Uiterst links. Journalistiek werk 1887-1896
(1980)–Alexander Cohen, [tijdschrift] Engelbewaarder, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 69]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Recht voor allenToen Alexander Cohen in september 1887 korrektor werd van Recht voor allen had deze krant, het belangrijkste blad van de nederlandse arbeidersbeweging in de negentiende eeuw, anders dan het Groninger weekblad er al een respektabel aantal jaren opzitten. Op 1 mei 1879 was het als weekblad onder redaktie van Domela Nieuwenhuis voor het eerst, in Amsterdam, verschenen. Met de tweede jaargang ging het redaktiebureau naar Den Haag, waar het weekblad ook werd gedrukt. Op het kerstkongres van de Sociaal-demokratische bond droeg Domela zijn blad over aan de partij. Het eerste nummer van de zesde jaargang (1 maart 1884) verscheen dan ook onder de titel Recht voor allen, orgaan van de Sociaal-demokratische partij in Nederland. Door de stijgende losse verkoop kon het blad per 2 januari 1885 tweemaal per week verschijnen. Op het kongres van 1886 van de Sociaal-demokratische bond werd besloten Recht voor allen drie keer per week, op maandag, woensdag en vrijdag te laten uitkomen. Op hetzelfde kongres werd Cornelis Croll naast Domela, die in 1887 zijn gevangenisstraf moest gaan uitzitten, tot redakteur benoemd. Op 2 januari 1889 wordt de sprong naar een dagblad gewaagd. Onder de kop staat in kapitaal: Verschijnt dagelijks (behalve Zon- en Feestdagen). De bureaus van de redaktie (Malakkastraat 92) en de administratie (Westerbaenstraat 156) zijn dan samengevoegd op het adres Roggeveenstraat 54 in Den Haag. De prijs van een los nummer is 2 cent. In 1890 beschreef Le temps in twee artikelen het socialisme in Holland. Zij werden vertaald in Recht voor allen. Le temps schreef over Domela's krant: ‘In de Roggeveenstraat heeft men onmiddellijk bij den ingang het redaktiebureau van Recht voor allen. De muur is versierd met gravuren, teekeningen, portretten, uit de revolutionnaire wereld van onze dagen. Het dagblad met een oplage van 15.000 exemplaren verschijnt dagelijks, Domela Nieuwenhuis redigeert het. De drukkerij bevindt zich in een geisoleerd gebouw op de binnenplaats waar een reusachtige mast is geplaatst, aan welke men op revolutionnaire feestdagen de roode vaan bevestigt. Beneden staan de persen, op de eerste verdieping is de zetterij, het alles vormt een flink geheel. Vele Parijsche bladen zouden droomen van een dergelijke inrichting. Dit alles, gereedschappen en lokaal, is eveneens het eigendom der partij.’ (Recht voor allen 12 (1890) 126 (28 augustus). Recht voor allen kon het niet langer dan drie jaar als dagblad | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
bolwerken. In 1892 gaat de krant weer drie keer per week verschijnen: dinsdags, donderdags en zaterdags. De prijs is dan nog 2 cent per nummer, maar deze wordt al gauw verhoogd tot 3 cent. In dat jaar treedt Christiaan Cornelissen tot de redaktie toe. Hij was sterk anti-parlementair en ontwikkelde zich tot anarchist. Aan het eind van 1892 verhuisde de krant naar Amsterdam, Damrak 100a, en Domela verhuisde mee naar Amsterdam. Op 4 december 1894 verschijnt Recht voor allen zonder de vertrouwde ondertitel: Orgaan der Sociaal-demokratische partij (zoals sinds 1890 de ondertitel luidde) omdat de Sociaal-demokratische bond de dag tevoren door de Hoge Raad verboden was. Nadat op het kerstkongres van 1893 het anti-parlementaire standpunt gezegevierd had, vond de Hoge Raad dat de SDB als ‘eene Vereeniging die als einddoel beoogt niet de hervorming of verandering van bestaande toestanden langs wegen door de grondwet of de wet aangewezen, maar de omverwerping der bestaande maatschappelijke orde met alle haar ten dienste staande, ook onwettige en gewelddadige middelen uit haar aard een met de openbare orde strijdige vereeniging is.’ Kortom buiten de wet. Als men de bibliografie van Cohens artikelen bekijkt, is gemakkelijk vast te stellen dat hij in de jaren van zijn eerste parijse verblijf 1888-1893 de meeste artikelen heeft geschreven (1888: 15, 1889, wanneer Recht voor allen een dagblad wordt: 20, 1890: 9, 1891: 12, 1892: 12 en 1893: 11). Alleen uit de bibliografie al kan men aflezen dat Cohen in Londen zijn draai niet kon vinden. In 1894 volgen nog 4 in Londen geschreven ‘Parijsche brieven’, in 1895 gevolgd door ‘Londensche brieven I’, maar dit experiment wordt niet voortgezet. Domela Nieuwenhuis trad in 1898 als redakteur van Recht voor allen, dat twee jaar later gestaakt werd, af en richtte De vrije socialist op. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Verdediging-Cohen.Indien het nog noodig is dat ik me behoef te verdedigen na 't reeds door mij aan de getuigen geantwoordde, dan begin ik met te vragen: ‘Is hier het juridisch bewijs aanwezig?’ en kan daarop stellig antwoorden: ‘neen!’ Immers wat is het geval. Ik begaf me op 16 September jl. naar den Stationsweg alhier, omdat ik wist dat Z.M., onze geëerbiedigde koning, terug zou keeren in Hoogstdeszelfs residentie. Daar gekomen, zag ik het koninklijk rijtuig aanrollen en toen dit vlak voor me was juichte ik luidkeels: ‘Leve Domela Nieuwenhuis! Leve 't Socialisme! Weg met Gorilla!’... Plotseling werd ik op zeer onzachte wijze gestuit in de uiting van m'n gevoel en voordat ik den climax van begeestering bereikte die mij had willen doen eindigen met den kreet: ‘Leve Willem III’, omklemde 'n hand m'n keel en toen ik tot bewustzijn kwam, bemerkte ik dat die hand aan 'n arm bevestigd was en dat die arm 'n deel uitmaakte van 'n heer die zeide: ‘wat roep je daar?’ Ik antwoordde hierop dat ik geroepen had: ‘Leve D.N.! Leve 't Socialisme! Weg met Gorilla!’ waarop hij repliceerde: ‘Ja, dat heb je ook geroepen en dat zal je niet roepen, ten minste niet als de koning voorbijkomt’. Ik was, zooals gij, edelachtbare heeren, wel zult begrijpen, zeer verbaasd, daar ik meende dat in de residentie allen met evenveel geestdrift bezield waren voor ons geliefd vorstenhuis, als ik zelf was. Naar aanleiding van dien uitroep maakte die heer, die zeide inspecteur van politie te zijn, proces-verbaal tegen me op, met het gevolg dat ik heden voor u, edelachtbare heeren verschijn, beschuldigd van ‘Zijne Majesteit den koning der Nederlanden opzettelijk te hebben beleedigd door met luider stemme te roepen: “weg met de gekroonde Gorilla” toen Z.M. in mijne onmiddellijke nabijheid was’. Het bevreemdt me uitermate, bij de alom bekende en beroemde stiptheid der Haagsche politie, waarvan die inspecteur deel uitmaakt, dat van die zijde m'n uitroep verminkt is weergegeven, hetgeen ik allerminst verwachte van die politie, als zijnde bezijden de waarheid. Waarom toch zijn de woorden ‘Leve 't Socialisme!’ weggelaten en waarom voor het door mij zonder eenig praedicaat gebezigde ‘Gorilla’, gezet het bijvoegelijk naamwoord ‘gekroonde’? Mijne heeren, ik doe 'n beroep op uw gehoor, om u te overtuigen hoe onwaarschijnlijk alleen reeds ter wille der euphonie, die bijvoeging van 't woordje ‘gekroonde’ voor Gorilla, is. Ik bid u M.H., beproeft het eens dien uitroep te doen en dadelijk zult ge bemerken, dat deze gecombineerde woorden zich niet leenen tot 'n uitroep, die uit den aard der zaak kort, krachtig en geleidelijk vloeiend moet zijn. Overigens bleek reeds voldoende uit de verklaringen der getuigen à | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
décharge, dat ik het woordje ‘gekroonde’ volstrekt niet bezigde. Ook is het opmerkelijk dat de getuige Aalst, toen het feit voorviel en hij me vroeg ‘wat roep je daar’ en daarop van mij ten antwoord ontving: ‘ik roep “leve D.N.! Leve 't Socialisme! Weg met Gorilla”’ verklaarde: ‘Ja, dat heb je ook geroepen, enz.’ en zich dus toen zeer goed bewust was, dat die woorden en geene andere door mij gebezigd waren. Waarom verklaarde hij ter instructie anders? En nu ook? Wat den 2den getuige aangaat, begrijp ik niet hoe deze hier als getuige à charge gedagvaard is, terwijl hij 't eigenlijk à décharge zou moeten zijn. Immers zijne verklaring is strijdig met de in mijne dagvaarding voorkomende aanklacht en ontzenuwt die dus. Maar, edelachtbare heeren, zelfs indien ik (wat ik evenwel pertinent ontken en steeds zal blijven ontkennen en wat ook ten overvloede reeds bleek uit de verklaringen der getuigen à décharge), indien ik werkelijk zoude geroepen hebben ‘gekroonde’ Gorilla, dan nog zoude ik niet strafbaar zijn. Immers, hoe is het mogelijk te veronderstellen dat met Gorilla, Z.M. de koning der Nederlanden bedoeld is? Zoude niet het Openbaar Ministerie hier voor uw achtbaar college als beschuldigde gedaagd moeten zijn omdat 't beweert dat Z.M. Willem III beleedigd wordt door het woord ‘Gorilla’? Is niet de veronderstelling alleen daarvan, reeds majesteitschennis? Maar het Openbaar Ministerie tracht zelfs geen schijn van poging aan te wenden om het bewijs te leveren dat deze aanklacht zou wettigen! Het is ongerijmd mij van majesteitschennis te beschuldigen, daar waar niet de minste beleedigende bedoeling in m'n uitroep lag opgesloten. Misschien vraagt ge naar 't verband tusschen de woorden van dien uitroep onderling. Welnu, edelachtbare heeren, niets is me aangenamer en gemakkelijker tevens, dan u m'n gedachtengang in dezen te verklaren. Gij weet, hoe onlangs den heer Domela Nieuwenhuis verkorting van den duur der hem aangedane kwelling werd verleend, door de bizondere goedheid van den koning en ofschoon deze laatste gedurende z'n roemrijke, voor ons land zoo vruchtbare regeering, reeds ontzaggelijk veel groote daden tot stand heeft gebracht, te veel om hier op te sommen, toch overtreft deze daad in mijne oogen alle overigen, zelfs Z.M.'s heldenmoedig gedrag bij de bewuste watersnood, waardoor hij zich bij 't volk den eeretitel van ‘de Goede’ verwierf. Deze grootsche daad viel me plotseling in, toen ik den koning aanschouwde en met bliksemsnelheid kwam 't idée in me op, dat den vorst zeker geen naam aangenamer in de ooren zou klinken, dan juist die van den man, die evenals Zijne Majesteit zelf, steeds alles opofferde voor de belangen van 't volk en dan ook waarschijnlijk om die reden, op Zijner Majesteits last uit de gevangenis werd ontslagen, | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
ter gelegenheid van de verjaardag van het lieftallig dochtertje van Hare Majesteit, onze beminde koningin. Vandaar m'n uitroep: ‘leve Domela Nieuwenhuis’. Wat de tweede uitroep: ‘leve 't Socialisme’ betreft, misschien klinkt het u vreemd dat ik dezen bezigde in tegenwoordigheid des konings en toch, niets natuurlijker dan dit. Immers, de koning heeft m.i. bewezen 'n open oog en hart te hebben voor de belangen en behoeften van al de landskinderen niet alleen voor de zonen maar zelfs en vooral voor de dochteren, en in dat opzicht zeerzeker den eernaam van vader verdient, hem door zoo velen in den lande, met recht gegeven. 't Socialisme nu, wil ook niets anders dan de behartiging van de belangen en behoeften van allen, zonder onderscheid. Door de bevrijding van Domela Nieuwenhuis heeft de koning m.i. op ondubbelzinnnige wijze z'n vorstelijke sympathie getoond voor de volkszaak, d.i. voor 't Socialisme, en daarom ook verbond ik aan den jubelkreet: ‘leve Domela Nieuwenhuis!’ den uitroep: ‘leve 't Socialisme!’ En nu, edelachtbare heeren, kom ik aan 't cardinale punt, n.l. waarom ik geroepen heb ‘weg met Gorilla!’ Eenigen tijd geleden las ik 'n boekje, getiteld: ‘het leven van koning Gorilla.’ Dit boekje houdt de levensbeschrijving in van 'n zekeren koning, Gorilla geheeten, die zoo'n afschuwelijk monster was, dat het alle beschrijving te boven gaat. De schrille tegenstelling tusschen dien ellendigen Gorilla, en onzen grijzen, voortreffelijk en vorst schoot me plotseling in de gedachte toen ik de eer had Z.M. te aanschouwen en deed me uitroepen ‘weg met Gorilla!’ (selbstver-ständlich op den koning in 't bewuste boekje doelende), en juist wilde ik verder uiting geven aan 't gevoel dat me bezielde, door uit volle borst te juichen: ‘Leve Willem III!’, toen ik daarin verhinderd werd, op de onzachte wijze waarvan ik hierboven melding maakte. Nog is het me 'n raadsel, hoe het mogelijk was eenig verband te vinden tusschen Gorilla en Z.M. Willem III, gelijk 't Openbaar Ministerie zeer oneerbiedig schijnt te doen en wat in mijn brein in de verste verte niet zou kunnen opkomen. Ik zou wel eens willen weten welke overeenkomst er toch bestaat, tusschen 't geëerbiedigd hoofd van onzen gezegenden staat en 'n Gorilla. Eilieve, edelachtbare heeren, m'n zoölogische kennis strekt zich waarschijnlijk niet zoover uit als die van 't Openbaar Ministerie, maar toch meen ik me te herinneren, dat het apenras zich hoofdzakelijk van het genus homo onderscheidt, doordien de vertegenwoordigers van dat eerste ras op vier handen loopen. Dit nu zag ik nooit van Willem III .. en 't Openbaar Ministerie? Behoort niet de Gorilla thuis in Afrika, het zwarte werelddeel, en ligt niet ons gezegend vaderland, het dierbare plekje grond, waar volgens het populaire liedje ieder ‘vrij en blij’ leeft, in Europa? Ik | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
smeek het O.M. m'n geringe zoölogische en geographische kennis te hulp te komen; ik dorst naar kennis. Zag het ooit 'n Gorilla in 'n staatsiekoets zitten, met 'n koetsier op den bok, die op 'n met goud omzet rood, ja rood kleedje zat? Heeft het ooit gehoord dat men 'n aap in 'n paleis huisvestte, en dat men 'n paardenstal voor hem bouwde, die honderdduizende guldens kostte, terwijl 't volk omkwam in de bitterste ellende? Deed ooit 'n aap z'n feestelijke intocht in 'n stad, waar men dan groote sommen gelds verkwistte voor versieringen - en nog grooter sommen uitgaf aan jenever, om 't verknochte volk kunstmatig te begeesteren en tot alcoholische liefdesbetuigingen te dwingen? Zag het ooit - doch waartoe meer; 't zal overbodig zijn nog meer bewijzen bij te brengen, om u te overtuigen (indien ge er ooit aan getwijfeld mocht hebben, wat ik niet denk) dat 'n Gorilla geen koning en allerminst onze nobele, uitstekende koning kan zijn. Door slechts te beweren dat hij beleedigd zou kunnen zijn door den uitroep ‘Weg met Gorilla’ beleedigt het O.M. zelf onzen vorst en van dat oogenblik af heb ik en heeft ieder het recht, datzelfde O.M. aan te klagen van majesteitschennis. Deze veronderstelde homogeniteit schijnt alleen te zijn gebaseerd op de persoonlijke overtuiging van den officier van justitie en ik ben overtuigd dat gij, mijne heeren, geen notitie zult nemen van de persoonlijke meening of overtuiging van wie dan ook, daar dit in rechten volstrekt niet als bewijsmiddel kan gelden. Het juridisch bewijs mankeert totaal en ook het overtuigend bewijs ontbreekt geheel en al. Het is dan ook in het volste vertrouwen op de strikte rechtvaardigheid van uw achtbaar college, dat ik eisch ‘vrijspraak van het mij ten laste gelegde’ en wel op grond van niet-strafbaarheid, door totale afwezigheid van zelfs den minsten schijn van bewijs.
