| |
| |
| |
Antilliaanse jeugdliteratuur
door Peter van den Hoven
De Nederlandse Antillen, de zes Beneden- en Bovenwindse eilandenreeks in het Caraïbisch gebied, zijn een onderdeel van het koloniale verleden van ons land. In de zeventiende en achttiende eeuw was het gebied, met name Curaçao, een door Engelsen en Nederlanders geleid centrum van de internationale slavenhandel, waarbij veel negerslaven uit Afrika werden aangevoerd.
Na de officiële afschaffing daarvan, in 1863, toen veel ex-slaven naar omringende landen emigreerden, veranderde er structureel niet veel: de politieke en economische dominantie van Nederland was onaantastbaar, terwijl de blanke, West-Europese cultuur een sterk normatieve invloed bleef uitoefenen.
Vanaf 1950 verslechterde de economische situatie drastisch en dat leidde tot de volksopstand van trente mei (30 mei 1969), een gedenkwaardige dag in de geschiedenis van de Antillen. Daarna versnelde het bewustwordingsproces van de eilandbewoners, en werd de roep om verbetering van de arbeidsomstandigheden omgezet in een steeds gearticuleerder streven naar meer politieke, economische en culturele zelfstandigheid.
Er is sindsdien, door de onderlinge politiek-culturele verschillen tussen de eilanden, sprake van een ongelijkvormig ontvoogdingsproces naar onafhankelijkheid, waarvan de door Aruba eenzijdig uitgeroepen status aparte, op 1 januari 1986, een voorbeeld is.
Tegen deze politiek-historische achtergrond moet de culturele en specifiek jeugdliteraire emancipatie van de laatste vijfentwintig jaar begrepen worden.
| |
Cultuur
De Antilliaanse bevolking bestaat uit een smeltkroes van verschillende etnische groepen met hun eigen traditionele geschiedenis, die in de loop van de eeuwen gezorgd heeft voor een zeer gevarieerde culturele levenssfeer, waarbinnen de verschillen sterker overheersen dan de overeenkomsten.
De Antilliaanse cultuur is een mengeling van Noordwest-Europese, Latijns-Joodse en Afrikaanse elementen. Men vindt er nakomelingen van de door Nederlanders geïmporteerde slaven, naast mensen van Portugese, Venezolaanse, Braziliaanse, Spaanse en Chinese origine. De vele zeden, gewoonten, tradities en folklo- | |
| |
ristische gebruiken vormen een kleurig geheel dat het volkskarakter typeert en vaak teruggaan op historische sociale verbanden. De gezinsstructuur bijvoorbeeld, en de daaruit voortvloeiende familiebanden, vinden hun wortels in het slavenverleden van de bevolking. De manvrouw-verhouding, de positie van het huwelijk, de rol van de (groot)moeder en zaken als echtscheiding, samenwonen, seksualiteit, moraal en ouderkind-relatie staan voor een belangrijk deel nog onder invloed van samenlevingsvormen die een overblijfsel zijn van de economische verhoudingen die stammen uit het plantagesysteem, al moet gezegd dat er de laatste tijd veel op dit gebied aan verandering onderhevig is.
In het zich over eeuwen uitstrekkende acculturatieproces zijn de gewoonten en gebruiken van de verschillende bevolkingsgroepen in een afhankelijke positie gebleven ten opzichte van de normatieve Europese cultuur - soms rechtstreeks door het uitvaardigen van ge- en verboden - maar dat wil niet zeggen dat er geen wederzijdse beïnvloeding plaatsvond. Een goed voorbeeld daarvan zijn de Nanzi-verhalen, die lange tijd via orale overlevering zowel bewaard als veranderd werden. De blanken namen de verhalen over als kinderverhalen in hun eigen literatuur en leverden zo een bijdrage aan beïnvloeding en verspreiding. Andere culturele uitingen, zoals magie, religie, muziek en dans werden strenger aan verbodsbepalingen onderworpen en hebben ingrijpender aanpassingen ondergaan.
Na 1850 wordt door Nederlandse paters en zusters een begin gemaakt met het onderwijs aan de eilandbevolking. Bestond dat in aanvang uit louter godsdienstonderricht, later ontwikkelde zich een onderwijssysteem, eerst lager daarna voortgezet, dat een kopie werd van het Nederlandse stelsel. Met name het taalonderwijs - met methoden als Zonnig Nederlands - reproduceerde het Nederlandse lees- en taalonderricht en verwaarloosde de volkstaal en de culturele identiteit van de leerlingen. Pas de laatste jaren wordt geprobeerd het onderwijs meer af te stemmen op achtergronden en behoeften van de Antillianen.
| |
Taal
Op de Bovenwindse eilanden wordt voornamelijk Engels gesproken, terwijl de meer officiële, politieke communicatie in het Papiamento verloopt. De Benedenwindse eilanden vormen een linguïstische eenheid met het Papiamento als moedertaal, maar de ambtelijk-politieke taal is nog altijd Nederlands. De belangrijkste communicatiemiddelen, zoals kranten, radio en tv zijn, naast enkele uitzonderingen, vooral in het Papiamento.
