Brieven 1888-1961
(1997)–Alexander Cohen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |
[pagina 5]
| |
Als men de menschen goed leert kennen, dan moet het oordeel over hen m.i. al heel weinig vleiend zyn. | |
[pagina 9]
| |
Woord voorafAlexander Cohen (Leeuwarden 27 september 1864 - Toulon 30 oktober 1961) werd geboren als Nederlander en stierf als Fransman. Hij begon zijn loopbaan als soldaat-schrijver in het Nederlands-Indische leger en eindigde als onafhankelijk dagbladschrijver. In het politieke vlak lag zijn grootste ommezwaai: van anarchist naar monarchist. Door alle veranderingen heen bleef hij zichzelf trouw, een onafhankelijk polemist die fel uithaalde tegen alles wat hem niet beviel: ‘Stryden alleen is léven’ (29 maart 1937). Een egotist par excellence. Zowel door hun levendige en persoonlijke stijl als door hun dikwijls polemische aard hebben Cohens artikelen de aandacht getrokken. In zijn anarchistische tijd brachten zijn felle en compromisloze artikelen hem in aanraking met politie en justitie. De Duitse sociaal-democraten probeerden hem van het congres van de Internationale in Londen te weren, omdat een kritisch artikel van Cohen in de Franse pers hun niet beviel. Zijn debuut in het radicale Groninger weekblad was een aanval op het Nederlands-Indische leger. Hij fileerde haarscherp een wervingsbrochure en contrasteerde deze met de praktijk zoals hij die had naeegemaakt. Zijn stukken in Recht voor allen overtroffen die van de redacteur Domela Nieuwenhuis in scherpte, stijl en leesbaarheid. Met Domela verbond hem een levenslange vriendschap. Als correspondent van De telegraaf in Parijs schreef hij fel anti-Duitse stukken en een eigen rubriek ‘Bric-à-brac’. Cohen vertaalde Multatuli en Hauptmann in het Frans, in de Mercure de France schreef hij enige tijd een kroniek over de Nederlandse letteren. Vanzelfsprekend gaf zijn kroniek aanleiding tot polemiek. De publikatie van twee delen herinneringen: In opstand (Amsterdam 1932) en Van anarchist tot monarchist (Amsterdam 1936) bevestigde de reputatie van zijn schrijverschap in kleine kring. Menno ter Braak begroette Cohen in zijn literaire kritiek in Het vaderland als non-conformist. Hij vond hem na Multatuli een der beste auteurs van polemisch proza, en een voortreffelijk verteller, wiens gevoel voor humor voorkomt dat hij rancuneus wordt. Zijn werk is door | |
[pagina 10]
| |
Engelman, Carmiggelt en Hermans geprezen, daarentegen volstrekt afgewezen door Du Perron en Van Vriesland. Alexander Cohen was een hartstochtelijk briefschrijver. Zijn brieven vormen de verborgen kant van zijn oeuvre, zij waren niet voor publikatie bedoeld. Van een omvangrijke internationale correspondentie zijn vele honderden brieven bewaard gebleven. De oudst bewaard gebleven brief is geschreven op zijn vlucht in België in 1888, de laatste dateert van kort voor zijn dood in 1961. Van geen andere Nederlandse schrijver bestaan brieven over zo'n lange periode. Zijn brieven bezitten een persoonlijke toon zonder enige deftigheid, burgerlijkheid of welmenendheid. Zij zijn direct, vertederend soms, amusant, ontroerend en gewoonlijk fel, eenzijdig en prikkelend tot tegenspraak. Zij documenteren zijn persoonlijke en politieke ontwikkeling en zij doen verslag van een onaangepast leven. Cohen kon evenmin als Multatuli, Huet en Van Gogh aarden in de bedompte en burgerlijke samenleving van het negentiende-eeuwse Nederland: ‘je me morfonds ici dans ce cochon de pays où il n'y a ni passion, ni tempérament, ni caractère, ni courage, ni indignation, ni rien’ (28 juni 1899). Evenals zij heeft hij nooit de band met Nederland doorgesneden, hoewel hij in 1907 met overtuiging Fransman werd. De Nederlandse taal bleef voor hem de grootste aantrekkingskracht van Nederland. In de oudst bewaarde brief verzoekt Cohen de administrateur van de openbare veiligheid te Brussel hem niet naar Nederland, maar naar Frankrijk uit te zetten. Zijn brieven uit de eerste Parijse periode (1888-1893) tonen zijn armoede (hij moest soms zijn wasgoed belenen) en zijn succes bij de literaire en politieke avantgarde in de