Toen na 't voorlezen der verdediging het feit door den officier van justitie als strafbaar werd gequalificeerd en de eisch werd uitgesproken, vroeg de president aan den beklaagde of hij nog iets in 't midden had te brengen ter zijner verdediging. Hij antwoordde hierop: ‘Ik kan begrijpen dat iemand gestraft wordt voor een door hem gepleegd feit, of gebezigde uitdrukking, door de wet strafbaar gesteld, maar wat ik niet kan begrijpen is, dat men iemand straft voor iets wat hij had kunnen willen denken en dan als bewezen wordt aangenomen dat hij 't dacht. Dat is geen rechtspleging, dat is terrorisme.’
[Recht voor allen 9 (1887) 110 (14 november), p. 1-2] | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Ze worden wakker.Maandag j.l. bij de zitting van den Hoogen Raad greep het volgende voorval plaats dat ten duidelijkste de juistheid aantoont van Multatuli's woorden: ‘de volkeren beginnen te denken’. Na het behandelen van eenige zaken, kwam ook die van 'n man aan de beurt die van 'k weet niet juist wat beticht werd, daar de voorlezing der betrekkelijke stukken niet door duidelijkheid uitmuntte. De man verzocht, na voorlezing van bedoelde stukken, eenige bezwaren in het midden te mogen brengen, hetgeen hem werd geweigerd. Desniettegenstaande, en met het volste recht, ging hij voort met spreken, daarbij in z'n naïviteit zich beroepende op de ‘wet’. Ja, waarachtig, op de wet. De scherpzinnige lezer zal bemerken dat die man niet erg met vaderlandsche toestanden op de hoogte was. Toen men hem weder onder 't oog bracht dat hij voor den Hoogen Raad niets in te brengen had, barstte hij, met 'n door meningeen bij dien man niet veronderstelde welsprekendheid, uit: ‘Waarom mag ik niet spreken? Ik heb geen geld om 'n advokaat te nemen; ik kan geen recht koopen! Moet het recht alweer worden verkracht?’ Dit laatste herhaalde hij eenige malen, totdat de president met donderenden slag z'n hamer liet neerdalen en met luider stemme en ontdaan gelaat uitriep: ‘ik beveel je de zaal te verlaten!’ waarop de delinquent beslist verklaarde ‘'m dat niet te lappen’, en zich nogmaals op de wet beriep. Daarna werd hij door 'n kerel, met 'n oranjelint, waaraan 'n penning bengelde, om den nek, uit de zaal geduwd. 't Heele zwartgerokte en gebefte stelletje was perplexe. 't Was ook al te erg, 'n ‘Gemeene’ kerel, 'n proletariër pur sang, had zich daar beroepen op de wet en beweerd dat ze verkracht werd en dus getwijfeld aan de eerlijkheid van 't college, dat, naar de prokureur-generaal met 't ernstigste gezicht van de wereld tot walgens toe verzekerde, zoo bizonder ‘Hoog Edel Achtbaar’ was. M'n goeie menschen, waar blijft op zoo'n manier 't prestige voor de rechterlijke | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
macht? Wie zou 't voor 20, ja zelfs nog voor 10 jaren herwaarts hebben durven wagen, 't hoogste rechterlijke stelletje in den lande zoo hard te vallen? Ja, Douwes Dekker heeft gelijk gehad, toen hij beweerde dat ‘de volkeren beginnen te denken’. 't Volk begint te begrijpen dat, niettegenstaande ‘de kleeren den man maken’, de zwarte toga en witte bef nog geen eerlijke menschen maken van schurken die ze tot maskerade-pak dienen. 't Volk ziet in, dat geheel de juridische bende, die Nederland tot het Dorado van allerlei gepatenteerde schelmen maakt, niets doet dan de wetten schenden en kruipend opziet naar de oogen der bezitters, evenals 'n hond die pas de striemende zweepslagen van z'n meester heeft gevoeld. De woorden van Turgenieff: Eine Welt von Thoren, Laffen,
Verkauflicher Gerechtigkeit,
In Uniform gesteckter Affen
Auswurf aller Schlechtigkeit ...Ga naar voetnoot1.
door hem over Rusland ten beste gegeven, kunnen zonder de minste wijziging toepasselijk worden geacht op Nederland. 'n Land waar 'n Du Tour van Bellinchave, na 'n schandaal als dat van Jeanne Lorette, gehandhaafd wordt in z'n baantje, waar ellendelingen als 'n baron Van Heeckeren door den justitiebaas-ceremoniemeester worden betiteld als behoorende tot de ‘aanzienlijken’ (gratulire, noblesse!) waar in 't publiek de laagste, erbarmelijkste vorsten ... ja, vorsten-kontlikkerij wordt geduld (wijkvergadering Burgerplicht, spreker A.C. Wertheim) zonder dat er iemand opstaat die den ‘geachten’ spreker in 't aangezicht spuwt, zoo'n land is z'n ondergang nabij. En 't is hoog tijd ook, dat er 'n einde wordt gemaakt aan den ellendigen toestand, die nu reeds tot 'n voortdurenden is geworden, aan 'n regeering die de arme klasse doemt tot gebrek en ontbering en onmiddellijk klaar staat met politie, justitie en soldaten om de steeds toenemende ontevredenheid in bloed te smoren. Staat op dan, o volk, wees u bewust van uwe reuzenkracht en schud uw juk af. Laat u niet langer als schapen ter slachtbank leiden en u het vel over de ooren halen. Ge hebt evenveel recht op het leven als de rijken, ja veel meer dan zij, want gij arbeidt en jakkert u af als honden, terwijl zij, de bezitters, leven ten uwen koste zonder iets uit te voeren dan wat Paul Lafargue terecht noemt: ‘het omwerken van voedsel in mest.’ Ge hebt de macht en maakt er geen gebruik van, den sterken arm en laat hem slap nederhangen. Hoe lang moet er nog gehamerd worden | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
op 'tzelfde aanbeeld om u te doen inzien dat ge vrij zult zijn op 't oogenblik dat ge 't wilt? Zal dan altijd op u 't woord toepasselijk zijn: ze hebben oogen en zien niet, ooren en hooren niet? Neen, dat zal zeker niet, want reeds ‘daagt het in het Oosten’, en spoedig, zeer spoedig zal de dag der vergelding aanbreken, waarop afrekening zal worden gehouden tusschen de verdrukkers en de verdrukten. Daarom, geen moed verloren en steeds voorwaarts op den weg dien we ons hebben afgebakend, onder den strijdkreet: Leve 't Socialisme! SOUVARINE
[Recht voor allen 10(1888) 30 (9 maart), p. 3]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Een ontboezeming.Het is voorwaar 'n moeilijke tijd dien we beleven en zwaar is de strijd dien we hebben aangegaan, 'n strijd tegen onrecht en ruw geweld, 'n kamp op leven en dood. Natuurlijk zal geen der beide partijen goedschiks den strijd opgeven en allerminst de onze. Ik herhaal: allerminst de onze, en met reden, want aan onze zijde is het recht en | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
het bewustzijn dat we voor 'n rechtvaardige zaak strijden en dat geheel ons streven is gericht op één heerlijk, schitterend doel: ‘de vrijheid’, de overtuiging dat we, niettegenstaande alle geweld en alle vervolging, toch ten slotte moeten en zullen overwinnen, die heilige, innige overtuiging verhonderdvoudigt onze krachten en doet ons pal staan tegenover onze vijanden. Want 't zijn vijanden, in den volsten zin van 't woord, die we te bekampen hebben en wat meer zegt, laaghartige vijanden. Die laagheid ligt niet in openlijken strijd, waar ridderlijk en met eerlijke middelen de tegenstander wordt bestreden; ze schuilt in de schandelijke, eerlooze wijze waarop onze verdrukkers ons aanvallen en in de wapenen die ze tegen ons gebruiken, wapenen die hen, welke ze voeren, onteeren en ten slotte zich ook tegen hen zelven zullen keeren. Of zal iemand ze eerlijk noemen, de handelwijze der regeerende klasse? Is het eerlijk dat men den man kerkerde en mishandelde, ziek maakte en schond, wiens eenigste misdaad daarin bestaat dat hij 'n eerlijk mensch is, die eer en aanzien, welke de verachtelijke maatschappij hem schonk, afschudde als 't stof van z'n voeten, om zich geheel te wijden aan hen die verdrukt en mishandeld worden, aan hen die hongeren naar lichaam en geest, naar brood en kennis. Die man werd door de heeren bezitters uitgekreten als oproermaker. Zeker, hij maakte oproer, en wel 'n heilzaam en zegenrijk oproer in de hersenen des volks. Hij deed wat hij voor plicht hield, en wat ieder onzer zich verplicht moet achten te doen, en deed de armen inzien, dat het niet billijk en vooral niet natuurlijk was dat er zóóveel honger en zóóveel ellende geleden wordt door 't grootste gedeelte der menschheid, daar waar de natuur, de milde, liefderijke moeder met kwistige hand hare gaven uitstrooit over allen zonder onderscheid, terwijl zich 'n klein hoopje menschenkinderen, gesteund door geweld, stelde tusschen de massa en den welvoorzienen disch, om, na het beste en edelste voor zich te hebben genomen, de rest over te laten aan 't verblufte volk, dat, onbewust van eigen kracht, zich als 'n al te gewillige sukkel liet wegdringen van den gemeenschappelijken maaltijd. Aan den eenen kant de buitensporigste weelde en overvloed, aan den anderen de diepste ellende. Ja, 't contrast is bitter en scherp. Ziet ge daar dat hooge, deftige, fatsoenlijke huis? Voor de stoep staat 'n rijtuig, bespannen met twee heerlijke, weldoorvoede, vurige paarden. De deur van 't huis wordt geopend en 'n heer met 'n dame, allebei tamelijk corpulent, treden naar buiten, stappen met al den spoed die hunne waggelende lichamen gedoogen in 't gereedstaand rijtuig - want het is koud, bitter koud - de koetsier legt de zweep | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
over de paarden en voort rollen meneer en mevrouw, zoo snel de paarden slechts loopen kunnen, want er is feest bij den minister, die vandaag 'n lintje heeft ontvangen van den koning, voor de vele en gewichtige diensten - zoo heet het immers altijd? - die hij den lande gedurende z'n driejarig, kameleonachtig ministerschap had bewezen. Bijna hadden de paarden 'n arme vrouw met haar kind vertrapt, omdat ze met haar vracht niet spoedig genoeg uit den weg kon gaan voor 't elegante rijtuig. Ja, ze is arm, die vrouw, doodarm. Zie slechts hare gescheurde kleeren, de ontrafelde rok vol scheuren en gaten en van niet meer te beschrijven kleur. Zie hare akelige, strakke trekken, de ingevallen wangen en uitstekende jukbeenderen, de bloedelooze lippen en schitterende oogen. Schitterend? Ja zeker, maar schitterend van koortsgloed, want die vrouw is ziek. Ze derft alles, voedsel, woning, slaapplaats, ze heeft zelfs geen steen om 't hoofd op neer te leggen. Ze is voor 'n paar dagen, midden in den barren winter, uit hare woning op straat gezet met haar kind, want ze had geen geld om de huur te betalen, en wat was nu natuurlijker dan dat de huisbaas al 't hare - en 't was reeds bitter weinig wat ze had - liet verkoopen en haar de deur uitzette? En nu dwaalt ze rond door de straten der groote, onbarmhartige stad, - voor haar 'n woestijn - doelloos rondloopende, twintigmalen achtereen terugkomende op dezelfde plaats, onbewust ronddolende, zonder te weten wat ze eigenlijk doet. Verschrikt sprong ze op zij toen zooeven het rijtuig haar bijna overreed en toch, wat had ze te verliezen? 't Leven, 't rampzalige, ellendige leven, vol eindeloos wee en knagenden honger? En haar kind, het bleeke, teere schepseltje dat ze torschte, ook al beladen met den vloek, die op den proletariër schijnt te rusten, en voorbestemd ontbering en kommer te lijden? Ze oogde 't rijtuig na en weder, misschien voor de duizendste maal, rees in hare ziel de bittere vraag: Waarom, waarom zooveel onrechtvaardigheid en zooveel ellende! O god, o god! Ja, ze riep god aan, de ongelukkige, die niettegenstaande al haar leed en al haar jammer nog steeds kon gelooven dat er 'n god was, 'n rechtvaardige god. Want ze wist niet dat die god 'n uitvindsel was van menschen, 'n spooksel, 'n schrikbeeld voor wie er geloof aan hecht, bestemd om angst in te boezemen en onderdanigheid te kweeken, opdat de arme zich ongestraft zoude laten uitplunderen en mishandelen door de rijken, die dat godje maakten ‘naar hun beeld’ en ondertusschen de aarde met al haar heerlijkheid in beslag hebben genomen, terwijl ze den alles dervenden broeder wijs maken, dat-i 't na z'n dood toch o zoo goed zal hebben. En daarom riep ook die arme, gepijnde ziel in vertwijfeling den god aan, den onbarmhartigen, fictieven god der | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