Het Papiamento is een mengtaal,
| |
| |
ontstaan uit het contact tussen Spanjaarden en Indianen, waarbij ook verschillende negertalen en het Portugees van invloed zijn geweest. Voor de slaven was het Papiamento het belangrijkste communicatiemiddel en diverse Afrikaanse dialecten hebben als bindmiddel gefungeerd. De opkomst van het Papiamento als overheersende volkstaal, tegen de dominantie van het Nederlands en, in mindere mate, het Engels in, is mede te danken aan het feit dat in de negentiende eeuw de taal doorgedrongen is in alle lagen en klassen van de bevolking als spreektaal. Pas na het Koninkrijks-Statuut, in 1954, waarbij een zekere mate van bestuurlijke zelfstandigheid geregeld werd, kwam de meer officiële erkenning van het Papiamento op gang.
De laatste jaren werkt het Instituto Lingkwistiko Antiano, onder directeurschap van de schrijver Frank Martinus Arion, aan een verklarend woordenboek van het Papiamento, met de bedoeling de gesproken taal dusdanig te formaliseren dat ze op eenduidige wijze op de scholen is te onderwijzen. Deze omvangrijke en tijdrovende taalregulatie omvat verder een studie naar de rol van het Papiamento, het Engels en het Nederlands, het vastleggen van verschillende schrijfwijzen en voorkeuren van woordvariaties. Als, in de toekomst, het Papiamento de officiële hoofdtaal wordt is een tweede taal nodig, vooral om aansluitende studiemogelijkheden te vergroten. Spaans of Engels is dan, gezien de ligging van de Antillen, waarschijnlijker dan Nederlands.
In 1984 nam Het Bestuurscollege de principiële beslissing dat de lessen op de basisschool in de moedertaal, dat wil dus zeggen het Papiamento, gegeven moeten worden. Een jaar later werd het als schoolvak in alle klassen ingevoerd op het lesrooster, met daarnaast Nederlands. In het voortgezet onderwijs blijft het Nederlands voorlopig de dominerende taal daar de meeste leerkrachten van Nederlandse afkomst zijn en ook het lesmateriaal in het Nederlands is gesteld.
Door de jarenlange verwaarlozing van het Papiamento op de scholen is de leescultuur van de kinderen op het Nederlands afgestemd. Dit betekent niet alleen een vertraging en achterstand bij het leesleerproces, maar ook een ernstige belemmering voor de ontwikkeling van een eigen jeugdliteratuur. Pas in de jaren zestig en zeventig, gevolg van een algemeen streven naar onafhankelijkheid, zelfbewustzijn en culturele identiteit, wordt de aandacht voor leesboeken groter en kan men spreken van de Antilliaanse jeugdliteratuur.
| |
Jeugdliteratuur
De Antilliaanse jeugdliteratuur is als geschreven literatuur een halve eeuw jong. De orale literatuur is ouder en gaat terug op de traditionele, in principe voor jong en
| |
| |
oud bestemde verhalen uit de slaventijd, zoals de bekende cuentanan di Nanzi.
Deze Nanzi-vertellingen stammen oorspronkelijk uit het Ashanti-rijk in Ghana, waar ze behoorden tot de godenverhalen. Ze werden door de slaven in de zeventiende en achttiende eeuw meegebracht naar het Caraïbisch gebied en aangepast aan de omstandigheden waaronder zij moesten leven en werken. Hoofdpersoon van de Nanzi-verhalen is de eigenzinnige spin Compa Nanzi, getrouwd met Shi Maria, en vader van negen kinderen, waarvan Pegasaya de jongste en bekendste is. Op een slimme en humoristische wijze levert hij een dagelijkse strijd met heersers als Shon Arey die steevast voor de gek worden gehouden, in hun eigen vallen worden gelokt of ogenschijnlijk simpele weddenschappen verliezen door argeloosheid en domheid. Overigens is Nanzi niet altijd de overwinnaar; wanneer zijn egocentrisme het wint van zijn schranderheid moet hij het afleggen tegen opponenten die zijn hebzucht en gulzigheid fijntjes kritiseren.
Deze spinverhalen, die in zekere zin te vergelijken zijn met de West-Europese Reinaert de Vos-vertellingen, verbeelden vaak de dagelijkse realiteit van afhankelijkheid en onderdrukking en laten een vrolijk en creatief verzet daartegen zien. De sociaal-kritische achtergrond is daarbij op een sprookjesachtige wijze verbeeld in gecombineerde mens- en dierverhalen die dienden als subtiel verzet tegen maatschappelijke misstanden.