stad, die toen de toon in de wereld aangaf. In zijn brieven aan Domela schrijft hij over de ontwikkeling van de anarchistische en socialistische beweging, de politieke actie en zijn chronisch geldgebrek. Met Frederik van Eeden correspondeert hij over de eventuele vertaling van diens literaire werk in het Frans. De brieven aan zijn vriendin en levenslange gezellin Kaya Batut (1871-1959) tonen de intieme kant van zijn leven, die hij altijd buiten zijn schrijverij gehouden had. Na een bomaanslag op de Franse kamer van afgevaardigden in 1893 werd Cohen, die hier part noch deel aan had, met talloze andere buitenlandse anarchisten naar Engeland uitgewezen. Een protestdemonstratie tegen Cohens uitwijzing en een interventie van Emile Zola voor Cohen bij de minister van binnenlandse zaken mochten niet baten. In Londen (1893-1896) is hij net zo arm als in Parijs, maar het geldgebrek is moeilijker te verdragen, omdat | |
[pagina 11]
| |
Londen niet zo'n bruisende stad als Parijs is. Cohen correspondeert niet Domela, Max Nettlau (de historicus van het anarchisme), Kaya Batut en Zola. Zoals te verwachten viel, vindt hij aansluiting bij een radicale groep, die het blad The torch of anarchy uitgeeft. Cohen publiceerde enkele artikelen in dit blad. Liever dan te verkommeren in Londen keert hij terug naar Nederland, waar hij nog gevangenisstraf te goed had wegens majesteitsschennis van de weinig geliefde koning Willem iii. De gevangenisbrieven (1896-1897) vormen een afzonderlijk geheel in deze brievenverzameling, onderworpen als ze zijn aan de eisen van dit genre: censuur, voorgeschreven omvang en aantal. In deze brieven zien we de geboorte van de memorialist Alexander Cohen. Hij broedt ook allerlei ideeën in de gevangenis uit, onder andere de publikatie van zijn eigen op Multatuli geïnspireerde blad De paradox. De brieven bevatten verder bespiegelingen over zijn relatie met Kaya Batut en zijn eigen overheersende rol. Als hij in Den Haag blijft, nadat hij zijn straf had uitgezeten, is dat omdat hij Frankrijk niet in mag. Terug in Parijs zien wij Cohen zich verder tot een professioneel journalist ontwikkelen. In 1902 ging hij voor Le figaro schrijven totdat in 1903 autoritair gedrag van een nieuwe chef hem stante pede ontslag deed nemen. Met zijn vrouw Kaya maakte hij in 1904 op kosten van de Franse ministeries van onderwijs en van koloniën een reis door Frans Indo-China en Nederlands-Indië. Hij moest een vergelijkend rapport schrijven over de gezondheidszorg en het onderwijs in beide koloniën. L'illustration wilde betalen voor zijn reisartikelen. Kaya Batut keerde ln januari 1905 alleen terug, terwijl Alexander Cohen zijn reis nog twee maanden voortzette. Kaya Batut kon niet tegen het tirannieke gedrag van Cohen. Zij wilde haar vrijheid terug, zoals ze Cohen op 14 februari 1905 schreef. Alexander Cohen was overbezorgd voor zijn vrouw, die hij voortdurend met goede raad overlaadde. In haar eerste brief van boord op 11 januari 1905, die in Emmahaven (Sumatra) ter post bezorgd werd en die Cohen op 19 januari 1905 in Garoet op Java bereikte, het Kaya Batut al merken dat de scheiding haar zwaar viel. Cohen was zo lief en aardig geweest de laatste dagen en hij had haar helemaal niet - zoals gewoonlijk - als klein meisje behandeld, dat zij zich niet kon voorstellen dat zij bij hem weggegaan was. Cohen voelde zich schuldig zoals uit zijn brieven aan Kaya Batut doorklinkt. Op 24 januari 1905 schreef zij hem uit Aden (haar brief bereikte Cohen op 6 maart 1905 in Cheribon op Java) dat zij na de middagmaaltijd siësta had gehouden. Zij | |
[pagina 12]
| |