rijken. En ze dwaalde rond, den ganschen nacht en toen meneer en mevrouw tegen den morgen van 't feest van den minister terugkwamen - toen vonden ze op hun stoep 'n arme vrouw, met 'n klein kind stijf in de armen geklemd. Meneer was boos omdat dat ‘bezopen zwijnevolk’ op z'n stoep lei, hoewel-i zelf niet zeer vast ter been was, en hij verwaardigde zich om met de punt van z'n laars der arme vrouw 'n flinken schop toe te dienen, om haar wakker te maken. Maar ze sliep niet en ze werd niet wakker ook - want ze was dood. Uitgehongerd en doodgevroren, zij en haar kind. En ook mevrouw was verstoord op dat ‘canaille’ dat juist haar huis moest uitkiezen om er te gaan sterven. Fi donc, hoe gemeen. Morgen zou ze niet met het gewone genoegen haar roman kunnen lezen, want telkens zou 't akelige beeld van die smerige vrouw en haar kind voor haar verrijzen. Den volgenden dag las men in de nieuwsbladen, dat er 'n vrouw en 'n kind waren doodgevonden op de stoep van meneer X., en 'n dag later was 't vergeten. Maar wij vergeten het niet en we zullen 't niet vergeten, hoe groote ellende en jammer er dagelijks moedwillig worden veroorzaakt door de bezitters, die in weelde leven van gestolen geld, van 't bloedgeld des volks. Toestanden als de hierboven beschrevene, moeten en zullen ophouden te bestaan, al zou die verandering stroomen bloeds kosten. Bloed is 'n kostbaar vocht, maar 't gaat niet aan te verlangen dat men spaarzaam zij in 't vergieten er van of er zich zelfs in 't geheel van onthoude, als eens de dag der wrake daar is, wanneer men eerst alles heeft in 't werk gesteld om de haat en verbittering der onderdrukten aan te wakkeren. Het is, op z'n zachtst genomen, belachelijk, om zachtzinnigheid en welwillendheid te eischen van hen, die men altijd als vijanden, ja, als beesten, beschouwd en als dusdanig behandeld heeft. Wilt ge medelijden verwachten van den langgeplaagden, uitgevasten tijger, als-i eindelijk, sarrens moe, z'n kooi ontspringt en z'n prooi grijpt? Of doet de regeering niet alles wat strekken kan om de haat van 't volk te doen stijgen? En wie is die regeering. Dat is het kapitaal, het goud. 't Goud waarvoor men zich 'n leger en 'n gerechtigheid kan koopen. 'n Leger om op halfverhongerde proletariërs te schieten, die met hun eigen zweet en bloed de kogels hebben betaald, die, o smaad, door hunne eigen zonen op hen worden afgezonden. De zonen des volks, in dienst van de beulen des volks. 'n Gerechtigheid die ten allen tijde de gewillige, alleronder-danigste dienares was van 't kapitaal en dan ook altijd gereed staat om, a tort et a travers, vonnissen te vellen over personen, die - nu ja ze deden eigenlijk niets kwaads - maar - ze waren niet ingenomen met de bestaande ‘orde’. Zoo heet dat immers in de taal der | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
staatslieden? Ze meenden dat de toestanden toch wel 'n beetje beter konden zijn en wie dàt meent is - strafbaar. ‘Als de berg niet bij Mahomed wil komen, zal Mahomed maar naar den berg toe gaan,’ en als 'n feit niet valt binnen 't bereik van de toch reeds zoo bij uitstek elastieke wet, dan maakt men van die wet 'n soort knip waar men de menschen in vangt. En dat zijn de mannen die ge duldt, o volk, wier lastgevers ge zijt. Ze zijn uwe dienaren, uwe loontrekkende dienaren, en wel is het loon hoog dat ge geeft om niet, terwijl ge zelf sterft van honger en uitputting, omdat ge te weinig loon ontvangt in ruil van te veel arbeid. Is dan alle gevoel van eer, van eigenwaarde, van zelfbewustzijn en mannelijkheid in u uitgedoofd? Zult ge dan nooit inzien dat gij het recht hebt en de macht ook om 'n einde te maken aan 't misdadig bestaan dier tirannen? Zal het u dan voortdurend aan de wil ontbreken om die macht te toonen en dat recht te doen gelden? Wilt ge nog langer honger lijden en ontbering en ellende verduren en kinderen ter wereld brengen, die ge reeds vóór hunne geboorte veroordeeld hebt tot 'n even jammerlijk hondenleven als ge zelf leidt? Hebt ge wel 't recht anderen in 't leven te roepen, voorbestemd om in smart en tranen op te groeien en te sterven aan uitputting en ellende, indien ge zelf niet uw uiterste krachten inspant om de alles verslindende draak, 't kapitalisme, te vernietigen? Het is laf en misdadig om te berusten in den tegenwoordigen toestand en ge verzaakt op ergerlijke, schromelijke wijze uw plicht door lijdzaam te zijn. Op, gij mannen en vrouwen, meisjes en jongelingen, op, ten strijde, ten strijde tegen onrecht en verdrukking, tegen honger en mishandeling. Waar we met gelijke wapenen staan tegenover onze vijanden, daar kunnen we 't volhouden tegen 'n tienvoudige overmacht, want we strijden voor 'n beginsel, voor 'n heilig beginsel, voor onze vrijheid en die van onze kinderen. En 't is diezelfde vrijheid waarvoor we kampen, die ons sterkt in den strijd, ze bezielt ons, en doet met verdubbelde kracht onze slagen neerdalen op onze vijanden, terwijl dezen vechten voor het bezit, den Mammon, die met z'n giftigen adem hen aanblaast en bedwelmt. Wij zijn de macht en we zijn onwederstaanbaar, welnu laat ons het toonen. Maar ge schijnt uw eigen kracht te gering te achten en die uwer vijanden te overschatten. Ook is er halfheid in uwe gelederen, en ook dàt is 'n vijandig element. Zijn er niet velen onder ons, die, och ja, revolutionair zijn, maar als 't er op aankomt persoonlijken moed te toonen en vooral den moed hunner overtuiging, voor de gevolgen daarvan terugdeinzen, al zijn dan die te berekenen gevolgen zoo heel erg niet? Hoevelen | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
onder ons hebben nog nooit hunne overtuiging verloochend, 'n overtuiging, die toch zeker als 'n heilig kleinood moest zijn besloten in de harten harer belijders, en hoevelen hebben den moed daarvoor te lijden? Als ge nadenkt zult ge moeten erkennen, dat het bittere waarheid is, als men u halfheid verwijt, die maar al te dikwijls overslaat tot lamlendigheid. Of is het geen lamlendigheid, als ge, dikwijls honderden in getal, zonder dat ge u aan eenig vergrijp schuldig maakt, u door 'n troepje politiedienaren uit elkaar laat jagen, die 't afranselen van vreedzame burgers schijnen te beschouwen als onafscheidbaar verbonden aan hun baantje? Toen dit in Amerika 'n paar maal was voorgevallen, na de beruchte meeting op Haymarket, wisten onze kameraden daar er wel raad op. Als ze 'n meeting wilden houden, gingen ze de stad door, door 'n vijfhonderdtal met stokken gewapende partijgenooten voorafgegaan. 't Middel werkte uitstekend, heilzaam zelfs. Immers, na twee- of driemaal behoorlijk afgerost te zijn, gingen de gehelmde knuppelhelden 'n straatje om, als ze de lucht maar kregen dat de ‘socialen’ in aantocht waren. Voorbeelden wekken, leeringen strekken. Als ge maar 'n enkelen keer op gevoelige manier uw wil weet te doen eerbiedigen, dan zult ge eens zien of ge ook ontzag weet in te boezemen. Ontzag en vrees voor de rechtvaardige wraak van 't volk, dat lang genoeg bestolen, lang genoeg bedrogen, lang genoeg uitgemergeld en als 'n eeuwigdurende overwonneling is beschouwd en behandeld. Het door die mishandeling zelf uitgestrooide zaad viel eerst op steenachtigen bodem, maar evenals de eikel, die wortel schiet, eindelijk de rots doet splijten, na jarenlange worsteling met den steen, zoo zal ook het door de bourgeoisie uitgestrooide zaad van haat en woede, van hartstocht en grenzenlooze verbittering, weelderig ontkiemen en de langen tijd doffe, onverschillige massa van hongerige, eindelijk tot wraakkoorts verhitte proletariërs, zal zich als een onwederstaanbare, meedoogenlooze, maar ijselijk rechtvaardige stroom storten op hen, die jaren lang zich volzogen met 't bloed der onterfden. En als er dan misschien op ruwe wijze wraak wordt geoefend, dan kan der bourgeoisie met recht worden toegevoegd: Ge hebt het gewild! Het kwaad met goed vergelden is theoretisch prachtig mooi, maar in de praktijk gaat het niet op. Als de revolutie uitbarst - en ze zal uitbarsten - dan zal men als men met de stiptste rechtvaardigheid te werk gaat, nooit of nimmer het aantal slachtoffers bereiken, dat de bourgeoisie reeds maakte onder de onschuldige, lijdende arbeidersmassa. Nooit zal het leed kunnen worden vergoed en de kommer en ellende, geleden door het arme, arme volk. Men heeft ook der Fransche revolutie hare bloedigheid verweten, | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
maar met welk recht? Was de ‘terreur’, het ‘schrikbewind’, dat in 't geheel acht, zegge acht maanden heerschte, dan zoo erg onbillijk, in vergelijking met de eeuwenlange, ergerlijke, beestachtige mishandeling die 't volk onderging van de zijde van 't toenmalige gezag? In 't mishandelen van 't proletariaat geven, niettegenstaande de omwenteling, de hedendaagsche machthebbers aan de vorigen niets toe. Toen waren het de adel en de geestelijkheid, nu is het de bourgeoisie, die dezelfde schandelijke rol vervult. Waren toenmaals de lijfeigenen het onbetwistbaar eigendom, het iets van de heeren, waarmede deze laatsten naar welgevallen konden handelen, nu is dit anders, hoewel de slavernij niet minder zwaar drukt op de schouders der arme loonslaven. Men voegt hen doodeenvoudig het: slik of stik, werk of sterf van honger, toe. Weet het wel, gij arbeiders, ge zijt vrij; niemand dwingt u tot werken, ge geniet de meest onbeperkte vrijheid - om om te komen van ellende met vrouw en kroost, terwijl uw patroon of baas, fabrieksheer of grondbezitter, zwelgt van 't te min betaalde loon, van 't u afgetapte bloed en u nog uitlacht op den koop toe. En om u te verblinden en zachtzinnig te stemmen, werpen ze u nu en dan 'n klein, och zoo klein gedeelte van 't onrechtmatig onthoudene toe, in den vorm van 'n aalmoes, een of ander gesticht voor oude mannen en vrouwen - die, als ze 'n loon kregen in evenredigheid van 't werk dat ze verrichtten, geen gesticht zouden noodig hebben - of 'n asyl voor zoogenaamde ‘gevallen’ meisjes, die eerst door hen zelven, door de gevloekte bezitters, in 'n toestand zijn gebracht die haar noodzaakte ‘'n weinig eer te verkoopen voor 'n weinig voedsel’ om 't ellendige leven te rekken. Nog altijd zijn er dwazen onder u, die, als ze vernemen dat meneer A. of mevrouw B. 'n paar duizend gulden schonk aan dit of dat gesticht, zeggen: Dat zijn toch goede, weldadige menschen. Maar begrijpt ge dan niet, dat dit juist geschiedt om u, wat men noemt, aan den praat te houden? Beseft ge dan niet, dat dit maar 'n nietig deel is van wat men u ontstal, en alleen bestemd is om te voorkomen dat ge, al te lang uitgezogen, al te lang uitgemergeld, bestolen en geplunderd, ten slotte, 't geduld verliezende, zoudt opstaan om met sterken arm en door honger gescherpten blik, alles te nemen? Zult ge dan nooit de ware beweegredenen van die z.g. grootmoedigheid en mildheid leeren doorgronden? Hebt gij, arme vrouw, nooit opgemerkt, dat als 'n rijke zuster - want toch is ze uwe zuster, al trekt ze voor dat zusterschap den neus op - u of uw kind iets gaf, 'tzij geld of kleederen, ge telkens en telkens weer moest voelen dat ge verplichting aan haar had? Werd er niet herhaaldelijk - als ze u weer zag - gevraagd naar 't kleedingstuk dat ze uw kind schonk, omdat haar eigen dochtertje 't niet meer verkoos te dragen, en waarmede nu het | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
uwe langs den weg loopt, tot spot van iederen harteloozen voorbijganger - en er zijn veel zulke voorbijgangers - door het bittere, snijdende contrast tusschen 't met 'n blikken bandje bijeengehouden klompje en 't verkleurde, maar toch nog fijne jurkje? Merkt ge dan nog niet, o proletariërs, dat er hoon en bespotting ligt in de weldadigheid der rijken?
Neemt zeg ik u, neemt wat u toekomt! Den arme, die, vastens moê, de hand uitstrekt om 'n stuk brood te nemen, ten einde z'n knagenden honger te stillen, zet uwe klassenjustitie achter slot en grendel, terwijl de groot-dieven, de bankiers, grondeigenaars, industrieelen en spoorwegkoningen, wier geheele leven één reusachtige diefstal is, gepleegd aan de gemeenschap, ongestraft rondloopen niet alleen, maar zelfs komen tot eer (!) en waardigheid. Maar indien ieder die honger heeft, ieder die naakt is en gebrek lijdt, terwijl de magazijnen tot berstens toe gevuld zijn, èn met kleederen èn met voedsel - doodeenvoudig neemt waarop hij recht heeft, dan houdt het straffen op. Lazen we niet nog onlangs dat de rechtbank iemand naar 'n bedelaarskolonie stuurde, die eerst door de bloedwet uit z'n werk werd gesleurd, om, zoo noodig, de schelmen die Nederland tot 'n roofstaat maken, te beschermen tegen de bestolenen, 't volk? Ik zou 't vrij wat beter vinden, indien al de ex-ministers, ex-rechters en meer andere, nuttelooze staats-opvreters, na de traditioneele, aan den lande bewezen ‘gewichtige’ diensten, werden opgezonden naar 'n werkkolonie, om ook eens proefondervindelijk de ‘zegeningen’ van den arbeid te kunnen genieten, en zelfs al strekte die maatregel zich uit over nog niet ter ruste gegane excellenties en dergelijke ‘nuttige’ lui, zou ze m.i. zeer heilzaam werken. Aan den eenen kant groote tractementen voor sinécures, aan den anderen kant 'n hongerloon voor slavenarbeid; dat kan, dat mag niet blijven voortduren.
