‘Hier heb ik uw biljet, juffrouw.’ In de oude versleten portemonnaie van tante Mine met de ouderwetse sluiting al 't geld van tante Mine min vijf en dertig cent voor vanmiddag de taxi. Ze betaalde haar leven met geen cent van Harry. Harry's bloemen op haar kamer. Laat ze verwelken. Hij had haar zeker bloemen gestuurd, nu zij zijn cadeau weigerde.
‘En als ik daar nu eens niet wordt verwacht? Waar moet ik dan heen?’ Dan maar wat anders. Maar ze werd verwacht. Daar werd ze verwacht, als een dochter werd ze verwacht, als een dienend meisje werd ze verwacht, als mens, niet als vrouw. Ze werd verwacht, als iemand, die nodig op de wereld is.
Ze werd in een huis verwacht.
Lachen, tranen, vreugde, smart, 't deed er niks toe, ze werd in een huis verwacht. Ze werd in een huis verwacht. Geen andere betekenis. Huis, huis. Dat was zo gek als 't wezen kon. Wat zou Fien hebben gelachen, wat zou Nanneke hebben gelachen, als ze hadden geweten, dat Kammingh haar de deur in zijn ouwe, verslonste, vieze nachtjapon opendeed, en dat-ie zo schaapachtig zei:
‘Ben je daar, Lydia? Kom binnen, Lydia.’
Einde.