had niet gelezen maar zich verbeeld dat zij dicht bij hem was, dat zij hem omhelsde, en dat hij haar ook omhelsde. ‘J'ai été obligée pour aider l'illusion de serrer mon oreiller bien fort. En t'écrivant cela je pense à une vieille fille qui nous racontait qu'elle s'imaginait avoir un amoureux et qu'elle embrassait l'oreiller, qu'elle ne pouvait pas s'endormir avant d'avoir ou de s'être laissée conter fleurettes par l'oreiller. Et me voilà logée à la même enseigne, bien qu'à l'époque je me sois moquée de la vieille fille. Une fois de plus tu vois qu'il ne faut jamais dire: oreiller, tu ne seras jamais mon amoureux.’ In Van anarchist tot monarchist gaf Cohen een andere voorstelling van zaken: ‘Want mijn vrouw, ernstig ziek geworden, was, in het begin van januari 1905, op dringend advies van de doktoren naar Europa vertrokken, en, nog niet klaar met mijn werk, had ik niet met haar mee kunnen gaan.’ (p. 226). De rest van de reis schrijft hij haar uit Indië. Met zijn Amsterdamse collega Henri Wiessing, hoofdredacteur van De groene, vriend en politieke tegenvoeter, is er uit de jaren 1909-1914 een levendig journalistiek briefverkeer, gericht op uitwisseling en afstemming van kopij en nieuws. Wiessing stond achter Cohen tijdens de grote persrel in 1912 en 1913 in Parijs en Nederland, waarbij Cohen Hankes Drielsma (de correspondent van de Nieuwe Rotterdamsche courant in Parijs) betichtte hem anoniem bij de hoofdredacteur van De telegraaf voor ontslag te hebben voorgedragen. Inzet van de polemiek was een stijl van schrijven, humor en temperament (Drielsma was een Droogstoppel) en ook een verschillend politiek standpunt. Cohen was pro-Frans, terwijl de Nieuwe Rotterdamsche courant in het politiek neutrale Nederland meer oog had voor de handelsbelangen van Rotterdam en Nederland in het Duitse achterland. Enkele brieven aan Kaya Batut getuigen van zijn werk als oorlogs-correspondent. Kort voor het einde van de eerste wereldoorlog vestigde Cohen zich op het platteland buiten Parijs in Courcelles-Tréloup. Zijn boerderijtje werd door de Duitsers aan flarden geschoten. In Marly-le-Roi woonde hij niet ver van zijn vriend Kees van Dongen. Het leven buiten Parijs is goedkoper. Na het verbreken van zijn laatste contract met De telegraaf, in 1922, moest Alexander Cohen ook de rest van zijn leven artikelen blijven schrijven en vertalen om zijn karige middelen van bestaan aan te vullen. In de jaren dertig schreef hij zijn memoires, het eerste deel in het noorden, het tweede deel in Toulon, waar hij tot kort voor zijn dood bleef wonen in zijn huisje Clos du Hérisson (De Egelhof) buiten Tou- | |
[pagina 13]
| |
lon. Cohens geestdrift voor de Action française kende geen enkele beperking meer. Zoals hij in Van anarchist tot monarchist in het laatste hoofdstuk uiteenzette, had hij het feilen van de iiie republiek van zeer nabij kunnen meemaken. Cohen was pro-Dreyfus geweest, de zaak Dreyfus had een waterscheiding tussen de geesten in de iiie republiek opgeleverd. Het gedrag van de overwinnaars in de zaak Dreyfus ging hem tegenstaan, terwijl hij de verdediging van Frankrijk tegen Duitsland bij de iiie republiek niet in goede handen vond. Dat was in 1914 gebleken en dat zou in 1940 nog eens bevestigd worden. Cohen voelde zich voor alles Fransman, vanaf de jaren negentig is hij fel anti-socialistisch. De monarchie had al eerder een herwaardering bij hem ondergaan, zoals bijvoorbeeld bleek uit zijn persoonlijk verslag ‘Hoe ik de koningin zag’ over het staatsbezoek van koningin Wilhelmina aan president Fallières in 1912, opgenomen in Uitingen van een reactionnair. (Dit artikel bevat een knappe psychologische analyse van Wilhelmina en haar man, het bezit alle kwaliteiten van Cohens beste journalistieke werk: de persoonlijke visie, het plezier in de taal en de nauwkeurige waarneming.) Het verslag bevat meer elementen die zijn keuze voor uiterst rechts in Frankrijk verklaren: ‘Minder dan wàt ook, dènk ik, voèl ik, protestantsch!’. Het protestantisme ziet hij aan voor ‘bekrompen, bigot, vreugdeloos’, terwijl hij de Nederlanders omschrijft als ‘haar ijzig volk’. Het katholicisme dat in de iiie Franse republiek, waarin de verhouding tussen staat en katholieke kerk ingrijpende wijzigingen had ondergaan, een kritische positie innam, genoot een zekere sympathie van Cohen. Zonder katholiek te zijn, bestond er bij hem een onderstroom van waardering voor het katholicisme. Aan Menno ter Braak schreef hij op 4 april 1937: ‘Myn sympathie gaat uit naar het “heidensche catholicisme” [...]’