Er is maar één weg om aan dien rotten toestand 'n eind te maken. Die weg heet: vereeniging. Vereenigt u daarom, gij allen die verdrukt zijt en honger lijdt, vereenigt u tot één groote massa. Dan zal het u gemakkelijk vallen 't kapitalistische monster te bestrijden en te verpletteren, en ge zult, zoo al niet voor u zelven, dan toch zeker voor uwe kinderen, de fundamenten leggen voor 't nieuwe staatsgebouw, dat gegrond zal zijn op rede en menschelijkheid. Houdt dat doel voor oogen en schrijdt steeds voorwaarts, trots vervolging en ruw geweld; laat u door niets weerhouden en wijkt links noch rechts af van den weg dien ge u hebt afgebakend, en dien ge moet voortgaan te bewandelen, gesterkt door 't bewustzijn van uw recht, onder 't uiten van den kreet, die troonen doet waggelen en | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
machtigen met angst en schrik vervult, den luiden jubeltoon: Leve 't Socialisme!!! Haag, 20-3-'88. SOUVARINE
[Recht voor allen 10 (1888) 36 (23 maart), p. 1-2]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Parijsche brieven. I.De werkstaking der aardewerkers is geëindigd! Dank zij de krachtige hulp van den ex-radikaal Floquet, die, evenals zulks in ons gezegend vaderland steeds geschiedt, politie, justitie en soldaten ter beschikking der uitzuigers stelde, hebben de arme hongerlijders nog eenmaal meer het hoofd in den schoot moeten leggen, en kunnen ze, na bijna vier weken de zwaarste ontberingen te hebben geleden, hunnen ellendigen slavenarbeid weder hervatten tegen een loon van gemiddeld 8 à 10 sou per uur, | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
zijnde 20 à 25 ct. N.C. In het oog van den Nederlandschen werkman, wiens loon -indien n.l. zulk een allerellendigste betaling aanspraak mag maken op den naam loon - gewoonlijk niet meer bedraagt dan 15, 16 à 17 cent per uur, schijnt die betaling van 20 à 25 ct. vrij hoog, maar indien men den prijs der levensmiddelen te Parijs vergelijkt met dien ten onzent dan komt men tot de conclusie dat die betaling beneden honger-peil is. Ten bewijze zal ik hier de prijzen van eenige der onontbeerlijkste zaken laten volgen:
De goedkoopste tabak is van fr. 12.50, zegge ongeveer 6 gulden Nederlandsch het kilogram. Voeg hierbij dat de huishuren vreeselijk hoog zijn en dat men voor een vuile, donkere kamer op een 6e of 7e verdieping nog 250 à 300 franken = 125 à 150 gulden jaarlijks aan huur betaalt. De huizen door die arme menschen bewoond bevinden zich bijna zonder uitzondering in de oudste, smerigste gedeelten der stad, in nauwe, stinkende straten waar nooit één zonnestraaltje doordringt en daarentegen het regenwater met bewonderenswaardig geduld wacht tot de van vocht reeds oververzadigde muren het hebben opgeslurpt, om daarna, vermengd met salpeter, in walgelijke muurschilderingen weder aan den anderen kant te voorschijn te komen. Gedwongen werkeloosheid medegerekend verdient de aardewerker of karrevoerder gemiddeld niet meer dan twee franken daags, voor eenen arbeid die, zooals overbekend is, tot een der afmattendste behoort. Het meest van allen is wel de charretier of karrenvoerder te beklagen, die de steenen of aarde aanbrengt naar en wegvoert van het karwei. Ziehier hoe een Parijsch blad het leven van dien karrevoerder beschrijft: ‘De karrevoerder staat des morgens om 3 uur op, reinigt zijne paarden, geeft hun te eten en spant in om tegen 5 uur op het werk te zijn. Om 12 uur, terwijl de andere werklieden kunnen gaan eten, moet hij eerst aan zijne paarden denken en kan niet rusten zonder die eerst te hebben verzorgd. Des avonds verlaat de laatste kar met puin om 7 uur het werk om | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
dikwijls een mijl verder te worden geledigd, zoodat het steeds 9 uur is voor hij te huis komt en dien zwaren, geestdoodenden arbeid betaalt men hem met fr. 4.50 (f 2.20) per dag. Stelt hij overdreven eischen? Volstrekt niet. Hij verlangt 5 franken voor één paard te geleiden, 6 franken voor 2 en fr. 6.75 voor drie. Neen, waarlijk het is niet te veel.’ Maar de heeren patroons was het wel te veel en daarom weigerden ze met de uiterste hardnekkigheid, het loon hunner slaven ook slechts één centiem te verhoogen. De regeering was natuurlijk dadelijk bij de hand om de werkstakers, die de brutaliteit hadden in verzet te komen tegen God-Kapitaal, 't dwaze en ‘onfatsoenlijke’ van dat verzet onder 't oog te brengen en dat wel op de ondubbelzinnigste wijze. Een der eerste heldendaden van 't gezag was het sluiten van de Arbeidsbeurs, een gebouw indertijd door de stad Parijs aan de arbeiders geschonken, ten einde hun in de gelegenheid te stellen daar kosteloos hunne onderlinge belangen te bespreken. Na hen dus eerst te hebben gedwongen, bij gebrek aan een lokaal, om in de open lucht te vergaderen, werden ze daar door de steunpilaren der ‘orde’ uit elkander gesabeld, zonder de minste sommatie en onder voorwendsel van ‘samenscholing’. Begrijpt men dien schurkenstreek wel? Eerst maakt men het de arbeiders onmogelijk in hun eigen lokaal te vergaderen, jaagt ze naar buiten en daar gekomen mishandelt men ze onder voorwendsel dat ze niet buiten mogen zijn. Zooals men ziet heeft niet alleen Nederland het voorrecht er scherpzinnige staatslieden op na te houden. Ook bij de begrafenis van Emile Eudes heeft de gewapende macht, op last van den grrrooten Floquet natuurlijk, zich dapper van haar moordenaarsplicht gekweten. Herhaaldelijk hebben vooraf dronken gemaakte gendarmen en politie-agenten met kolf, sabel en bajonet gewerkt, zonder een schijn van aanleiding van onze zijde en tot meerdere eere en glorie der republiek. 't Was dan ook waarschijnlijk daarom dat men juist bij het standbeeld der republiek - vrijheid! gelijkheid! en broederschap! meneer! - een vijftigtal gendarmen - die men speciaal voor die gelegenheid - geëngageerd, neen van Versailles had laten komen en bij een wijnhandelaar op den hoek van den boulevard Voltaire had verstopt - op het ongewapende volk liet loshakken, steken en stompen; een van die heeren wien dat niet amusant genoeg scheen, schoot zelfs zijn karabijn af. Alle troepen waren gekonsigneerd in de kazernes en in marschtenu, om, in geval van nood, d.w.z. in geval dat in de krankzinnige hersens van den een of anderen politie-kommissaris opkwam 't volk op blauwe boonen te onthalen. Kortom er waren dien dag ongeveer 60 gewonden en het mag een groot geluk genoemd worden dat het volk zelfbeheersching | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
genoeg bezat om niet blindelings in de val te loopen die de regeering hun gesteld had, daar de troepen bevel hadden bij het minste verzet op het volk te vuren. Wij hoorden den volgenden dag van een ‘garde républicain’ die ook de eer had voorbestemd te zijn het vaderland te redden: ‘nous avions l'ordre; il n'y rien à faire. Le premier qui rebiffait, une balle dans la peau’ (letterlijk), d.w.z.: ‘Wij hadden 't bevel gekregen, er was niets aan te doen. De eerste die zich verzette, 'n kogel in zijn pens.’ De verschillende bureaux van de Arbeidsbeurs zijn reeds weder opengesteld, maar de vergaderzaal is nog steeds gesloten en meneer Floquet heeft het te druk met visschen te Fontainebleau in gezelschap van Carnot om zich over de belangen der arbeiders het hoofd te breken.
Men is ijverig in de weer voor de tentoonstelling. Vlak tegenover het Trocadero, waar de tentoonstelling van 1878 was, verrijst de ijzeren reus, de Eiffel-toren. Deze is reeds ongeveer 130 M. hoog en maakt een machtigen, geweldigen indruk op hem die aan den voet er van staat, evenwel vermengd met een bitter gevoel van haat tegenover een maatschappij die zulke wonderen weet voort te brengen, zonder hen, die met levensgevaar arbeiden aan die kunstvoortbrengselen, voor den hongerdood te bewaren. Dat is schande, driewerf schande. Die geheele tentoonstelling, welke alles belooft te overtreffen wat tot dusver op dit gebied te zien was, zal weder geheel ten voordeele der bezitters - bezitters van gestolen goed, van de arbeidsvrucht van anderen - geëxploiteerd worden, terwijl hij die al die wonderen schiep er slechts nadeel door zal lijden. Ja zeker, nadeel. Door den grooten toevloed van vreemdelingen die naar de hoofdstad der wereld zullen stroomen, zullen de prijzen van alle mogelijke levensbehoeften benevens de huurprijzen enorm stijgen. Tegen dien tijd zal het sombere leger der werkeloozen nog met eenige duizenden zijn vermeerderd en terwijl de rijken schatten zullen verkwisten aan bals en feesten, en uit alle landstreken de vreemdelingen zullen komen, uitgenoodigd door Parijs, onderwijl zal de arme werkman, die een hongerloon verdiende om het woeste terrein voor de tentoonstelling te veranderen in een tooverpaleis - en voor wien de toegang daartoe nu gesloten is - zijn van ellende uitgeteerd kroost misschien geen stuk brood kunnen geven als ze kermen van honger. Maar dat gekerm zal niet ongewroken blijven, want het zal veranderen in een vloek, een vloek die in vervulling zal komen den dag dat het volk zijne rechten herneemt. SOUVARINE Parijs, 18-8-88.
[Recht voor allen 10 (1888) 102 (27 augustus), p. 2] | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Parijsche brieven. II.Wat niemand, zelfs niet de meest optimistische boulangist, had verwacht is geschied: in de drie departementen waar hij zich kandidaat had gesteld is de ex-generaal Boulanger met eene verpletterende meerderheid gekozen en de regeering heeft eene geweldige nederlaag geleden. Immers wat is, wel beschouwd, het boulangisme anders dan de zich al duidelijker en duidelijker openbarende ontevredenheid des volks over de schandelijke wijze waarop Frankrijk, sedert de val van het keizerrijk, d.i. sedert bijna 20 jaren, wordt bestuurd? Het is zeker te betreuren, dat die ontevredenheid zich op deze wijze openbaart, dat de algemeene verontwaardiging zich groepeert om een persoon welke niet door edele gevoelens gedreven zich stelt tegenover de regeerders, en slechts voor eigen rekening werkt, gesteund door de tallooze partijen welke wachten op eene gunstige gelegenheid om met nagels en tanden het ongelukkige Frankrijk te verscheuren en zich een gedeelte van den buit toe te eigenen. Maar te verwonderen is het niet. Dank zij de misdadige onkunde en de schaamtelooze verkwisting van 's lands middelen, hebben opportunisten en radikalen, d.w.z. bourgeois, Frankrijk aan den rand van den afgrond gebracht waarin het thans dreigt te verzinken. Half Europa staat, tot aan de tanden gewapend, gereed om op een woord, een wenk van een paar krankzinnige kroondragers, zich op de jonge republiek te storten en er een tweede Polen van te maken. En de mannen die door het volk betaald werden om hun plicht te doen en te zorgen dat het land in | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
een behoorlijken staat van weerbaarheid gebracht werd, hebben dien plicht op alle mogelijke wijzen verzaakt. Ze hebben - het voetspoor drukkende van den Nederlandschen minister Fransen Van de Putte, die ons met den onzaligen Atjeh-oorlog begiftigde en zich daarna, alsof er niets gebeurd was en nog even ‘geacht’ als vroeger, in rustige rust terugtrok - Frankrijk de ongelukkige Tonkin-expeditie op den hals gehaald, welke duizende menschenlevens en vele millioenen gelds kostte, enkel en alleen om sinécures (vet betaalde overtollige baantjes, zooals o.a. 't koningschap) te scheppen voor de vriendjes van de heeren regeerders; ze hebben aan Tunis hun beschermheerschap opgedrongen, terwijl het ongelukkige Frankrijk, dank zij de schelmerij dier heeren, niet eens in staat is zich zelf te beschermen tegen eene invasie van den vreemdeling. In alle takken van bestuur heerscht de schandelijkste nalatigheid en het geheele land is ten prooi aan een bende eerloze gelukzoekers, die er van halen wat er van te halen is. Voegen we hierbij dat wanneer de rechtmatige meester, het volk, zijne ontevredenheid uit over de handelwijze van de dienaren die het betaalt, deze dadelijk gereed zijn om die ‘opruiers’ op te sluiten, dood te schieten of de hersens in te slaan. Gebruik makende van den toestand speelt Boulanger nu hetzelfde spel als Napoleon III, toen hij zijn staatsgreep voorbereidde; deze laatste handelde evenwel slimmer en met meer overleg, daar hij zijn spel verborgen hield, terwijl Boulanger nagenoeg openlijk zegt wat zijn bedoeling is, hij is dus minder gevaarlijk. Het volk, dat als een eeuwig groot kind alles gelooft, wat men het verhaalt en begeerig grijpt naar al wat blinkt, schaart zich zonder te onderzoeken of de held van heden niet de moordenaar van morgen zal zijn, om den bluffenden generaal, alleen omdat deze zich een beslist tegenstander verklaart van de tegenwoordige regeering, door allen gehaat en veracht. Daarbij komt, dat die regeering, welke aan het boulangisme zijn raison d'être, zijn reden van bestaan kan ontnemen door in te willigen wat dit zegt te verlangen, nl. de herziening der grondwet van 1875, door de overgroote meerderheid des volks vurig gewenscht, dit niet verkiest te doen, en inwendig zeer in haar schik is over de boulangistische beweging, daar hierdoor de aandacht des volks afgeleid wordt van de hoofdkwestie, de economische, en de regeerende = bezittende klasse, intusschen haar wanbeheer voortzet en hare zakken vult. Boulanger, eerst door Clemenceau en consorten geschapen, te voorschijn geroepen uit het niet, daar het andere schrikbeeld het roode spook - Marianne zegt men hier - niet meer angstwekkend genoeg scheen, wil nu voor zijn eigen zak werken en zijn vroegere beschermers staan tegenover hem evenals de ‘Toovenaars-leerling’ van Goethe, die, als hij in de afwezigheid zijns | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
meesters op zijn eigen houtje geesten wil oproepen, ten slotte niet meer weet hoe zich van hen te ontslaan en jammerend uitroept: Die ich rief die Geister werd’ ich nun nicht los! (Thans kan ik me niet ontslaan van de geesten, die ik opriep!) Jammer is het, dat ook in Frankrijk, evenals overal elders, het volk verleugend is, en het zelfbewuste proletariaat, de denkende arbeider, die de geheele treurige, schandelijke grap doorziet, de minderheid uitmaakt. Hoe meer het eeuwfeest van de revolutie van 1789 nadert, hoe donkerder de wolken worden, die zich samen pakken boven het land, waarvan eens de zonen met den geest der vrijheid in het hart en de geestdriftvolle strofen van de Marseillaise op de lippen geheel Europa deden zwichten voor hun onwederstaanbare moed. Een tiran plukte de vruchten van wat een vrij volk had bevochten, en zijn ijzeren hand drukte gedurende 15 jaren Europa in het stof neder. De tronen welke men ter aarde had geworpen, werden weder vervangen door andere en de proletariër, de arbeider leed honger als voorheen, terwijl de bourgeoisie, na adel en geestelijkheid hunne goederen te hebben ontnomen en op hare beurt bezitster geworden zijnde ook op hare beurt de zwakkeren onderdrukte. Telkens wanneer het volk, vastens moe, verbetering wilde brengen in zijn toestand en, waar heden vruchteloos bleken, in vertwijfeling naar de wapens greep, daar vermoordden de opstandelingen van de vorige eeuw die der tegenwoordige, en profiteerden intusschen van wat dezen hadden bevochten. Zoo ging het in 1830, in 1848 en in 1871. Het volk haalde de kastanjes uit het vuur voor de bezitters, verbrijzelde de tronen, werd bedrogen door frazenmakers als Guizot en Lamartine, en vermoord door ellendelingen als Thiers, die alle regeeringen gediend en ze alle verraden heeft. De revolutie welke de arbeiders in hun rechten zal herstellen, moet vóór alles een economische revolutie zijn; de politieke hebben ons bloed en niets anders gekost en geen enkele verbetering aangebracht, terwijl ze integendeel onze dood-vijanden, de bezitters, te vaster in den zadel zetten. Daarom is ook voor de arbeiders de geheele Boulangistische beweging van niet het minste belang, daar zij van geen enkele persoonlijkheid heil te verwachten hebben. Hun kan het onverschillig zijn of ze onder een orleanistisch, imperialistisch, boulangistisch radikaal of opportunistisch bestuur worden bestolen en geplunderd en honger lijden. Zij willen noch het een noch het ander, onverschillig onder welken titel, onder welk etiket.
* * *
De revolutionnaire partij heeft in de laatste weken gevoelige verliezen geleden. Eerst EUDES, die, zooal geen denker, dan toch | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
een flink en moedig strijder was, een man, die door zijn geweldige stem, zijn geheele voorkomen en vooral door zijn persoonlijken moed de rechte man op de rechte plaats was om het volk aan te voeren ter geschikter tijd. Daarna BENJAMIN FLOTTE, de bijna tachtigjarige, die reeds in 1848 op de barricaden stond en sedert dien tijd aan alle opstanden deelnam; toen DA COSTA, die aan de commune een ijverig deel nam en na hare nederlaag uitweek naar Engeland, waar hij tot aan de amnestie verblijf hield, en eindelijk gisteren CÉNOC, ook een degelijk revolutionnair en medestrijder der commune, die, evenals EUDES als door den bliksem getroffen dood nederstortte, toen hij gisteren in eene vergadering in de straat Laclarriere van de tribune stapte, nadat hij had gesproken. Ook hij was als EUDES in de kracht zijns levens en veertig jaar oud. Zulke plotselinge slagen zijn dubbel smartelijk voor hen, die achterblijven, maar schoon is het op deze wijze te sterven, strijdende voor de zaak, die ons heilig is.
* * *
Hoewel, zooals uit de talrijke werkstakingen blijkt, de loonen over het algemeen zeer slecht zijn, is er op dit oogenblik geen gebrek aan werk, vooral wat betreft het bouwvak; zelfs laat men reeds arbeiders van buiten komen. Niet alleen aan de gebouwen voor de tentoonstelling wordt druk gewerkt, maar ook overal elders in de stad. Met het oog op den grooten toevloed van vreemdelingen, dien men het volgende jaar verwacht, wordt de stad op vele plaatsen verfraaid. Geheele straten werden onteigend, oude rotte gebouwen tegen den grond geworpen om door nieuwe te worden vervangen. Onnoodig te zeggen, dat de eigenaars dier door de stad aangekochte perceelen groote sommen gelds verdienen, terwijl de arme bewoners der vijfde en zesde verdiepingen, - waarvoor jarenlang die rotte verblijven goed genoeg waren, - niets ontvangen en een goed heenkomen moeten zoeken, om misschien in een nog stinkender krot onderdak te vinden, waar nog meer wandluizen en ander ongedierte den slaap zoowat onmogelijk maken. Wat bekommert de eigenaar-uitzuiger zich echter daarom; wat kan het hem schelen, indien van de kinderen der armen èn door slechte huisvesting, èn door bedorven lucht (gevoegd bij onvoldoende voeding) 81.39 van de honderd sterven in hun eerste levensdagen, zooals dezer dagen eene Parijsche statistiek bewees? Indien hij slechts geregeld zijn huur ontvangt, heeft hij er niets op tegen, dat zijn huurders van ellende omkomen; net als bij ons in Holland. Het ras der huisjesmelkers schijnt overal met hetzelfde sop overgoten te zijn. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Jammer dat het geen kokend water is! SOUVARINE Parijs, 27-8-88.
