Brieven 1888-1961
(1997)–Alexander Cohen– Auteursrechtelijk beschermdAan M. Douwes Dekker-Hamminck SchepelGa naar eindnoot1Ga naar eindnoot2 Zeer geachte mevrouw. Uw lief en vleiend schryven, dat ik gisteren ontving was me héél aangenaam; te meer omdat ik niet erg verwend ben op 't chapitre van waardeerende brieven. 'T prettigst en innigst trof me, aan 't eind, uw: ‘dag, beste Cohen’. Daaruit en daarin zag ik, meer nog | |
[pagina 240]
| |
dan in wat u schreef over myn Paradox de ‘verwantschap’ waarop u doelde. Ja, die publicatie, dat kleine geschriftje dat ik in 't leven heb geroepen heeft my in 't leven gehouden en er my mee verzoend toen ik er nl. tot walgens toe beu van geworden was. En 't heeft me tegelykertyd tot den rampzaligsten mensch op de wereld gemaakt. Misschien kom ik er eens toe te schryven hoe, maar waarschynlyk is dat niet. Ja, ik betreur voor my, dat u de Paradox niet vroeger gekend hebt. Dan was ik by myn bezoek ten uwent, laatst geen vreemde geweest. Maar 'k wil u ook zeggen dat ik, by 't heengaan, my geen vreemde meer gevoelde tegenover u. Ik behoef u nauwelyks te zeggen dat ook ik niet alles even belangryk vind in myn Paradox. Lang niet. By 't overlezen vind ik vaak dingen, die 'k nu en al lang geleden, ongeschreven zou laten.Ga naar eindnoot3 Maar ik lees er ook met heel veel satisfactie (en zonder de minste nederigheid) dingen in die me telkens beter bevallen. Wat zegt u van zoo'n presomptie? Nu, ik weet wel dat u daar niets belachelyks in zult zien en wie 't wel belachelyk vindt is een kinkel. U zegt: ‘Ja zeker, uw paradoxen doen me denken aan Dek. Soms door een gedachte, of een zinswending, of een enkel woord.’ Ik vind die opmerking het tegenovergestelde van onaangenaam. Wat me wèl onaangenaam was - en zelfs een oogenblik, een oogenblik maar, verbitterd heeft - was 't oneerlyke verwyt van stelselmatige naapery van Multatuli. Beter dan wie ook is u in staat de domme gemeenheid van dat verwyt te apprecieeren. Ik heb het trouwens versmaad er op te antwoorden of me ertegen te verdedigen, op één maal na. Zoodra, in Holland, er iemand uit den hoek komt en er op inslaat met hartstocht, met toorn en met sarcasme en zonder de minste consideratie voor allerlei duffe lamentabele preutschheden, dan roept de heele op haar teenen getrapte kliek, die den nasmaak van Multatuli's geesel nog niet kwyt is: ‘allemaal naapery van Multatuli!’ - Ik herhaal, 't verwyt heeft me maar één oogenblik geërgerd, maar dat oogenblik was nog te veel. Ik ben dan ook doorgegaan - en heb er, in het jaar dat ik de Paradox heb staande gehouden, heel wat onder hun achterste geschopt. En daar ben ik nu nog bly mee en zal dat myn heele leeven ook wel blyven. Ik zal u een proefdruk sturen van myn notice (inleiding) voor myn bloemlezing, zoodra ik ze terug heb van de drukkery na correctie. Misschien ziet u hier of daar iets te verbeteren. Ik ben er zelf niet erg | |
[pagina 241]
| |
tevreden over, maar de plaats is me zoo afgemeten. 't Boek mag niet meer dan 'n 350 t 380 blz. inhouden om een deel af 3,50 te blyven. Ik heb me hoofdzakelyk toegelegd op 't schilderen van 't milieu waar D.D. zyn stryd te voeren had. Dat was noodig, vooral hier in Frankryk, waar ze anders niet zouden begrypen hoe 't noodig was in de jaren 1860-'80 nog dingen te verdedigen (en andere aan te vallen) waarover hier niet meer gesproken wordt. Ik bedoel op 't gebied van zeden. Den ‘Havelaar’ kent niemand hier - wat niet erg te betreuren is, gegeven de ergerlyke ‘vertaling’ van Nieuwenhuis en Crisafulli.Ga naar eindnoot4 Die Crisafulli is trouwens een paar weken geleden gestorven, wat zyn verdiende loon was - al ontving hij 't wat laat - voor zyn knoei-en-prulwerk. Dus was 't ook noodig een tamelyk copieus citaat uit den ‘Havelaar’ op te nemen in de inleiding. Veel bronnen had ik ook niet by de hand - de brieven had ik niet hier - en 'k heb me byna helemaal moeten behelpen met Spohr's boek.Ga naar eindnoot5 En de uitgever (Mercure de France) presseert me omdat het al zoo laat in 't seizoen is. Maar ik denk dat 'k myn keus van fragmenten en stukken zal aanvullen wat er ontbreekt in de introductie. Ik denk wel dat die keus u zal bevallen. Ik zal u ook den proefdruk sturen van 't geheel, met verzoek onder elk stuk of fragment aan te willen geven aan welk deel 't ontleend is benevens het jaar van publicatie. Ik ben druk aan 't corrigeren wat ik altyd een onaangenaam, hoofdbrekend werk vind, te hoofdbrekender omdat ik erg meticuleus ben op 't gebied van correctie. Een letter op haar kop of een andere fout maken me woedend. Ik had plezier van uw plezier over myn ‘afstriemen’ van 't ‘recht’. Ja, dat was myn eerste haat, collectieve haat. Ik vind de aanmatiging duldeloos van die lui die, zonder verantwoordelijkheid, dus zonder moed, anderen veroordeelen. Doodstraf of een gulden boete - 't is my 't zelfde. En dan de gemeene harteloosheid van die lui. Bah! Wilt u my nu en dan eens schryven? dat zou me heel veel genoegen doen. Dank voor uw groet aan myn vrouw, ook van haar. Zy waardeert er de hartelykheid en gemeendheid van. Ze is dapper en superieur. De Brieven ontving ik nog niet. Wat u schryft van Nieuwenhuis doet me plezier. Hy erkent gemakkelyker iets entre quatre yeux, dan in zyn krant. Daar heeft, helaas, de politicus de overhand op den mensch. Och, die stinkende politiek, die alles bederft. Al myn excuses voor myn ellendige schrift. Ik begin altyd met myn | |
[pagina 242]
| |
best te doen om leesbaar te zijn - vooral voor nieuwe correspondenten - maar dan nemen de sleur en de gauwschryvery me weer te pakken en 't wordt onleesbaar. Schryf gauw weer eens, ja Héél, héél hartelyk uw Alexander Cohen
(Paris, le 2-3-1900) |
|