. De rebel Cohen die zich tegen autoriteiten verzette, moest het afleggen tegen de romanticus en de Realpolitiker. Cohen, die met zijn neus op de schandalen van de iiie republiek had gestaan en het disfunctioneren in veel artikelen had beschreven, was een aanhanger van de Action française. Een presidentiële republiek als de ve bood ook een oplossing voor een aantal kwalen van de iiie republiek, die Cohen niet afwees. Alexander Cohen, die nooit van onduidelijkheid beticht kon worden, koos met overgave voor de politiek van de Action française. De briljante stijl van het blad L'action française zal hem ook aangetrokken hebben. Dat hij als genaturaliseerd Fransman geen lid kon worden, deerde hem in het geheel niet. Ter Braak zag hier non-conformisme in, dat op den duur wel weer tot andere gevolgtrekkingen | |
[pagina 14]
| |
zou leiden. Zeker, Cohen koos graag een extreme positie, maar hij toonde ook een zekere vasthoudendheid in dissidente posities. Cohen is nooit teruggekomen op zijn voorkeur voor Pétain. De held van Verdun kon ook na de tweede wereldoorlog op zijn blijvende bewondering rekenen. Pétain was als staatshoofd van Vichy-Frankrijk verantwoordelijk voor verregaande anti-joodse maatregelen, die de Duitse overwinnaar niet had opgelegd. Cohen bleef ‘athée [...] d'origine israélite’ zoals hij zich in 1889 omschreef in zijn artikel ‘Le juif et les révolutionnaires’, waarin hij zich verzette tegen het antisemitisme. Cohen wilde een volbloed Fransman zijn en zich ook verweren tegen het dagelijkse antisemitisme. Cohen had, toen hij noodgedwongen in Den Haag woonde, in De paradox van 5 maart 1898 naar aanleiding van zuinig Nederlands commentaar op Zola's ‘J'accuse’ genoteerd: ‘Alles wel beschouwd is Frankrijk met zijn boulangistisch-antisemitisch-clericaal-patriotisch canaille èn zijn Zola, me tòch nog liever dan Holland met zijn hartstochteloos, wanhopig-braaf volk, zijn van Mauriks en zijn Boissevains.’ Door de publikatie van zijn herinneringen namen de contacten met Nederlandse schrijvers toe: Kloos, Ter Braak en Engelman. Ook het contact met Van Ravesteyn ontstond hierdoor. In veel opzichten was Van Ravesteyn een geestverwant van Cohen, met uitzondering van zijn keuze voor de Action française. Cohen levert in zijn lange brieven aan hem scherpe analyses van de politiek van het Front populaire. Van meet af aan doorzag Cohen Hitler, hij waarschuwde Van Ravesteyn al in 1934 dat Nederland door Duitsland overrompeld zou worden. Cohens beschrijving van de autoritaire Duitse traditie, en van de reactie van het Duitse volk na het verlies van de tweede wereldoorlog en zijn recept voor een Duitse deling na de tweede wereldoorlog, voordat deze begonnen was, is opmerkelijk. Corporatistische dictaturen als die van Mussolini, Salazar en Franco bezag hij met een zekere mildheid. Toch is hij uitgesproken in Van anarchist tot monarchist: ‘Géén fascisme, géén nationaal-socialisme, géén communisme.’ Tijdens de tweede wereldoorlog was er nauwelijks buitenlandse briefwisseling mogelijk. Er is een lange brief uit mei 1941 aan Henri Wiessing en een berijmde brief aan Marius Voorbeytel, die in Parijs een vriend en collega van hem geweest was. Na de tweede wereldoorlog, die Cohen als jood in Vichy-Frankrijk overleefd heeft, werd de correspondentie met Van Ravesteyn hervat. Cohens brieven getuigen dan van armoe en honger, en van zijn felle | |
[pagina 15]
| |
anti-communistische gezindheid. Zijn polemiek met de directeur van het postdistrict Toulon is een goed staal van zijn politieke houding. In zijn brieven voegen zich bij de analyse van de iiie republiek nu ook analyses van de ive en de ve republiek, die hij nog maar kort heeft mogen meemaken. Naast Van Ravesteyn dienen zich nieuwe correspondenten aan als Henk Kuijper, Charles Boost, Max Nord en Sjoerd de Vrij. De brieven uit deze periode vormen tezamen de aanvulling op de twee delen herinneringen. In zijn brieven beschrijft Alexander Cohen zijn dagelijkse leven en de perikelen van het ouder worden. Zijn belangstelling voor de journalistiek, de politiek en de literatuur in Nederland was onverflauwd. Zijn felheid bleef. Rebels, sympathiek en soms onmogelijk.