[Recht voor allen 10 (1888) 105 (3 september), p. 1-2]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Parijsche brieven. IV.'t Is een regenachtige nacht. Van af des avonds 10 uur reeds heerscht er een vreemdsoortige opgewondenheid onder de bewoners van de straat de la Roquette. Hier en daar staan groepjes mannen en vrouwen te praten, zoo goed mogelijk beschutting zoekende tegen de fijne, kille mot-regen, onder de boomen voor en langs de gevangenis. Ze drukken op luiden toon hunne ontevredenheid uit en hun ongeduld, omdat men hen zoo lang laat wachten en de oningewijde voorbijganger zou meenen dat er sprake is van een goochelaar of straat-kunstenaar, welke zoo aanstonds zal komen om hier eenige proeven van zijn vingervlugheid of spring-virtuositeit af te leggen. En het is inderdaad een spel dat men zal zien opvoeren, een akelig treurspel, eindigende met den dood van den ‘held’; die menschen zijn daar gekomen en wachten uren en uren lang om te zien ... het voltrekken van een doodvonnis.
Het is ongeveer half twee geworden. Daar komt een wagen aan, beladen met het instrument van meneer Deibler, in de wandeling genaamd: M. de Paris (meneer van Parijs) met andere woorden, het instrument van den beul: de guillotine. Eerst worden twee groote, ongeveer 8 meter lange balken afgeladen, welke men dadelijk op het plein vóór de gevangenis overeind zet en onderling verbindt door een dwarsbalk aan de uiteinden te bevestigen. De lange, overeind staande balken hebben aan de naar elkander toegekende zijde een diepe groef of gleuf, waartusschen de val-bijl glijdt en zich tevens twee half-rond uitgesneden planken bevinden waarvan de bovenste naar willekeur op en neer kan worden geschoven en die te zamen een cirkel vormen, een bril. (Ter verduidelijking hiernevens 't model ). Achter | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
dit voornaamste gedeelte, op een afstand van ongeveer 2 à 2½ meter worden nog vier kleinere balken twee aan twee evenwijdig opgesteld, op de uiteinden waarvan men een plank legt, eveneens voorzien van twee diepe gleuven, als de rails van een tram-weg. Een andere plank van dezelfde grootte draait op een as, zoodanig dat zij, rechtopstaande door een lichten druk op de eerste kan worden gelegd en er op voortrollen door middel van de kleine massive rolletjes waarop ze zich voortbeweegt en die juist in de gleuven van de onderste passen. De sombere timmerlieden - tevens beuls-knechten - werken bij fakkellicht, en akelig klinken hunne hamerslagen, herhaald door de echo van de binnenplaats der gevangenis. Nadat alles klaar is inspecteert Deibler, de beul, het gevaarte en na een paar malen het mes op en neer gaan - hetgeen door een vingerdruk op een knopje geschiedt - zag hij, evenals Jehova in de scheppings-fabel, ‘dat het goed was.’ Intusschen zijn eenige brigaden politieagenten, gendarmen, republikeinsche garden aangekomen, welke met de dat menschensoort aangeboren lieftalligheid de nieuwsgierigen uitnoodigen - ‘uitnoodigen’ noemen ze dat geloof ik - een beetje op zij te gaan. Onderwijl hebben de handlangers van M. Deibler - welke zelf zeer correct in het zwart is gekleed en een hoogen hoed op heeft - hun werkpak en blauw voorschoot verwisseld tegen een nette burgerkleeding. En indien daar niet dat huiveringwekkende doodswerktuig u aangrijnsde, en het groote zware mes met blauwachtigen weerschijn in den dagenden morgen u tegenblonk, dan zoudt ge nog kunnen denken aan een voorstelling welke professor A of docter B u wenscht te geven in hypnotisme of magnetisme. Half zes slaat de gevangenis-klok. De regen heeft reeds een paar uren opgehouden te vallen en heerlijk schijnt de zon. De geestelijke - een protestant, want de veroordeelde behoort tot den hervormden godsdienst die de minderheid uitmaakt in Frankrijk - een jongman, die den misdadiger moet ‘bijstaan’ in zijn laatste ure, is juist aangekomen. De geheele plaats om de guillotine is afgezet door politieagenten en troepen, zoodat de zich daar buiten bevindende menigte weinig of niets kan zien van het bloedige tooneel dat daar binnen zal worden afgespeeld. Alleen de vertegenwoordigers van de pers hebben het ‘voorrecht’ een mensch te zien dooden. Daar openen zich de deuren van de gevangenis la Roquette en de veroordeelde treedt naar buiten, tusschen de twee handlangers van den scherprechter gaande. De geestelijke gaat voor hem uit, achteruit loopende met een theatrale houding, welke, in weerwil van de smartelijke aandoeningen welke u in dit oogenblik bezielen, onwillekeurig doen denken aan een sergeant of korporaal welke bezig is | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
recruten ‘af te richten’. De veroordeelde is bleek maar gaat toch met vasten stap naar het schavot, in zoover hem dit zijn gebonden handen en voeten toelaten. Zijne haren zijn kort geknipt en de kraag van zijn hemd is ver afgesneden. Thans staat hij voor de plank en juist willen de beulsknechten hem hierop bevestigen, als de geestelijke in zijn overdreven ijver den ongelukkige aan hunne handen ontrukt en hem tweemalen omhelst. Wat moet erin dit oogenblik zijn omgegaan in de ziel van dien man, wiens doodstrijd door die dwaze vertooning ongeveer vijfentwintig seconden - eeuwen - werd verlengd? Moest hij niet denken dat in dit laatste oogenblik zijne gratie nog was gekomen, toen hij zich, reeds aangeraakt door den dood, eensklaps voelde aangegrepen en teruggetrokken van de noodlottige plank? Dit incident veroorzaakt groote ontsteltenis. De handlangers die den veroordeelde opnieuw aangrijpen beven en zien even bleek als hun patient, en men weet waarlijk niet met wien op dat oogenblik meer medelijden te hebben: met de slachters of met het offer.
Thans is hij vastgebonden op de plank. Deze draait snel om zijn as, valt op de onderste plank en rolt voort. Het hoofd steekt door de bril, de bovenste helft daarvan wordt neergelaten en machteloos, alleen door eenige wilde, zenuwachtige stuiptrekkingen bewogen, ligt de veroordeelde daar. M. Deibler, die niet zeer geschikt is voor zijn droevige betrekking, tast met zenuwachtige vingers rond op de plaats waar het knopje zit dat de valbijl weerhoudt. Hij houdt het gelaat zooveel mogelijk afgewend, daar hij zelf, zooals men zegt, ‘geen bloed kan zien’. Eindelijk vindt hij de fatale knop, wordt akelig bleek, en ... drukt. Een doffe slag, een nauw hoorbare, gesmoorde kreet, een dikke, warme bloedstraal, in het rond spattende, roode druppeltjes, een hoofd dat in een rood-bruin geverfde mand valt en daaruit stof-en-zaagsel-deeltjes doet opstijgen, een andere mand waarin men den romp werpt en ... ‘gerechtigheid is geschied’, zooals de bourgeois dat noemen. De manden worden op een wagen gezet en voort gaat het in vliegende vaart, geëscorteerd door gendarmen te paard welke met ontblooten sabel voorthollen. Dat is het lijk dat men naar de begraafplaats brengt. Intusschen gieten de handlangers snel eenige emmers water over de bloedige planken en de steenen waarop het schavot staat, zoodat, wanneer een half uur later het laatste overblijfsel van het strafwerktuig verdwenen met het mes - dat men afneemt en schoonmaakt en daarna in een groote houten doos sluit, met een zorgvuldigheid, ik zoude bijna willen zeggen teederheid, die eerder zou doen denken aan een kostbaar kleinood dan aan een bloedig | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
moord-werktuig - opgeborgen en voortgereden is, de omstanders te vergeefs zoeken naar bloedvlekken; er is niets meer te zien. Om acht uur heeft de straat de la Roquette nagenoeg haar gewoon aanzien hernomen, terwijl daar ginds, buiten op de begraafplaats, een man en twee vrouwen luid snikkend geknield liggen bij een versch gedolven en reeds weder gesloten kuil. Het zijn de vader en de twee zusters der onthoofde.
En wat had die ongelukkige gedaan, welke dien morgen zijn ‘schuld had betaald aan de maatschappij’ zooals de handelaars in godsdienst-honing en zaligheids-siroop dat gelieven te noemen? Hij had een vrouw vermoord om haar te bestelen. Nu zal zeker niemand vinden dat dit een goede daad was die in plaats van straf een belooning verdiende. Verre van daar. Maar er is m.i. een groot onderscheid tusschen het voor het vervolg onmogelijk maken van dergelijke misdaden door dezelfde personen, door hen de gelegenheid te benemen zich nogmaals daaraan schuldig te maken, en de methode om hen doodeenvoudig den hals af te snijden. Wie en wat geeft ons daartoe het recht? Zooals ik zeide was de oorzaak welke die man aandreef tot zijn misdaad: hebzucht. En nog niet eens juist hebzucht. Hij was soldaat en bezat na terugkomst van zijn verloftijd geen geld genoeg om naar zijn garnizoensplaats terug te keeren. Beangst voor straf indien hij te laat terugkeerde komt hij op de ongelukkige gedachte, een arme, oude vrouw te bestelen. Deze laatste verzet zich en hij wurgt haar. Ziehier in korte trekken 't verhaal van de misdaad. Ik zal die misdaad niet trachten te vergoelijken. Maar denkt gij, heeren moraal-predikers en wettenmakers, denkt gij de misdaad te doen verdwijnen of zelfs maar te beperken door de misdadigers op te sluiten of het hoofd voor de voeten te leggen? Neen! zeg ik u. Uwe maatschappij is verrot en alleen zij is de oorzaak van alle, verstaat gij wel! alle misdaden. Elk feit is het noodzakelijk gevolg van een geheele reeks andere feiten en evenals men de fraze heeft uitgevonden: ‘cherchez la femme’ (die in den grond genomen van allen zin ontbloot is), evenzoo is, en met oneindig meer recht, alleen het bezit de oorzaak te noemen van alle kwaad. Moord, diefstal, roof, prostitutie, ellende, dronkenschap, in één woord al de verderfelijke kwalen die er knagen aan onze samenleving, aan het volksgeluk, hebben allen zonder uitzondering hun oorzaak te wijten aan den vervloekten Moloch, 't bezit. Roei uit dat bezit, die ongelijkheid, die den een doet leven ten koste van den ander. In een maatschappij waar aan een ieder de vrucht van zijn | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
arbeid, een vreedzaam, ongestoord genieten van wat het leven schoons biedt is verzekerd, daar is met de oorzaak de kwaal van zelf verdwenen. Roei de ellende uit, en diefstal en moord uit honger behooren tot het verledene. Roei de onwetendheid uit, die vreeselijkste aller vijanden van den mensch, en hij zal het leven zijns broeders weten te eerbiedigen. Roei het kapitalisme uit, den geldduivel, die met bloedgierigen muil en scherpen klauw wroet in de ingewanden van het menschdom, en de dochteren van den proletariër werpt in de armen der prostitutie, in de wilde jacht naar geld en genot die eindigt in het hospitaal of in de rivier. En zoolang ge dat alles niet gedaan hebt, zoolang zijn uwe doodvonnissen moorden, daar gij en niemand anders dan gij, o! verblinde aanbidders van 't gouden kalf, gij huichelaars en schelmen, de oorzaak zijt dier misdaden. SOUVARINE Parijs, 14-9-'88.
[Recht voor allen 10(1888) 114 (24 september), p. 1-2]
Deibler = Louis Antoine Stanislas Deibler (1823-?) sinds 1871 scherprechter en vanaf 1879 hoofdscherprechter van Parijs. | ||||||||||||||||||||||||||||||
Parijsche brieven. VI.De Parijsche koffiehuisbedienden, moede langer vergeefsche pogingen aan te wenden om langs wettigen (!) weg de afschaffing te verkrijgen van de ‘bureaux de placement’ d.w.z. besteedkantoren, hebben thans een ander middel aangewend om hun zin te krijgen, nl. geweld. Na eindelooze petities en audientiën bij den prefect van politie en den president van den ministerraad, Floquet die beiden al even gul waren met beloften om onderzoek in te stellen (met het bekende gevolg natuurlijk) heeft men beproefd een der houders van zulk een bureau per dynamiet naar de andere wereld te expedieeren. Maandag jl., des morgens ten 2 ure ongeveer, werden de bewoners van de rue Chénier en omliggende straten gewekt door een geweldige ontploffing, gevolgd door het springen van alle vensterglazen in den omtrek. Een paar stukken steen, respectievelijk van 2 | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
en 4 kilogram elk, werden over een huis van 6 verdiepingen hoog geslingerd, om op de binnenplaats van een naburig perceel terecht te komen. Die ontploffing werd veroorzaakt door een met dynamiet of nitro-glycerine gevulde patroon, welke, naar het voorloopige onderzoek deed blijken, onder den drempel was gelegd van een huis in de me Chénier, dat door een ‘placeur’ (besteder) een zekeren Flisseau werd bewoond. Dat heer scheen bizonder gehaat te zijn, juist door hen aan wie hij zijne goede zorgen besteedde om hen te plaatsen; bij de werkstaking der koffiehuis- en kappersbedienden, welke ongeveer twee maanden geleden plaats had, was o.a. zijn bureau datgene, hetwelk het meest had te lijden van de werkstakers, die er nooit voorbij gingen zonder er eenige souvenirs van hunnen doortocht achter te laten, in den vorm van stukgeslagen ruiten, als even zoovele blijken van oprechte achting en genegenheid. Het werd dan ook voortdurend bewaakt door eenige politieagenten, die eerst dezer dagen weder werden ingetrokken. Voor hen nu, die het gewelddadig opruimen van gepatenteerde dieven en uitzuigers afkeuren, het volgende. Hoewel er sedert geruimen tijd reeds, zoowel te Parijs als in vele andere steden, arbeidsbeurzen bestaan, waaraan zij die plaatsing zoeken, onverschillig in welke betrekking dan, zich kunnen wenden, zoo dragen toch deze inrichtingen, uit den aard der zaak zelve, geen kennis van alle beschikbare plaatsen. Vandaar dat nog vele personen, aangelokt door de schitterende beloften der ‘placeurs’, zich tot deze laatsten richten en zich door hen hun geld laten afzetten. Gewoonlijk zijn de maatregelen dier schurken zóó goed genomen, dat in rechten (!) niets tegen hen kan worden ondernomen en de bedrogenen, zoo ze al een klacht indienen, meestal worden afgescheept met den schralen troost: We kunnen er niets aan doen! Als een staaltje van de wijze waarop de heeren placeurs hunne slachtoffers villen, zal ik hier eens mededeelen wat iemand me dezer dagen hierover vertelde, die het twijfelachtig voorrecht had, bij ondervinding te kunnen spreken. Zonder werk zijnde was hij naar een ‘bureau de placement’ gegaan, waar men hem vertelde juist iets voor hem te hebben. Om deze plaats te krijgen had hij slechts de bagatel van 10 francs (zegge vijf gulden) te betalen aan den houder van het bureau, waarvoor deze laatste hem het adres overhandigde van iemand die hem zeker in dienst zoude nemen. Die kerel vroeg hem om getuigschriften enz., en beloofde tevens hem binnen eenige dagen zijne beslissing te zullen doen toekomen. Hij (mijn zegsman) wachtte te vergeefs gedurende ruim drie weken en toen hij na dien tijd weder naar den placeur wilde gaan om inlichtingen te vragen, | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
was deze verdwenen en vond hij daar een ander in diens plaats, die voorgaf niets uit te staan te hebben met zijn voorganger. Uit een door den betrokken persoon ingesteld onderzoek bleek hem, dat hij doodeenvoudig het slachtoffer was van eenige bedriegers en dat de man naar wien men hem gezonden had om in diens dienst te treden, niets anders was dan een medeplichtige, die den op de bedrogen bedienden behaalden roof, deelde met den placeur. Het ergerlijkste van 't geval was, dat een ingediende klacht niets baatte omdat bewijzen niet voorhanden waren. Neemt men nu in aanmerking het groote aantal van hen die op deze wijze bestolen worden, dan kan men zich een denkbeeld vormen van de kolossale sommen welke de placeurs elk jaar stelen, onder de bescherming der wetten. Maar het is niet alleen dit, wat de verbittering en verontwaardiging opwekt van hen die reeds eens of meermalen met deze schelmen in aanraking kwamen. Deze laatsten brengen nog andere, niet minder laaghartige ‘streken’ in praktijk om geld te verdienen (!). Indien zij door hunne bemiddeling - altijd betaald in klinkende munt natuurlijk - iemand hebben geplaatst op een salaris van 50 francs per maand b.v., dan zenden ze, na twee of drie weken, een ander naar den patroon of meester waar deze werkzaam is en laten hem zich aanbieden voor een loon van 45 of 40 francs. De patroon, verheugd er weder 5 à 10 francs goedkooper af te komen, zendt den eersten bediende weg om hem te laten vervangen door den tweeden. Soms geschiedt dit 3 of 4 maal binnen een tijdsverloop van een paar maanden, totdat het loon van den laatst aangenomen bediende onmogelijk meer voor vermindering vatbaar is. Onnoodig te zeggen dat de placeurs door deze schurkerij goede zaken maken, daar zij telkens weder opnieuw de ongelukkigen die in hunne klauwen vallen hun bloedgeld afpersen. Herhaaldelijk werd reeds aangedrongen op het opheffen en voor het vervolg verbieden van deze bureaux de placement, maar steeds werden de verzoekers afgescheept òf met mooie beloften òf met eene formeele weigering van de autoriteiten om handelend tusschenbeide te treden. Is het dan te verwonderen, of zelfs te laken, dat misschien het slachtoffer van een dezer bloedzuigers (de nutteloosheid inziende van verzoeken, gericht aan hen, wier plicht het is tegen dergelijke schandelijke misbruiken te waken) zelf getracht heeft zich recht te verschaffen? Het is alleen jammer dat de vent, wien de grap gold, den dans ontsprongen is; dat zou zijn vuile collega's anders wel een weinig tot nadenken hebben gestemd. Wat duivel! waarom medelijden te hebben met een ellendigen dief, die armen, werkeloozen, mannen en vrouwen hun zuur verdiende penningen afzet, en door de wet daarin | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
gesteund wordt? Wat doet diezelfde wet met den armen kerel, die een brood neemt (dat noemen ze stelen) uit honger? De poging om dien ‘placeur’ een plaats te bezorgen in de andere wereld, en dat nog wel gratis, was een flinke daad!
