht (1976), met Hans Verhagen en Maud Keus, Geschiedenis van een Plek (1980), Machthebbers. Verslagen uit Berlijn en Toscane (1983), Krijgsgewoel (1986), De straat en het struikgewas (1988), Mensenpraat (1994), met Cherry Duyns: Herenleed. Vijfentwintig jaar weemoed en verlangen (1997), |
Kinderboeken
|
De sprookjes. Met illustraties van Peter de Vos. Amsterdam, Leopold, 1994. |
De prinses met de dikke bibs. Met illustraties van Susanne Janssen. Amsterdam, Leopold, 1997. |
Dierenpraat. Met illustraties van Susanne Janssen. Amsterdam, Querido, 2000. |
Over Armando
|
Arjan Schreuder, ‘In elke idylle schuilt in aanleg het kwaad.’ Gesprek met Armando in Berlijn. In: NRC Handelsblad, 4-12-1987. |
Ronald Giphart, ‘Wat slingert dit rijtuig hè?’ In: Het Parool, 9-9-1994. [Over Mensenpraat.] |
Joyce Kammer, Tegendraadse sprookjes. In: Haagsche Courant, 23-9-1994. [Over De sprookjes.] |
| |
| |
R. Ghes, Dwergenpraat. In: De Standaard, 24/25-9-1994. [Over De sprookjes.] |
Joyce Roodnat, Wie het best opschept wordt koning. In: NRC Handelsblad, 30-9-1994. [Over De sprookjes.] |
IB, ‘Heb jij de riggen al gekoept?’ In: Het Parool, 30-9-1994. [Over De sprookjes.] |
Odile Jansen, [over De sprookjes]. In: Leesgoed, jaargang 21 (1994), nr. 6, blz. 249. |
Cornald Maas, ‘Ben je betoeterd, ik wil geen kikker zijn, ik zie me al.’ In: de Volkskrant, 29-10-1994. [Over De sprookjes.] |
Muriël Bol, Oude sprookjes in nieuw jasje. In: De Stem, 27-1-1995. [Over De sprookjes.] |
Ingrid Brouwer, Een pad moet je altijd groeten. In: Het Parool, 18-3-1997. [Over De prinses met de dikke bibs.] |
Irene Verhiel, Een niesbui van een regenboog. In: De Limburger, 20-3-1997. [Over De prinses met de dikke bibs.] |
Aukje Holtrop, [over De prinses met de dikke bibs]. In: Vrij Nederland, 29-3-1997. |
Heidi Boonen, De schepper naar de kroon gestoken. Armando en Belli prachtig geïllustreerd. In: Standaard der Letteren, 3-4-1997. [Over De prinses met de dikke bibs.] |
Catharien Romijn, Over dikke bibsen en kabouters. In: Limburgs Dagblad, 11-4-1997. [Over De prinses met de dikke bibs.] |
Marjoleine de Vos, Vermakelijke absurditeiten. In: NRC Handelsblad, 2-5-1997. [Over De prinses met de dikke bibs.] |
Hanneke de Klerck, Magere Hein moet lachen. In: de Volkskrant, 16-5-1997. [Over De prinses met de dikke bibs.] |
Lieke van Duin, Eigenzinnige en bizarre sprookjes van Kamagurka en Armando. In: Trouw, 6-8-1997. [Over De prinses met de dikke bibs.] |
Piet Gerbrandy, Over gaat het nooit. In: de Volkskrant, 12-2-1999. [Over De naam in een kamer - een gedicht.] |
J. Heymans, Een boom. Over Armando. Baarn, De Prom, 1999, blz. 109-113. |
Marjoleine de Vos, Dierlijk herenleed. In: NRC Handelsblad, 17-2-1999. [Over Dierenpraat.] |
Linda Schregardus, Een hert vol vragen. In: Nieuwsblad van het Noorden, 8-10-1999. [Over Dierenpraat.] |
Mick Salet, Drie kinderboeken van drie dubbeldoeners. In: De Gelderlander, 21-10-1999. [Over Dierenpraat.] |
Peter de Boer, Armando toont zijn lichte kant aan kinderen. In: Trouw, 15-1-2000. [Over Dierenpraat.] |
Muriël Bol, Dieren doen het altijd goed. In: De Stem, 21-1-2000. [Over Dierenpraat.] |
Truusje Vroland Löb, [over Dierenpraat]. In: Leesgoed, jaargang 27 (2000), nr. 1, blz. 44. |
Wilma van der Pennen, [over Dierenpraat]. In: Leesgoed, jaargang 27 (2000), nr. 4, blz. 160-161. |
Francien Braaksma, [over Dierenpraat]. In: Leesgoed, jaargang 27 (2000), nr. 4, blz. 171. |
Baukje Wytsma, [over Dierenpraat]. In: Leeuwarder Courant, 16-3-2000. |
Johan Vandenbroucke, Armando over oorlog en de haperende schepping. Het geniepige van kunst. In: De Morgen, 11-6-2003. |
Arjan Peters, De leuke kanten van Armando. Waar je nou nooit es iemand over hoort: dat Armando ook een humorist is. In: de Volkskrant, 19-7-2003. [Over Dierenpraat.] |
Fleur Speet, [over Het wel en wee]. In: Het Financieele Dagblad, 19-2-2005. |
Jeugdliterom
|
Verzamelde recensies en artikelen over Nederlandstalige jeugdliteratuur. De Jeugdliterom is te vinden in iedere openbare bibliotheek. |
Websites
|
www.leesplein.nl |
www.armandomuseum.nl |
74 Lexicon jeugdliteratuur
juni 2007
|
|