Voor deze publikatie van Alexander Cohen, Brieven 1888-1961 heb ik een zeer ruime selectie gemaakt uit mijn niet-gepubliceerde editie: Alexander Cohen, ‘Brieven en dokumenten 1888-1961’ (typoscript, Scheveningen 1977). Een exemplaar van deze editie is aanwezig in het Internationaal instituut voor sociale geschiedenis te Amsterdam. Bij de keuze is gelet op een evenwichtige presentatie van de brieven in de tijd, terwijl doublures in de tekst zoveel mogelijk vermeden zijn. Vooral de naoorlogse brieven zijn in overvloed bewaard. Daar vielen evenals bij de gevangenisbrieven uit Amsterdam de meeste teksten uit. Toegevoegd zijn brieven aan de Amsterdamsche courant, Mimi Douwes Dekker-Hamminck Schepel, Julius Pée, Abraham Kuyper en W.A. Kramers. De brieven zijn integraal en in de oorspronkelijke spelling weergegeven. De brief, het postblad en de briefkaart waren voor Cohen bij uitstek een middel voor snelle en goedkope communicatie. De post werd zowel in Parijs als in ons land in de negentiende eeuw en in de eerste helft van de twintigste eeuw meermalen per dag besteld. Hoeveel brieven Alexander Cohen geschreven heeft, is ook bij benadering niet bekend. Cohen hield niet, zoals Multatuli in sommige perioden van zijn schrijverschap, een brievenboek met afschriften van de uitgaande correspondentie bij. Alleen in bijzondere gevallen maakte Cohen een afschrift of een doorslag. Niet zelden ging het dan om een polemiek met een vriend, een redactie of een overheidsinstelling. Maar het kon ook om eerste contacten gaan. Dankzij deze afschriften is een aantal brieven bewaard gebleven. In het zeer zeldzame geval dat de brief en het afschrift vergeleken kunnen worden, zoals bij de brief aan Menno ter Braak van 1 | |
[pagina 16]
| |
mei 1937, blijkt dat origineel en afschrift niet identiek zijn. Het origineel heeft nog wat handschriftelijke toevoegingen van Cohen. Ook is niet volledig bekend met wie en met welke instanties Cohen tijdens zijn lange leven gecorrespondeerd heeft. De bewaard gebleven brieven vormen dus slechts een deel van een veel groter geheel. Brieven geschreven vóór 1888 zijn niet teruggevonden. Toch valt niet aan te nemen, dat Cohen tijdens zijn verblijf als soldaat-schrijver in Nederlands Oost-Indië van 1882-1886 in het Koninklijk Nederlandsch-Indische Leger nooit een brief naar zijn ouderlijk huis in Leeuwarden heeft geschreven. Andere lacunes vormen de periodes van de eerste en de tweede wereldoorlog, waarin internationale correspondentie onmogelijk of zeer moeilijk was. Tijdens de tweede wereldoorlog heeft Cohen bij herhaling via formulieren van het Rode Kruis navraag gedaan naar leven en welzijn van zijn familie en vrienden in Nederland. Indien al een antwoord kwam, bestond dit uit weinig woorden en enkele algemeenheden, die als levensteken onvervangbaar waren, maar die communicatie niet mogelijk maakten. Opvallend is dat Cohens brieven aan Domela Nieuwenhuis tussen 1888 en maart 1892 ontbreken in het Ferdinand Domela Nieuwenhuisfonds te Amsterdam. Een verklaring daarvoor is mij niet bekend. Met enige censuur heeft dit waarschijnlijk niets te maken, omdat Domela Nieuwenhuis in tegenstelling tot bijvoorbeeld Henri Wiessing (of zijn familie) brieven van Cohen, die minder gunstig voor hem waren, wel bewaard heeft. Uit de zeer omvangrijke hoeveelheid brieven die Alexander Cohen met zijn vriend en tegenvoeter Henri Wiessing wisselde, zijn uitsluitend brieven van Cohen uit de periode 1909-1914 bewaard. Brieven uit 1941, 1951 en 1954 van Cohen aan Wiessing zijn alleen dankzij een doorslag bewaard. Veel brieven worden na lezing door de ontvanger verscheurd, weggegooid of anderzins vernietigd: er is kennis genomen van een particuliere mededeling. Sommige brieven worden bewaard vanwege de stijl, de inhoud of de afzender. Later kunnen ontvangers of erfgenamen van brievencollecties besluiten tot vernietiging. Alexander Cohens eigen brievencollecties werden eind 1893 geconfisqueerd, toen hij door de Parijse politie gearresteerd werd. Hij schreef Domela 9 januari 1894: ‘De politieschurken hebben alles by my gestolen. Al myn brieven - waaronder de uwen - familiebrieven, zeer vele zelfs dateerende jaren lang vóór m'n komst naar Frankryk, alles hebben de honden gestolen.’ Bij mijn onderzoek in het archief van de Préfecture de la Police in Parijs | |