De rue Chénier, het tooneel der ontploffing, levert een aardig gezicht op. De grond is er bezaaid met stukken glas, en den geheelen dag hoort men het oorverdoovend getik van een hondertal glazenmakers, die de aangebrachte glazenverwoesting herstellen. In een drietal huizen zijn groote spiegelruiten gesprongen, en het prettigste van de zaak is, dat niet de bewoners, maar de eigenaars der beschadigde perceelen de kosten van die herstellingen moeten betalen, daar zij, volgens de wet, behooren zorg te dragen, dat hunne huurders tegen weer en wind beschut zijn. Die lui zouden anders ook al te spoedig rijk worden. SOUVARINE Parijs, 4-9-'88.
[Recht voor allen 10(1888) 121 (10 oktober), p. 2]
bureaux de placement = partikuliere arbeidsbemiddeling. | ||||||||||||||||||||||||||||||
Parijsche brieven. IX.Een vreeselijk onheil heeft het plaatsje Campagnac, niet ver van Decazeville gelegen, getroffen. Niet minder dan 43 mijnwerkers zijn door een hevige grauwvuur-ontploffing gedood en 71 kinderen tot weezen gemaakt. De lijken der verongelukten zijn alle akelig verminkt en verbrand, en onder hen zijn er, die door de ontploffing met zulk een kracht tegen de muren der galerijen werden geworpen, dat hun schedel totaal verbrijzeld was. De wanhoop der ongelukkige gezinnen, die op zoo smartelijke wijze werden getroffen, is onbeschrijfelijk en de rouw en deelneming zijn algemeen. Tracht in uwe verbeelding eens het afgrijselijke tooneel voor te stellen van 43 misvormde en verkoolde lichamen, tentoongesteld in een stal om door de familieleden herkend te worden. Roept u de arme vrouwen eens voor den geest, reeds bleek en vermagerd door te zwaren arbeid bij te weinig voeding, die, luid snikkend of in stomme vertwijfeling de handen wringend, zich werpen op de nauw herkenbare overblijfselen van hen, die nog gisteren hare echtgenooten | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
waren. Bedenkt dan tevens, dat met hare echtgenooten en vaders de familiën tegelijkertijd hare voornaamste kostwinners verliezen en thans geheel aan gebrek en ellende zijn overgegeven. En dat al die namelooze jammer had kunnen worden voorkomen, indien de bezitters wat meer hart en wat minder schraapzucht bezaten. En hij in wiens gemoed nog slechts een greintje menschelijk gevoel schuilt, zal in een ruwe verwensching uitbarsten tegen hen, die door schuldig plichtverzuim de oorzaak zijn van zooveel leed. De wetenschap heeft het zoover gebracht, dat onheilen als deze, zoo al niet geheel voorkomen dan toch tot een minimum van gevallen konden worden teruggebracht door voldoende luchtverversching. Maar in plaats van de noodige machines daartoe aan te brengen en op die wijze het leven der ongelukkige werklieden zooveel mogelijk te waarborgen, bestaat de grootste zorg der mijnbezitters hierin, de actiën der aandeelhouders elk jaar te doen stijgen in waarde en het grootst mogelijke dividend uit te keeren. Aan het kommervolle bestaan der proletariërs denken ze niet. De laatste slachtoffers van Campagnac waren nauwelijks uit de in vuur staande mijn te voorschijn gehaald, toen de socialistische mijnwerker-afgevaardigde Basly - twee dagen nadat hij zijne echtgenoote had begraven - de tribune beklom in de kamer, om, ten aanhoore der vertegenwoordigers van geheel de natie, de roofzucht der kapitalisten en hare medeplichtige, de verregaande nalatigheid der regeering, openlijk aan te klagen, als zijnde alleen aansprakelijk voor dat vreeselijke onheil. Ziehier de beweegredenen tot het wetsvoorstel, te dier gelegenheid door dien onvermoeiden verdediger van de belangen der mijnwerkers ter tafel gebracht: ‘De menigvuldige herhaling der grauwvuur-ontploffingen maken een ernstig en gestreng onderzoek noodzakelijk naar de maatregelen van veiligheid die er genomen worden ten opzichte der mijnwerkers. Het thans plaats gegrepen onheil in de mijnen van Campagnac is, evenals al de andere, het gevolg van de opeenhooping van ontplofbare gassen in de onderaarsche gaanderijen. Het is hoogst waarschijnlijk dat, indien in de mijn een voldoende luchtstrooming ware onderhouden, de uitgeholde gangen met aarde aangevuld en de uitgeputte gaanderijen verlaten waren, het ongeluk dat een vijftigtal familiën getroffen heeft, onmogelijk had kunnen voorvallen. Het wordt hoog tijd om nu eindelijk eens aan de moedige mijnwerkers-bevolking, evenals aan de openbare meening, de voldoening te schenken, die reeds sedert zooveel jaren door hen wordt verlangd. Tot dusver hebben de door de regeering bevolen en ingestelde | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
onderzoeken nog nimmer de werkelijk aansprakelijken doen kennen. De schuldigen, hetzij door nalatigheid, onvoorzichtigheid of roofzucht, bleven steeds ongestraft. Door haren uitdrukkelijken wensch uit te spreken dat de moordenaars gestraft worden, zal de kamer een einde maken aan het verdrag dat er bestaat tusschen de ingenieurs der mijnmaatschappijen en hunne oude schoolmakkers, door den Staat belast hen te controleeren. In naam van velen mijner collega's in den mijnen heb ik de eer het volgende wetsvoorstel te doen: Eenig artikel. De regeering wordt uitgenoodigd om binnen een tijdsverloop van veertien dagen, een uitvoerig verslag over de oorzaken en verantwoordelijkheden van het onheil in de mijnen van Campagnac aan de kamer voor te leggen.’
Onnoodig te zeggen dat Basly ten antwoord kreeg van de regeering, dat zij reeds de ‘noodige’ stappen gedaan en een onderzoek ingesteld had. Nu wat dat onderzoek zal opleveren kunnen we wel op de vingers narekenen: Ze dronken een glas
En ze pisten een plas
En 't bleef zooals 't was!
De regeering heeft eene som beschikbaar gesteld om in de eerste behoeften der door het ongeluk getroffen huisgezinnen te voorzien; alsof daardoor de dooden weder in het leven teruggeroepen en dergelijke schandelijke moorden voor 't vervolg voorkomen worden. Neen, heeren, met geld is alles niet goed te maken en met uw(?) goud koopt ge de kastijding niet af! De verkoolde overblijfselen van de mijnwerkers van Campagnac zullen te hunner tijd ook medewegen in de schaal der gerechtigheid! En uit hunne beenderen zullen de wrekers opstaan, die een eind maken aan uwe almacht.
* * *
Den 5en November jl. heeft een ander socialistisch kamerlid den minister Floquet geïnterpelleerd over de ongehoorde machtsoverschrijding van den maire van Bordeaux, die, zooals ik in mijn vorigen brief mededeelde, het werkliedencongres verhinderd had in Bordeaux zijne zittingen te houden. Tevens maakte interpellant - de afgevaardigde van het departement der Aude, Ferroul - gebruik van die gelegenheid om de reegering aan te vallen wegens het beestachtig optreden van gendarmen en politieagenten, bij de begraving van | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Emile Eudes, op den 8en Augustus jl. en bij de werkstaking der aardewerkers. Op de ondubbelzinnigste wijze brandmerkte hij de handelwijze van den minister-president Floquet, die, zijne vroegere beginselen ontrouw, thans zelf deed wat hij gelaakt had in anderen. Napoleon III liet de tegen honger en uitbuiting in verzet gekomen werklieden van la Ricamarie en St. Aubin als honden neerschieten; de ex-radikaal Floquet, thans reactionnair, liet de arbeiders van Alassac, Limoges en Parijs op geweerkogels, sabelhouwen en bajonetsteken onthalen. Het recht van vereeniging, waarvoor hij vroeger, in de oppositie zijnde, zoo vurig had geijverd, werd thans door hem op de snoodste en gewelddadigste wijze met voeten getreden. In één woord: de minister was een renegaat! Het antwoord van Floquet was natuurlijk te voorzien. Hij verzekerde met den meesten ernst, dat hij ‘geroepen was om de orde(!) te bewaren in het land’ en dat hij zijn plicht te dien opzichte zou weten te vervullen. Overigens was het verwijt, hem door den ‘geachten’ interpellant gedaan, als zoude hij steeds, evenals zulks geschiedde ten tijde van 't keizerrijk, de uitzuigers ondersteunen tegen de uitgezogenen, ten eenenmale onverdiend. Hij dreef het cynisme zelfs zoo ver, dat hij beweerde ‘gedurende de werkstakingen te Alassac en Limoges, vele nachten lang, geen oog toegedaan te hebben, zoozeer was hij begaan met het lot der arme werkersbevolking.’ Schrijver dezes was bij die kamerzitting tegenwoordig, - daartoe in de gelegenheid gesteld door den afgevaardigde Ferroul zelf - en werd dan ook tot weenens toe geroerd door het verhaal der slapelooze nachten van den goeden Floquet! Zoo'n arme man! Een hongerloon van 100.000 francs 's jaars, benevens huisvesting, stalling, paarden, bediening, rijtuigen enz. van den staat en dan bij al dat werk nog slapelooze nachten! 't Is schande! Maar met dat al omklemt de stakker met de kracht der wanhoop zijn portefeuille, die hij maar niet los wil laten!
Het ministerie-Floquet heeft zijn rol vervuld. Verwachtte men er bij zijn optreden ook al iets goeds van thans is men van dien dwazen waan genezen. Het had zich, door doelmatige, ernstig aangevatte hervormingen, den steun van heel het waarlijk demokratische Frankrijk kunnen verzekeren, terwijl het thans zoo goed als geïsoleerd daar staat: te radikaal volgens de opportunisten, te reactionnair volgens de werkliedenbevolking. Toch heeft ook het optreden van een z.g. radikale regeering zijn nut gehad - men is het ten minste in één opzicht eens: van de bourgeois, onverschillig van welke kleur, van welken naam ook, is niets, niets hoegenaamd te verwachten, dat ook maar eenigszins te gemoet komt aan de billijke | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
eischen van het proletariaat. Het wordt nu eindelijk eens tijd, dat het volk zelf zijn zware stem hooren en zijn ruwe handen voelen laat! SOUVARINE Parijs, 13-11-'88.
[Recht voor allen 10(1888) 137 (19 november), p. 1-2]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Parijsche brieven. XI.De manifestatie, op touw gezet door den Parijschen gemeenteraad, om eer te bewijzen aan de nagedachtenis van Baudin en te protesteeren tegen de intrigues van den brav' général en zijne medeplichtigen, heeft Zondag jl. plaats gehad. De zon, die des morgens helder schitterde aan den blauwen hemel, onttrok zich tegen den middag aan den blik, gehuld in een droevigen nevel, als een teeken van rouw over de misdaad van den 2en December, die men heden herdacht. De stoet der manifestanten, die ten één ure vertrok van het Hôtel de Ville (stadhuis) had een lengte van bijna vijf kilometers, en de toeschouwers hadden ca. anderhalf uur op dezelfde plaats te blijven staan, om haar van begin tot einde te zien voorbijtrekken. Meer dan driehonderd verschillende groepen en delegatiën, uit alle oorden des lands gekomen, namen deel aan de manifestatie, en het aantal van hen die toegestroomd waren om deze laatste te zien voorbijtrekken, bedroeg minstens een half millioen. Kortom, het was een schouwspel zooals alleen Parijs binnen zijne muren te zien krijgt. Reusachtige kransen van roode en gele immortellen en rozen, bouquetten en palmtakken, van toepasselijke opschriften voorzien, werden in elke groep gedragen en overal werden de manifestanten begroet door de luide kreten: Leve de Republiek! en vooral: Leve de Commune! Leve de sociale revolutie! Dat was, hoe spijtig ook | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
voor de bourgeois-republikeinen, de kreet die het meest werd gehoord en het meest weerklank vond bij het publiek, vooral in het bij uitstek revolutionnaire kwartier van Montmartre. Zelfs de Temps, het kapitalisten-(dieven)-blad bij uitnemendheid, (genre Handelsblad en Rotterdammer) erkent dit, hoewel met kwalijk bedekte verbolgenheid over de brutaliteit (audace) van hen die deze kreten aanhieven. Tot zijn eigen geruststelling voegt het blad er bij: ‘Te Parijs verontrusten de kreten “Leve de sociale revolutie!” en “Leve de Commune!” niet bizonder, wanneer overigens de bevolking betrekkelijk kalm blijft, maar op het platteland en in den vreemde zou niets meer noodig zijn om een ongunstig licht op de manifestatie te werpen.’ Le Temps besluit zijn artikel met den volgenden wanhoopskreet, die tevens tot raadgeving moet dienen aan den gemeenteraad van Parijs, welke reeds sinds jaar en dag in ongenade is gevallen bij dit blad, en beschouwd wordt als de bron van alle kwaad. ‘Door in een reeks van zittingen zijn eerbied voor de grondwet, de wet en de gestelde machten te doen blijken, zou de gemeenteraad van Parijs veel meer gedaan hebben voor den regeervorm die ons dierbaar is, dan door onder de oogen van een ordelievend volk een groot aantal lieden te laten voorbijtrekken die grootendeels geen ander doel hebben, geen ander verlangen, dan die orde te storen.’ Arme Temps! Het orde(?)lievend volk bestaat natuurlijk uit de lui, waarvoor le Temps de belichaming is hunner begrippen en die een beetje erg bang waren, toen ze door de menschen, die deze orde willen ‘verstoren’ de Carmagnole zingen en ‘Leve de Commune!’ hoorden roepen. 't Is dan ook niet prettig zoo telkens en telkens weer te worden herinnerd aan feiten, die men, och! zoo gaarne, wilde vergeten en steeds weer te moeten hooren, luid en dreigend, dat het goede leventje niet altijd zal duren. Neen! heeren, die ‘bloedige meiweek’ vergeten we niet, we wachten slechts onze beurt!