Ook in andere landen van het Caraïbisch gebied, zoals Cuba en Trinidad, vindt men deze Spider-verhalen; in Suriname zijn ze bekend als Anansi-sprookjes. Gelukkig zijn de laatste jaren steeds meer verhalenbundels zowel voor volwassenen als kinderen verschenen zodat oude en nieuwe varianten van dit culturele erfgoed voor nieuwe generaties is bewaard.
De eerste Antilliaanse jeugdliteratuur wordt rond 1940 geschreven door Nildo Pinto, in het Papiamento. Daarna volgen anderen, zoals Yvette Ecury, die op de vrouwenpagina's in kranten (voorlees)verhaaltjes voor ouders en kinderen schrijven. Ook Sonia Garmers debuteert, in de jaren vijftig, met in kranten gepubliceerde kinderverhalen die onder titels als Tantan Nini ta conta en Un makutu jen di cuenta worden verzameld.
Het uitgeven van dergelijke bundels wordt echter door twee oorzaken ernstig bemoeilijkt. In de eerst plaats verhindert het ontbreken van een officiële spelling van het Papiamento een grotere verspreiding over de verschillende eilanden, en daarnaast zijn er slechts enkele kleine drukkerijtjes die als uitgeverij, met eigen geld van de auteurs, zo'n uitgave aandurven.
| |
| |
Er zijn dan ook bundels die, met kleine oplagen, in eigen beheer worden gedrukt en verspreid.
De Nederlandse schrijfster Miep Diekmann, die van haar negende tot haar veertiende in Willemstad op Curaçao heeft gewoond, is de eerste die de Antilliaanse samenleving in al haar facetten van binnenuit beschijft. Haar zogenaamde Caraïbische of West-Indische romans zijn in zekere zin de voorlopers van een Antilliaanse jeugdliteratuur die met auteurs als Sonia Garmers en Diana Lebacs een eigen gezicht krijgt. Diekmanns romans, zoals het historische epos Marijn bij de lorredraaiers over de slavenhandel, maar ook De boten van Brakkeput, Padu is gek, En de groeten van Elio en De dagen van Olim zijn geworteld in de veelzijdige Antilliaanse cultuur en geven een genuanceerd beeld van het leven van volwassenen en kinderen op de eilanden. Sjon Karko, een sprookjesachtig verhaal over een schelpwezentje, kan gezien worden als een Antilliaanse variant van de Nanzi-verhalen.
De jeugdroman Sherry van Diana Lebacs is in 1971 het eerste Nederlandstalige boek geschreven door een inlands auteur. Het is in verschillende opzichten een programmatische roman en zet de toon voor later geschreven werk, ook van andere schrijvers. Het verhaal van een jonge vrouw, die ondanks tegenwerking tegen verstarde opvattingen vecht voor haar zelfstandigheid is óok het verhaal van een naar onafhankelijkheid strevende jonge Antilliaanse generatie. In de Nancho-reeks, vier boeken over het leven van een jonge visser, geeft Lebacs de ontwikkeling van het eiland Bonaire weer. Ook latere boeken, zoals Suikerriet Rosy en Het witte licht, vinden hun ontstaan in het conflict tussen traditie en vernieuwing van de Antilliaanse cultuur.
Naast Diana Lebacs is Sonia Garmers de belangrijkste Antilliaanse auteur. Ze debuteert met Lieve Koningin, hierbij stuur ik U mijn dochter, een tragi-komische schets over een achterblijvende Antilliaanse moeder die haar kinderen naar Nederland ziet vertrekken, maar verwerft zich vooral met Orkaan, Orkaan en Mayra en Wonen in een glimlach een plaats in de Antilliaanse jeugdliteratuur. De boeken van Garmers vallen op door een levensechte karakterschildering van de kinderfiguren en de kritisch-ironische kanttekeningen bij thema's als de man-vrouw verhouding, werkloosheid, ouder-kind-relatie en (re)migratie.
Jongere Antilliaanse auteurs die in hun romans verslag doen van de Antilliaanse samenleving in ontwikkeling zijn Josette Daal (Warwind), Desiree Correa (Mosa's eiland), Richard Piternella (Niet huilen bij de zee) en Francis Kelly (Wi-ki-ki-ri-ki-ki, en Een reuze hersentoer).