[pagina 17]
| |
bleek hiervan niets bewaard. Maar ook Cohen heeft weinig brieven bewaard. De brieven van Domela Nieuwenhuis die hij na december 1893 ontving, zijn niet bewaard gebleven. Hetzelfde geldt voor de brieven van Nettlau, Van Ravesteyn, Kuijper, De Vrij, Boost en Nord. De brieven van Henri Wiessing, die wel bewaard zijn gebleven, zijn door de familie Wiessing na de dood van Alexander Cohen teruggevraagd. Hun verblijfplaats is onbekend. Ook de brieven die Kaya Batut vrijwel dagelijks aan Cohen schreef toen hij in Amsterdam zijn gevangenisstraf uit zat, zijn helaas niet bewaard. Dat maakt het onmogelijk om een briefwisseling uit te geven. Ondanks het ontbreken van tal van brieven van Cohen is er een omvangrijke verzameling over, die een periode van drieënzeventig jaar bestrijkt. Dat alleen al maakt deze collectie bijzonder. Mijn uitgangspunt bij de editie van de Brieven 1888-1961 van Alexander Cohen is de tekst zo leesbaar mogelijk maken voor de hedendaagse lezer en het origineel trouw blijven. Ik heb Cohens brieven als niet-persklare kopij behandeld. De opvattingen van Robert Halsband, neergelegd in zijn bekende artikel ‘Editing the letters of letterwriters’, in Studies in bibliography: papers of the Bibliographical Society of the University of Virginia, ix (1958), Charlottesville, p. 25-37, bleken bruikbaar voor deze editie. De Brieven 1888-1961 worden de lezer in een kritische, niet-gemoderniseerde editie aangeboden. Een exacte reproduktie van het handschrift, met de veelvuldige en omvangrijke doorhalingen van Cohen, de vele verwijstekens in allerlei vorm, en de nummering van de bladzijden, kan een lezer alleen maar vervelen. Vanzelfsprekend is Cohens spelling gehandhaafd, met inbegrip van de y voor de ij, net als bij Multatuli. Cohens schrijfwijze van de lange s (S), zoals in misSchien en zijn Duitse z (3), zoals in 3eide, is als s en z weergegeven. Deze schrijfwijzen komen trouwens uitsluitend in enkele van zijn negentiende-eeuwse brieven voor. Vormen als onmiddelyk en eenigzins zijn weergegeven als onmiddellyk en eenigszins. Het gaat overigens om een heel klein aantal gevallen, want ook in zijn brieven was Cohen nogal precies. De buigings-n is daarentegen niet toegevoegd als deze ontbrak. De moderne lezer zal deze niet missen, Cohen Was in het laatste deel van zijn lange leven ook niet meer zo zeker op dit punt. Alexander Cohen gebruikte soms initialen om ruimte te sparen, in haast of om de censor om de tuin te leiden. Waar dit voor een juist begrip van de tekst nodig is, zijn ze aangevuld: C[lemenceau], R[echt] | |
[pagina 18]
| |
v[oor] A[llen] en B[ric] à B[rac]. Ook hier geldt, dat deze aanvullingen maar heel beperkt voorkomen. Initialen in de gevangenisbrieven bleven soms - ook voor Cohen later - onoplosbaar. Onderstrepingen van Cohen zijn gecursiveerd weergegeven. Dittografieën (automatische herhalingen van het zelfde woord) zijn weggelaten. Cohen vergat tijdens het schrijven van een lange zin wel eens, welke interpunctie hij hanteerde. Tussenzinnen, die met een rond haakje, een liggend streepje of komma beginnen, heb ik afgesloten met het bijbehorende teken, wanneer Cohen zonder omzien voor een ander teken koos. Een enkele keer is een persoonsnaam niet goed gespeld, zoals Géraux-Richard en Paul Boncour. De weergave is dan Gérault-Richard en Paul-Boncour. Dit is vanzelfsprekend niet gebeurd, wanneer Cohen met opzet een andere spelling koos: Stahlin, en Turey in plaats van Stalin en Turot (om de politie te misleiden). Alexander Cohen gebruikte bij de translitteratie van cyrillisch schrift Franse, Nederlandse en Engelse systemen door elkaar. Dit is gehandhaafd. Gallicismen zijn vanzelfsprekend ook gehandhaafd. In enkele gevallen ontbreekt een woord, omdat Cohens snelle pen dit in de haast oversloeg. Tussen rechte haken [ ] is dit toegevoegd. Toevoegingen en bijschrijvingen boven aan de brief, in de kantlijn of op de enveloppe zijn telkens na de ondertekening opgenomen. De Brieven 1888-1961 van Alexander Cohen bieden de lezer, met uitzondering van de dittografieën