Terwijl het volk van Parijs op even ondubbelzinnige als waardige wijze zijne republikeinsche gevoelens betuigde door hulde te bewijzen aan de slachtoffers van den staatsgreep van 1851, verheerlijkte het Keizerlijk Comité den ellendigen sluipmoordenaar en verrader, die dien staatsgreep ten uitvoer had gebracht, en dat wel in de onmiddellijke nabijheid van het graf van Baudin, in de avenue de Clichy. Drie of vier partijgangers, - lees s.v.p. mede-bandieten - van Victor Bonaparte, voerden daar (binnenshuis, wel te verstaan) achtereenvolgens het woord, waarbij ze zich bepaalden den republikeinschen regeeringsvorm aan te vallen en te belasteren; tevens | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
eischten ze voor het keizerrijk ‘de volle verantwoordelijkheid van den staatsgreep’. Nu wat dat laatste aangaat, kunnen ze gerust zijn; niemand zal hen die betwisten en als ze nog een beetje tijd van leven hebben, loopen ze hard kans die verantwoordelijkheid, waar ze zoo ‘happig’ op zijn, met hun hoofd te betalen. Voor zijn beginsel moet men wat over hebben! Als een staaltje van de verregaande onbeschaamdheid der bonapartisten diene het volgende gedeelte uit een brief van den baron Haussmann, den vroegeren prefect van het departement der Seine, onder Napoleon III. ‘De staatsgreep van den 2den December - heet het - was, in waarheid, niets anders dan een beroep op de souvereiniteit des volks, gedaan door den uitverkorene der natie zelve, bedreigd in zijn gezag en zijn persoon, door eene in verzet gekomen vertegenwoordiging.’ ‘Wat de opstandelingen (sic!) betreft, waartegen de prins-president de orde (sic!) te bewaren had in afwachting van de beslissing des volks, gewapend als zij waren met stembiljetten, veroordeelden zij zich zelven door hunnen tegenstand en door hun toevlucht te nemen tot gewelddaden.’ Die ‘opstandelingen’ waren republikeinen, die niet verkozen zich goedschiks den voet op den nek te laten zetten door den eersten avonturier den besten, en volgens mijnheer Haussmann, die zich onder de bescherming en medewerking van zijn keizerlijken heer onmetelijk rijk stal - welke vrijzinnigheid al zijne dochters, op ééne eervolle uitzondering na, met haar lichaam betaalden in het bed van den gekroonden misdadiger - zouden die republikeinen ‘opstandelingen’ zijn, die in verzet waren gekomen tegen het wettig gezag van Louis Bonaparte. Zoo leggen die lui de geschiedenis uit, en ze schijnen zich te verbeelden dat het volk, na al de wreede en bloedige lessen die het ontving, nog naïf genoeg is om hen te gelooven.
Van goed ingelichte zijde verneem ik dat het gouvernement wel degelijk van plan was om Boulanger en zijne hoofdmedeplichtigen te arresteeren en op te sluiten, maar ter elfder ure voor dien maatregel terugdeinsde, daar men, na een ingesteld onderzoek, tot de zekerheid was gekomen, dat het grootste aantal der hoofd- en opper-officieren boulangistisch gezind is en de gevangenneming van Boulanger het sein kon worden voor een militairen staatsgreep. Zoover zijn we dus reeds gekomen, dank zij het onvergeeflijke nietsdoen van den radicalen Floquet, die, indien hij gewild had, heel het demokratisch Frankrijk vóór zich had kunnen hebben, terwijl nu de algemeene verachting en haat des volks zijn deel zijn. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Zou Frankrijk nog eens den smaad moeten ondergaan van een cesar of diktator als meester te moeten dulden? SOUVARINE Parijs, 10-12-'88.
P.S. Cluseret, de oud-minister van oorlog onder de Commune, is met 14.776 stemmen gekozen in het département du Var. Bravo! S.
[Recht voor allen 10 (1888) 148 (14 december), p. 2-3]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Parijsche brieven.Men moet Frankrijk, den Franschen aard en de partijen die elkaar daar de macht betwisten kennen, om den weg te weten in den modderpoel waarin wij rondploeteren. De monarchisten van elke schakeering rekenen reeds op den dood van de Republiek en op het ophanden zijnde herstel der monarchie. Zij houden dit land voor genoeg doortrokken met parlementair bederf, wat zij opzettelijk met de republiek verwarren, opdat Frankrijk walgende van onafgebroken opportunistisch verraad en geknoei, nog eens zal overgaan naar zijne om de honderd jaar terugkeerende braking. Als roofvogels bespieden zij het oogenblik om de overblijfselen van het Frankrijk der Revolutie te verdeelen. En wij moeten bekennen, dat naar den schijn althans de toestand zoo | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
onvoorzien en dreigend, nooit gunstiger is geweest voor de verwachtingen en het misdadige drijven der monarchistische partij, welke op zulk eene bewonderenswaardige wijze bijgestaan wordt door het misdadige en steeds ongestrafte streven der Boulangistische struikrooversbende. Boulanger en het Boulangisme, door den oppervlakkigen waarnemer als de oorzaak der ongezonde troebelen beschouwd, zijn in werkelijk slechts de gevolgen eener ziekte welker kiemen in het kapitalistische voortbrengingstelsel gelegen zijn, en die verergerd is door het chauvinisme en het bedriegelijke bankroet der bourgeoisrepublikeinen. Boulanger heeft, dit valt niet te betwisten, zijn grooten en gevaarvollen opgang gemaakt door de behendigheid waarmede hij zich wist te tooien met de afgelegde herzieningsleuze, door onze wanhopige radikalen in de parlementaire kleedkamer achtergelaten. Boulanger is nog een gevaar en vooral voor de republiek, want hij heeft de noodlottige en anti-demokratische chauvinistische beweging, die de radikalen en de opportunisten voor hem wel wisten aan te wakkeren, uitsluitend te zijnen voordeele weten aan te wenden. Het militairisme, het staande leger is onvereenigbaar met de republiek. De radikalen en de opportunisten, die op hun program de vervanging van het staande leger door de algemeene weerplicht hebben gehad, weten dat evengoed als wij. Door klassebelang en geenszins door vaderlandsch gevoel gedreven, hebben zij de vrijheid opgeofferd aan den ‘roem’ en de ‘roem’ vertoont zich altijd op het gelaat van den diktator, die zoo hij slaagde, Frankrijk op eenen weg zou leiden aan welks einde noch roem noch vrijheid te vinden zou zijn. Sedert het Boulangistisch gevaar, om me van dezen geijkten term te bedienen, de afmetingen van een algemeene ramp aangenomen heeft, mocht men hopen, dat de bourgeois-republikeinen hun ongelijk zouden erkennen en eindelijk besluiten, om al was het ook maar één punt te verwezenlijken van hun program, dat hun vroeger zoovele populariteit bezorgd had. Dwaling! Evenals de opportunisten tien jaar geleden onder den aandrang van Gambetta, werden de radikalen, gevolgd door een zeker aantal overloopers van de socialistische partij op hun beurt opportunisten. Die heele troep afvalligen en verraders vereenigde zich in de klub van de rue Cadet onder den snurkenden naam, even onbeduidend als burger-republiek, van: ‘Vereeniging van de rechten van den mensch.’ De meeste possibilisten erkenden hunne dwaling en trokken zich terug uit de Vereeniging van de rechten van den mensch, welke | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
vereeniging meer en meer een kiesagentschap van alle vereenigde opportunisten was geworden. Indien het maar al te waar is, dat een aantal socialisten het terrein van den klassenstrijd verlaten hebben en van hun program van onteigening der kapitalisten en maatschappelijke toeëigening afzagen, om zich, onder voorwendsel van Boulangistisch gevaar, te vereenigen met de parlementaire bourgeois, even waar is het, dat onder de socialisten, die het meest vijandig staan tegenover de leer en de taktiek der possibilisten, mannen gevonden worden, waarvan de welwillende onzijdigheid ten opzichte der Boulangistische misbruiken eene misdaad en een verraad vormt, dat de revolutionnairen tot hunne plicht moeten rekenen, bekend te maken, in afwachting dat zij hen kunnen straffen. Gisteren heeft de Kamer van Afgevaardigden met 290 tegen 256 stemmen de scrutin d'arrondissement (verkiezing per arrondissement) weer aangenomen. De scrutin d'arrondissement is zeker niet het ideaal van een verkiezingswijze volgens de demokratie, maar ontegenzeggelijk is deze stemming veel beter dan die welke de plebiscitaire misbruiken begunstigt en die den gekozene toestaat zich aan alle toezicht van zijn lastgevers te onttrekken. Niettegenstaande is dit besluit der Kamer bij den tegenwoordigen toestand te betreuren, want de vijanden der republiek zullen niet nalaten het uit te leggen als genomen uit vrees. Donderdag den 14den Februari zal in de Kamer de quaestie der grondwetsherziening behandeld worden. Aangezien elke ernstige herziening minstens de opheffing van het presidentschap en de afschaffing van den Senaat moet voorstellen, kan reeds met zekerheid voorspeld worden - daar de heeren senatoren niet geneigd zijn zelfmoord te plegen - dat de discussie van den 14den Februari slechts eene nieuwe fopperij zal zijn bij de zoovele anderen. Ernstiger en van meer demokratisch belang dan al die doodgeboren pogingen der beangste parlementairen om de Boulangistische smetstof te vernietigen, is de eisch, verleden Zondag in al de groote centra van Frankrijk door onze vrienden de revolutionnaire socialisten aan de overheid gedaan, om uitvoering te geven aan al de beslissingen, genomen op de socialistische werkliedenkongressen in Oktober en December jl. te Bordeaux en Troyes gehouden. Ziehier de woordelijke inhoud van dezen eisch:
Aan den heer Voorzitter van den Ministerraad!
‘De werkliedenvereenigingen van het departement der Seine hebben de eer, den heer voorzitter van den raad te herinneren aan de besluiten, genomen door de socialistisch-revolutionnaire arbeiders- | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
kongressen in Oktober en December 1888 te Bordeaux en Troyes gehouden, en welke overeenstemmen met de werkvoorwaarden, vastgesteld door den gemeenteraad van Parijs. ‘Zij eischen eene stipte toepassing en vragen aan den heer voorzitter van den raad of hij al of niet geneigd is, bij de werken, van staatswege uit te voeren, op besliste wijze toe te passen:
Wij hebben de eer, aan den heer voorzitter van den ministerraad te kennen te geven, dat de gemachtigden der vakvereenigingen en andere arbeidersgroepen van het departement der Seine, op Zondag den 24sten Februari het antwoord van mijnheer den voorzitter van den ministerraad zullen komen halen. Parijs, 10 Februari 1889. De Sekretaris, BOULÉ
De meeste afgevaardigden, die zich uit naam der arbeiders- en vakvereenigingen naar de regeering hadden begeven, zijn in de provincie bij de autoriteiten zeer hoffelijk ontvangen. Te Parijs vonden zij de deuren gesloten. Den 24sten Febr. zullen zij nogmaals komen, versterkt door de strijdvoerende werklieden en de proletariërs, die het hongerlijden moede zijn. Getrouw aan hare taak, als wachthond der kapitalistische belangen, zal de regeering, 't is gemakkelijk te voorzien, er om heen draaien en ontwijkend antwoorden op den eisch van het volk, wanneer zij ten minste niet, door vrees gedreven eene afleiding zoekt, door het kruit te laten spreken. Hoe het ook zij, de dag van den 24sten Februari zal in de revolutionnaire jaarboeken opteekenen of de proletariërs door de Boulangistische kuiperijen afgedwaald en verstrooid, al of niet de roepstem zullen volgen van de bewuste leden hunner klasse, door zich in massa te vertoonen aan de regeerders om hunne machtige stem te laten hooren. In dit opzicht zal de dag van den 24sten een uitgangspunt kunnen worden van eene ernstige revolutionnaire socialistische beweging, die de smadelijke Boulangistische agitatie zal vernietigen door het verhaasten van eene parlementaire ontbinding. Het proletariaat, eindelijk de oogen geopend voor de kwakzalvers die het bedriegen, zal, getrouw aan zijne historische zending, zonder omwegen den rechten weg weer inslaan naar de revolutie, den weg | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
die de menschheid naar het beloofde land van de republiek der gelijkheid zal voeren, naar dien staat van hoogere beschaving, dien Victor Hugo, - al was hij niet een der onzen - zoo juist in de volgende woorden heeft genoemd: ‘Maatschappij zonder heersers,
Menschelijkheid zonder grenzen.’
DÉMOPHILE Parijs, 12 Febr. '89.