De meeste schrijvers worden bij
| |
| |
het schrijven in het Nederlands gecoached door Miep Diekmann. Haar belegeidend werk omvat bespreking van manuscripten, hulp bij (ver)taalproblemen - de meeste boeken worden eerst in het Papiamento geschreven - en bemiddeling bij publikatie. Zo heeft zij er voor gezorgd dat uitgeverij Leopold een serie Nederlandstalige Antilliaanse jeugdliteratuur heeft op gezet, die zowel in Nederland - voor de Antilliaanse bevolking maar ook voor Nederlandse kinderen -, als op de Antillen in en buiten het onderwijs een belangrijke rol is gaan spelen bij het ontwikkelen van een leescultuur die afgestemd is op de eilandcultuur. Een poging om, in 1984, onder het label Charuba een tweetalig Arubaans-Nederlandse reeks te starten moet na enkele jaren gestaakt worden, onder andere vanwege spellingsproblemen. Wanneer deze laatste zijn verdwenen met het officieel geformaliseerde Papiamento zal de Antilliaanse jeugdliteratuur ongetwijfeld een belangrijke nieuwe injectie krijgen.
| |
Bibliografie
Paul Brenneker, Sambubu, volkskunde van Curaçao, Aruba en Bonaire. Deel 1-7, Curaçao, 1968-1973. |
Miep Diekmann, Een doekje voor het bloeden. Den Haag, Leopold, 1970. |
Miep Diekmann, Een uitputtingsslag met de boze feeën (over het werk van Diana Lebacs). In: Bzzlletin, nr. 5, 1976, blz. 13-16 |
René A. Römer (red.), Cultureel mozaïek van de Nederlandse Antillen. Zutphen, De Walburg Pers, 1977. |
M. v. Raephorst, Recepten voor liefde; jeugdboeken over de West. In: Elseviers Magazine, 11-6-1977. |
M. Wijma, Het jeugdboek en de Antillen. In: Levende Talen, nr. 332, 1978, blz. 268-280. |
Maya Pejic, Wat is een Antilliaan. In: Troef, nr. 6, jan-feb., 1978. |
J. Allard de Kom, Jeugdliteratuur in Suriname en de Antillen. In: En nu over jeugdliteratuur, nr. 6, 1979, blz. 24-25. |
D.M. van Schendel en T. Smeulders, Het lezen van Antilliaanse kinderen. In: Verkenningen op het gebied van de jeugdliteratuur, nr. 2, 1979, blz 25-32. |
Jos de Roo, Antilliaans Literair Logboek. Zutphen, De Walburg Pers, 1980. |
Peter van den Hoven, Jeugdliteratuur over grenzen heen, vertalingen en coachen van auteurs; gesprek met Miep Diekmann. In: Achter de keukendeur, Den Haag, Bzztôh, 1980, blz 285-307. |
W.J.H. Baart, Cuentan di Nanzi. Amsterdam, 1983. |
Wim Rutgers, De Caraïbische jeugdboeken van Miep Diekmann; een leesverslag. Oranjestad/Den Haag, Charuba/Leopold, 1984. |
C. Otten, De kinderen van Aruba. In: Vrij Nederland (bijlage), 14-1-1984. |
I. Statia, Konta mi algu krioyo; Nederlandstalige Antilliaanse Jeugdliteratuur, scriptie letterkunde. Groningen, november 1984. |
H. Theirlynck, Van Maria tot Rosy; over Antilliaanse literatuur, Scriptie letterkunde. Nijmegen, november 1984. |
Noni Lichtveld, Anansi, de spin weeft zich een web om de wereld. Den Haag, Aldus-Novib-NBLC, 1984. |
J.Ph. de Palm, Encyclopedie van de Nederlandse Antillen. Zutphen, De Walburg Pers, 1985. |
H.M. van den Brink, Reis naar de West. Amsterdam, Meulenhoff, 1986. |
Simone de Clercq, Een frisse wind waait door de West; de ontwikkeling van de Antilliaanse
|
| |
| |
jeugdliteratuur, scriptie letterkunde. Nijmegen, april 1986. |
Wim Rutgers, Dubbeltje lezen stuivertje schrijven; over Nederlandstalige Caraïbische literatuur. Oranjestad/Den Haag, Charuba/Leopold, 1986. |
Frank Ligtvoet, Ik geloof niet in socialisme voor de Antillen; gesprek met Frank Martinus Arion. In: de Volkskrant, 25-4-1986. |
Johan Ferrier, Het grote Anansi-boek. Den Haag, Aldus-Helmond, NBLC, 1986. |
Paul Vedder, De Nederlandse taal in het Curaçaose lager onderwijs. In: Comenius, herfst 1987, nr. 27, blz 290-304. |
Peter van den Hoven, Charuba, de ontwikkeling van de Arubaanse jeugdliteratuur. In: Bzzlletin 143, 1987, blz 95-104. |
Ineke Phaf, De Caraïbische verbeelding aan de macht; Antilliaanse en Surinaamse literatuur. In: Bzzlletin 143, 1987, blz 3-19. |
Cees Zoon, Heraut van de Caraïbische culturele revolutie; gesprek met Frank Martinus Arion. In: de Volkskrant, 10-6-1988. |
22 Lexicon jeugdliteratuur
februari 1990
|
|