en enkele onleesbare woorden, elk woord dat Cohen geschreven heeft. Cohen gebruikte als aanhalingsteken de dubbele komma. Deze is overal als enkele komma weergegeven. Gepoogd is een zo volledig mogelijke annotatie bij personen, gebeurtenissen en publikaties in boek-, brochure- en periodiekvorm te geven in de Aantekeningen. Het register levert aanvullende informatie. Toch zijn er nog hiaten in de annotatie. In de gevangenisbrieven was Cohen met opzet onduidelijk. Toen hij na vijftig jaar deze brieven overlas, kon hij blijkens een aantekening met balpen zelf ook niet alles meer achterhalen. Het is niet gelukt om alle Franse en Engelse anarchisten te identificeren, noch alle personen die hij tijdens zijn tweede verblijf in Nederlands Oost-Indië ontmoette. Ook was het niet eenvoudig om in Nederland, Engeland, Frankrijk en België alle door Cohen genoemde brochures en periodieken, die dikwijls een efemeer bestaan leidden, te achterhalen. Daarom is ervan afgezien de lezer met noten te storen als ‘niet achterhaald’ en ‘niet geïdentificeerd’. Indien een annotatie ontbreekt, betekent dit dat de informatie voor de editeur niet | |
[pagina 19]
| |
voorhanden was. De vertalingen van de Franse brieven zijn opgenomen in de Aantekeningen. Dit zelfde geldt voor de vertaling van losse Franse zinnetjes en woorden in de Nederlandse brieven. Vertaalnoten worden niet een kleine letter voor het woord of de zin in de brieftekst aangegeven. Gaat het slechts om een enkel woord, dan is de vertaling in de verklarende noten opgenomen. Het nootcijfer in de brieftekst is dan vóór het woord of de zin geplaatst. Een gedetailleerd Biografisch overzicht biedt feiten uit Cohens leven. Het bevat ook enkele bibliografische aantekeningen over belangrijke publikaties van Alexander Cohen, maar dit Biografisch overzicht is geen bibliografie van de geschriften van Alexander Cohen. Pionierswerk heeft H. Mozes verricht met ‘Alexander Cohen, een bibliografie’, 's-Gravenhage 1964, geschreven voor de directeurscursus van de Openbare Bibliotheken. Op een volledige bibliografie van Alexander Cohen is nog geen zicht: het aantal periodieken waaraan hij meegewerkt heeft, blijkt telkens weer groter. Uiterst links bevat een volledig overzicht van zijn Nederlandse artikelen uit de jaren 1887-1897, p. 191-193. Voor aanvullingen op de annotatie en onbekende brieven van Cohen houd ik me aanbevolen.
Rob Nieuwenhuys kreeg bij zijn onderzoek voor zijn Oost-Indische spiegel (Amsterdam 1972) enkele naoorlogse brieven van Cohen in handen. Hij was onmiddellijk getroffen door de directheid en de levendigheid van Cohens stijl. Rob Nieuwenhuys wist Emanuel Kummer en mij voor de literaire kwaliteit van Cohens brieven te interesseren. Het is onmogelijk om alle personen te danken die sinds 1971 op enigerlei wijze een bijdrage geleverd hebben aan de voorbereiding en de verwezenlijking van de uitgave van de brieven van Alexander Cohen. Zonder deze bijdragen van talloos velen was zij niet mogelijk geweest. Dank wordt hier betuigd aan personen en instellingen die de teksten van de brieven ter beschikking hebben gesteld: de Administratie van de openbare veiligheid te Brussel, Archives Nationales te Parijs, Bard Bakker te Toronto, Bibliothèque Nationale te Parijs, Charles Boost †, Krijn ter Braak, mw. A.G. van Dongen † te Parijs, het Ferdinand Domela Nieuwenhuis-fonds te Amsterdam, het Internationaal instituut voor sociale geschiedenis te Amsterdam, de Katholieke universiteit Brussel, Henk Kuijper † en Christine Kuijper-van den Merkenhof, het Multatuli Museum te Amsterdam, het Musée français d'histoire sociale te Parijs, het Nederlands letterkundig museum en documentatiecentrum te Den | |
[pagina 20]
| |
Haag, Max Nord, Sjoerd de Vrij † en de Vrije universiteit te Amsterdam. Atte Jongstra stelde mij zijn transcripties van de brieven aan Mimi Douwes Dekker collegiaal ter beschikking. De Erven Cohen gaven hun toestemming tot publikatie. Cohens neef J.B. Polak †, die veel belangstelling voor het werk van zijn oom had, trad namens hen op. Na zijn overlijden in 1987 nam zijn dochter Félice Leendertz-Polak deze taak over. Graag wil ik mijn dank betuigen voor vele inlichtingen, aan Henk Kuijper † en zijn vrouw Christine Kuijper-van den Merkenhof, en verder aan Bert Altena, H. van Blankenstein †, August-Hans den Boef (Amsterdam), Floris Cohen (Enschede), Daniel Cunin (Parijs), Eric Defoort (Brussel), ms Imogen Dennis te Woodstock (Verenigd Koninkrijk), mw A.G. van Dongen †, Sem Dresden (Leiden), Han Bin Siong, Jan van Herpen, F.P.G. Jaquet (Leiden), Sal de Jong †, Annemarie de Knecht-van Eekelen (Amsterdam), Arie van der Kooij (Leiden), Leo van Maris (Leiden), Brian Nellist (Liverpool), Henri Pouillaile †, Hans Renner (Groningen), Theo Reul, Michael Rigelsford (Liverpool), mw J. Schmitz-van Blankenstein, Lejo Siepe, Theo van Tijn (Utrecht) †, Herman Verhaar, Paul Vincent (Londen), Theun de Vries, Jan Wesseling, David de Wied (Utrecht) en R.J. Zoethout †. Veel hulp kreeg ik van mijn oud-collega's bij het iisg: Mies Campfens, Tristan Haan, Rudolf de Jong, Rein van der Leeuw, Wim van der Linden, Leo van Rossum, Mien Schröder, Mieke IJzermans en Johanna M. Welcker. Ook Han van Berkel en Louis Uding van de Koninklijke Bibliotheek hebben altijd de helpende hand geboden. Louis Uding heeft bovendien de kopij van de verklarende aantekeningen en de eerste proef van de teksten van commentaar voorzien. Mijn dank voor verstrekte inlichtingen gaat ook uit naar de gemeen-tearchieven van Den Haag, Gouda, Groningen, Katwijk, Leeuwarden, Parijs xviii, dat zonder tarifering uitgebreid onderzoek verrichtte, Toulon en Zaanstad, het archief van de gemeentepolitie in Amsterdam, het streekarchivariaat van Noordoost-Friesland (gemeente Schiermonnikoog), het Algemeen Rijksarchief te Den Haag, het Rijksinstituut voor oorlogsdocumentatie te Amsterdam, de bibliotheek van de Koninklijke vereeniging ter bevordering van de belangen des boekhandels te Amsterdam, het archief van het ministerie buitenlandse zaken te Den Haag, het Archief en museum van de socialistische arbeidersbeweging te Gent, het Archief en museum van het Vlaamse cultuurleven te Antwerpen, en het departementale archief van Var te Draguignan (Frankrijk). | |
[pagina 21]
| |
Een woord van dank ook voor de hulp en de gastvrijheid aan de medewerkers en directies van de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag, de Bodleian Library te Oxford, de Cambridge University Library, het British Museum en de British Library te Londen, de Archives Nationales te Parijs, de Bibliothèque Nationale te Parijs, de Préfecture de Police te Parijs, de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam, de Universiteitsbibliotheek te Leiden en het Internationaal instituut voor sociale geschiedenis te Amsterdam. Een reisbeurs van de Nederlandse organisatie voor zuiver-wetenschappelijk onderzoek (zwo, nu nwo) stelde mij in staat om in Engeland en Frankrijk in deze instellingen onderzoek te doen. Dank ook aan Yvonne Kummer-Bitter, die de Franse brieven en een aanmerkelijk deel van de Nederlandse heeft helpen ontcijferen en vervolgens heeft uitgetikt. Wim Raven en Harry van der Hulst hebben een ander deel van de Nederlandse brieven uitgetikt. Marga de Bolster heeft met mij telkens weer het geheel gecollationeerd. Zij heeft vele belangrijke bijdragen aan de totstandkoming van deze editie geleverd. Trudie Favié heeft de Franse brieven vertaald. Cohen had (naast het Fries) twee moedertalen, Nederlands en Frans, zoals Daniel Cunin eens opmerkte. Daniel Cunin las ook de vertaling door en leverde vele suggesties. Mies Campfens en Eric Fischer van het iisg komt dank toe voor hun initiatief om een omvangrijke selectie te publiceren. Bijzondere dank aan de Nederlandse organisatie voor zuiver-wetenschappelijk onderzoek, die het werk voor de editie van ‘Brieven en dokumenten 1888-1961’, waarop deze selectie berust, financieel heeft mogelijk gemaakt. E. Kummer heeft met ondersteuning van S. Dresden en H.A. Gomperts de aanvrage voor subsidie bij zwo ingediend. De publikatie van deze uitgave is te danken aan het ministerie van welzijn, volksgezondheid en cultuur, aan de M.A.O.C. gravin van Bylandt-Stichting te Den Haag, aan de Stichting Dr Hendrik Muller's Vaderlandsch Fonds, de Frans Mortelmans Stichting en de Stichting Fonds voor de Geld- en Effectenhandel.
ronald spoor |
|