[Recht voor allen 11 (1889) 41 (17-18 februari), p. 2]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Kommunisme en broederschap der volkeren.Bij het eerste lichten van den geest des opstands, dat gloorde onder het volk tegen het einde van dien langen, duizendjarigen nacht, de middeleeuwen, werden de kommunistische, vrijzinnige beginselen van broederschap, tot nog toe in de geestvervoerende droomen van een hersenschimmig en bovenaardsch geluk verscholen, voelbaar en namen zij als 't ware een meer tastbaren vorm aan. De Jacquerie in Frankrijk, de bewegingen van dien aard in België en Holland, de LevellersGa naar voetnoot+ in Engeland en de groote boerenoorlog in Duitschland | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
bevestigen evenzeer en beter dan de Hervorming en de Renaissance, dat de brandstapels der inquisitie en de onderaardsche gevangenissen der heeren onmachtig zijn geweest om het ontwaken des volks te verhinderen. De geest des opstands, door een geheimzinnigen godsdienst vastgeketend, verbrak zijne duizendjarige boeien en als verhevene vleeschwording van de individueele waardigheid en de onpersoonlijkheid van den vooruitgang, bewees hij door zijn bestaan de menschelijke ontwikkeling naar het algemeen geluk, naar de gelijkheid in werkelijkheid. Na drie eeuwen verloor het beginsel van broederschap en kommunisme, door de encyklopedie der wijsbegeerte gevoed, voorgoed zijn embryo(kiem)-vorm van de middeleeuwen, overschreed het de kunstmatig bepaalde grenzen en ontwikkelde zich ten volle in de machtige vereenigingen van 1790, in den oorlog voor de volksvrijheid en de republiek in 1792, door het revolutionnaire Frankrijk aangebonden tegen het verbond der vorsten en vooral in de samenzwering der Egaux (gelijken, de aanhangers van Babeuf) in 1796. Zeker, we beweren niet, dat de Feuillants, de Girondijnen en Jakobijnen in eenig opzicht als de voorboden van eene kommunistische toekomst beschouwd kunnen worden, maar wij beweren aan de hand der geschiedenis, dat zij die hen altijd voortdreef en handelen deed, dat de talrijke met pieken en bijlen gewapende menigte de ware kracht der omwenteling was, wel niet van de zelfbewuste en wetenschappelijke zienswijze der hedendaagsche socialisten, maar toch die van 't instinkt en den wil. Sedert dat tijdstip deed het kommunisme en het solidariteitsgevoel bij alle volken een reuzenstap voorwaarts. De omwenteling van 1789 heeft door de afschaffing van tienden, heerenrechten en heerendiensten en van alle hinderpalen die den handel drukten om hem de vrijheid tot diefstal te verleenen, de mogelijkheid tot het opstapelen dier onmetelijke rijkdommen doen geboren worden, welke een noodzakelijke voorafgang voor de onteigening van het kapitaal en het kommunisme zijn. Deze ontwikkeling van het kapitalisme in de hedendaagsche maatschappij heeft een der grootste vernuften onzer eeuw, den man, die voor de ekonomie geweest is wat Darwin was voor de natuurwetenschap en Buckle als vertolker der geschiedenis, heeft Carl Marx de woorden kunnen doen zeggen welke het wetenschappelijke socialisme zoo juist geformuleerd hebben: 1. De geschiedenis der menschheid is slechts de geschiedenis van den klassenstrijd. 2. De arbeiders van overal moeten zich vereenigen om de | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
overheersching der bourgeoisie, de klassenregeering, omver te werpen, door de onteigening van kapitalisten en grondbezitters en door de bemachtiging van alle grondstoffen en middelen ter voortbrenging voor het algemeen nut. 3. Als de verschillende klassen eenmaal vernietigd zijn, heeft de staat, eene afspiegeling van den strijd der konkurrentie van die klassen, geen reden van bestaan meer en verdwijnt op zijne beurt. Carl Marx, getrouw aan de geschiedkundige waarheid van den klassenstrijd en zijn kommunistisch doelwit, slingerde in 1847 dezen kreet van vrede en oorlog de wereld in: Proletariërs van alle landen, vereenigt u! De kreet werd gehoord en 17 jaren later kwam de Internationale, de vereeniging van arbeiders uit verschillende landen te Londen tot stand. Thans heeft de Internationale als vereeniging opgehouden te bestaan, maar de geest die in haar ademde, heeft zich als een lichtend spoor aan het arbeidsvolk in alle landen vertoond en zijne erfenis, om te streven naar de gelijkheid aller menschelijke wezens, zonder onderscheid van ras, kleur, land of geslacht, is het erfdeel geworden van alle strijdbare arbeiders, van alle rechtschapen revolutionnaire socialisten. Eenige jaren geleden heeft Most, de Marat der Duitsche socialisten, als een wild beest uit alle landen van Europa verjaagd en in Noord-Amerika een toevluchtsoord vindend, beproefd om aan de zich overal openbarende kommunistische bewegingen een aanvallenden en doeltreffenden vorm te geven. Zijne edelmoedige onderneming leed schipbreuk, maar die pogingen zijn niet vruchteloos geweest, want hij heeft krachtig bijgedragen tot de verspreiding van het socialisme in de nieuwe wereld, door er een krachtigen, revolutionnairen geest in te brengen. Nauwelijks in vrijheid gesteld na eene zeventienjarige afzondering, waarvan negen op Nieuw-Caledonië en acht in het afschuwelijke bagno van Portolongone, op het eiland Elba, heeft onze heldhaftige vriend en partijgenoot Amilcar Cipriani al zijne toewijding, zijne bekende volharding en opofferingsgezindheid aangewend ten dienste derzelfde zaak, door in October 1888 het initiatief te nemen tot stichting van een algemeenen bond der volkeren. De werkzaamheden voor dezen bond waren in Frankrijk uiterst moeilijk. Cipriani had met wind en getij te kampen. De openbare meening, afgeleid door de misdadige kwakzalverij van het boulangisme en van hart beroofd door de boevenstreken der cadettisten, wilde zich niet te zijnen gunste keeren. De arbeidersklasse, heen en weer geslingerd tusschen de uitbrakingen der eersten en de telken- | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
male daarop volgende herroepingen der laatsten, is in groote mate tot een verlies van krachten vervallen. Het Parijs der revolutie in een gevoelloozen slaap verzonken, verstrekte den bond slechts 500 aanhangers, terwijl talrijke Slavische en Germaansche vereenigingen hem bijvielen en het aantal aanhangers in Italië 20,000, in Spanje 10,000 en in Portugal 12,000 beliep. Het uur van thans is onheilspellend, overal verdonkeren groote onweerswolken den politieken en socialen horizon. De storm die zich in de verte verheft, wiens nadering we reeds gevoelen, zal, zich op de oude wereld stortend, door donder en bliksem heen, het zeil aan flarden scheuren, dat nog de toekomst der rechtvaardigheid en van het welzijn verbergt. De arglistigheid der diplomatie en de samenspanning der vorsten zullen den voor hen noodlottigen schok niet vermogen tegen te houden. Het kapitalisme is zijn eigen doodgraver en het kommunisme zal zijn opvolger zijn. Het naderende einde der middelklasse, meer en meer uitgezogen door de hooge belasting en teruggedrongen naar de rijen der proletariërs, zal de beslissende instorting van het rijk der bourgeois ten gevolge hebben. Het uur der revolutie heeft geslagen. De onteigenaars zullen op hunne beurt onteigend worden en de menschheid eindelijk vrij meesteres van den aardbol, zal hierbeneden verwezenlijken die vrijheid, die gelijkheid en die broedermin, welke - tot dusver gevangen gehouden door het geweld en het bijgeloof - volhard hebben om van eene buitenaardsche wereld te droomen. DÉMOPHILE
[Recht voor allen 11 (1889) 101 (30 april), p. 1]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Parijsche brieven.De toevloed der bezoekers naar de tentoonstelling is boven verwachting groot. Den eersten dag reeds bedroeg het getal der betalenden niet minder dan 115,000, hetgeen tegen 3 franken per hoofd, het respectabel sommetje maakt van bijna 350,000 franken. Daar het mij onmogelijk was gedurende den dag naar het Champ de Mars te gaan, heb ik de officieele opening der tentoonstelling niet kunnen bijwonen, waaraan de lezers van R.v.A. evenwel niet veel zullen verliezen, daar zij zich waarschijnlijk wel kunnen voorstellen wat de inhoud was der speeches, door den president Carnot en de andere groote oomes gehouden. Feest van den arbeid, triomf van 't menschelijk genie, bloei der industrie, rijke hulpbronnen van 't land, toenemende welvaart enz. waren schering en inslag bij die gesprekken; van de arme werklieden, die dit alles geschapen hebben en wier jammerlijke toestand met den dag minder houdbaar wordt, sprak geen der heeren een enkel woord. Natuurlijk, dat is in de ‘orde’. Des avonds ten negen ure kondigden twee kanonschoten, gelost van het tweede platform van den Eiffeltoren aan, dat de algemeene verlichting van den toren en van het geheele tentoonstellingsterrein een aanvang zou nemen. Een kwartier later stond geheel de toren in rooden gloed verlicht door de vlammen van Bengaalsch vuur, terwijl daarboven, driehonderd meters van den grond, een machtige elektrische lamp hare stralenbundels voor zich uit wierp. De toren deed zich voor aan den blik, alsof men hem rood gloeiend gestookt had en tot in de kleinste deelen was zijn elegant ijzeren netwerk zichtbaar. De indruk werd nog verhoogd door eenige duizenden gaspitten, brandende in wit porceleinen ballons, die van onder tot boven aan den toren waren aangebracht. Tusschen den toren en het paleis der machines bevindt zich de reusachtige Fontaine Lumineuse, d.w.z. verlichte of lichtgevende fontein. Terwijl de duizenden en tienduizenden, welke toegestroomd | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
waren om de verlichting van den toren van nabij te zien, deze nog stonden te bewonderen, wierp eensklaps de ‘Fontaine Lumineuse’ hare machtige stralen omhoog. Vloeibaar goud, purper en smaragd, een stortbad van fonkelende kleuren, zonder naam, onbeschrijfelijk schoon. Ik geloof niet, dat het oog ooit op heerlijker schouwspel kan worden onthaald, dan dat wat deze verlichte en gekleurde waterstralen bieden. Door kunstig aangebrachte en voor het oog verborgen gekleurde electrische gloeilampen, worden de waterstralen, in alle richtingen en in de bekoorlijkste vormen weggespoten, op de meest fantastische wijze verlicht! De schakeering der kleuren is onovertreffelijk schoon en, door een lichten vingerdruk op de verschillende knoppen van den electrischen toestel, kunnen zoowel die kleuren als de richting der waterstralen naar believen en tot in het oneindige worden gevariëerd. Men waant zich in den toovertuin uit een der verhalen van Sheherazade en de vroomste en godvruchtigste ziel zou waarlijk in verzoeking komen den drogen, vervelenden christenhemel te willen verruilen voor dit plekje ‘modern Babylon’; in plaats van door bazuingeschal en psalmgejammer wordt het oor hier gestreeld door de medesleepende tonen van ‘Marseillaise’ en ‘Chant du Départ’, terwijl bevallige vertegenwoordigsters van het ‘zwakke’ geslacht op meer dan voldoende wijze, hoewel ongevlerkt, 's Heeren persoonlijke lijfwacht, de engelen, vervangen. De boomen waren overladen met roode lampions, door den wind heen en weer bewogen, en welke een verrukkelijk gezicht opleverden. Aan de overzijde van de brug van Jena, het Trocadéro, het tentoonstellingspaleis van 1878, badende in een zee van licht, en links en rechts, zoover het oog reikt, de Seine, die tot in het oneindige de illuminatie weerkaatst èn van de bruggen, welke haar overspannen, èn van de vaartuigen en stoombooten, welke een vurige streep achterlaten in de wiegelende golven.
Maar dagelijks zijn er rampzaligen, welke een graf zoeken in diezelfde golven, om een eind te maken aan hunne ellende. Bitterder aanklacht, scherper tegenstelling is wel niet denkbaar! Niet waar, heeren bourgeois?
Bij een bezoek dat ik Vrijdag bracht aan de Koloniale Tentoonstelling op de Esplanade des Invalides, ging ik den kampong der Javanen tevens binnen. Wat ik vermoed had, bleek waarheid te zijn. Die ongelukkigen zijn hier overgeleverd aan een stuk of drie bandieten, welke hen op de schandelijkste wijze exploiteeren. De reden waarom men mij den vorigen keer had geëxpulseerd, was me thans duidelijk. De kerels waren bevreesd dat hunne schurkerij aan 't | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
licht zou komen en wilden daarom natuurlijk vermijden dat de eenige persoon hier, welke die arme menschen kan verstaan en behulpzaam zijn bij hunne eischen, zich met hen onderhield. De Javanen vertelden me, dat 't hen zoowat aan alles ontbreekt. Geen voldoende kleeding, slecht voedsel en niet de minste vrijheid. Terwijl de inboorlingen der Fransche koloniën zoowel op als buiten het terrein der tentoonstelling zich vrij kunnen bewegen, worden de Javanen, welke ongelukkigerwijze niet onder het toezicht staan van den Kommissaris-Generaal der Fransche koloniën, als beesten ‘vertoond’. Zij moeten muziek maken, dansen enz. en daar de entree 50 centimes (25 cent) bedraagt en dagelijks duizenden bezoekers den kampong betreden, begrijpt men licht, dat de gewetenlooze schurken, onder wier ‘hoede’ die arme duivels staan, goede zaken maken. Ik beloofde de Javanen een einde aan dat schandaal te maken, door een beroep te doen op de pers. Dit vernemend, waren de heeren zoo razend, dat ze me nogmaals per politie naar buiten lieten expedieeren, waarop ik des avonds onmiddellijk verschillende konfraters van de Parijsche pers bezocht. Gisteren ging ik met een hunner, redakteur aan de XIXme Siècle, naar den kampong, liet hem door de Javanen hun voedsel, kleeding enz. toonen, en werd voor de derde en laatste maal, den kampong uitgezet. Ik zeg opzettelijk voor de laatste maal, daar thans reeds de Parijsche bladen vol zijn van dit schandaal en men daaraan paal en perk zal stellen. In Nederland zou men van zoo iets geen woord gekikt hebben, maar hier in Frankrijk telt gelukkig de publieke opinie ook nog mee. De naam van dezen ellendeling, chef der exploitatiekommissie, verdient vereeuwigd te worden. De vent heet Wolff, Martin Wolff, en is een landgenoot van .... Droogstoppel. Natuurlijk! SOUVARINE Parijs, 13-5-'89.
[Recht voor allen 11 (1889) 117 (18 mei), p. 1-2]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Parijsche brieven.Zondag jl. is op dezelfde plaats waar hij, nu ongeveer 343 jaar geleden, ter dood gebracht werd, het standbeeld onthuld van Etienne Dolet, als slachtoffer van den godsdiensthaat den 5den Augustus 1546 gewurgd en daarna verbrand. De misdaad, welke hij met den dood moest bekoopen, bestond in het vertalen uit het Grieksch in het Fransch van een volzin van Plato, waarin deze o.a. zegt: en na den dood zult gij in het geheel niets meer zijn. Het waren vooral de laatste zes woorden, welke hem aan den wurgpaal brachten, als zijnde luidens het vonnis, het bewijs van Dolets ‘ketterij’. Dolet werd veroordeeld opgehangen en daarna verbrand te worden, dit laatste in gezelschap van zijne boeken en geschriften, met de bijvoeging dat, in geval hij onder het gaan naar het schavot een woord durfde spreken dat als ‘godslastering’ zou kunnen worden aangemerkt - en de begrippen daaromtrent waren destijds heel elastisch - hem de tong zou afgesneden en hij levend verbrand zou worden. Zeer christelijk zooals men ziet. Dolet, welke het verkieslijker vond, na den dood, dan levend te worden verbrand - hetgeen trouwens ook het oordeel is der hedendaagsche voorstanders van de lijkverbranding - zweeg en stierf als een held, zonder zijnen vijanden het vermaak te gunnen hem eerst nog te martelen. De stad Parijs, begeerig dien martelaar der vrije gedachte voor zooveel doenlijk in zijne eer te herstellen - de papen hebben, om hunne gruweldaad te verschonen, rondgestrooid dat Etienne Dolet ter dood gebracht is wegens moord - heeft hem, op dezelfde plaats waar hij werd vermoord, juist tegenover Notre-Dame, de hoofdkerk van Parijs, een schoon gedenkteeken opgericht. Dolets beeld, in brons gegoten en meer dan levensgroot, stelt den martelaar voor met saamgebonden handen, in fiere houding en met kalmen, zelfbewusten blik om zich heen ziende. Achter hem liggen zijn gebroken pers en eenige boeken. Op het voetstuk zijn, links en rechts, bas-reliefs aangebracht, eveneens in brons, voorstellende de een Dolets gevangenneming, de andere zijn terdoodbrenging. Aan de voorzijde van het piédestal twee bronzen vrouwenfiguren, waarvan de een, de stad Parijs, de boeien verbreekt der tweede, de vrije gedachte; aan den achterkant eene inscriptie, waarop de datums van Dolets dood en van de oprichting van zijn standbeeld. Eene dicht opeengepakte menigte woonde de onthulling bij en begroette die met den duizendvoudigen kreet: Vive la République! Vive la Libre-Pensée! A bas la Calotte! (Leve de Republiek! Leve de Vrije Gedachte! Weg met de papen!) Als eene kuriositeit dient vermeld te worden, dat, op de torens | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
der Notre-Dame talrijke zwarten, van binocles voorziene, toeschouwers waren der plechtigheid. Te laf en te jezuïetisch om openlijk de inwijding van Dolets beeld bij te wonen en daardoor als ware 't een mea culpa af te leggen, wegens hunne schanddaad, konden ze toch niet nalaten eens te gaan zien, welken indruk deze eerherstelling van hun slachtoffer op de menigte maakte. Of ze evenwel tevreden waren over den uitslag, betwijfel ik zeer. Parijs heeft, nog eens te meer, den dank verdiend van allen, welken het ernst is met de bevrijding des volks uit de knellende banden van bijgeloof en geestverkrachting.
Het is niet alleen van de zijde der vooruitstrevers, dat gedenkteekenen worden opgericht om de nagedachtenis van figuren uit de geschiedenis te vereeren. Een bende reaktionnairen, waaronder Leon Say en Jules Simon, de voornaamste plaats bekleeden, hebben een plan opgevat, niets meer of minder ten doel hebbende, dan Parijs te verontreinigen met een standbeeld van .... Thiers. Van Thiers, het kleine, vervloekte ondier, de bloeddorstige dwerg, het boosaardige monster, van Thiers, die Parijs in een slachthuis herschiep en duizenden en tienduizenden onschuldige menschen liet ombrengen, om zijn haat tegen het volk te koelen. De bandieten, welke dit plannetje opvatten, hebben reeds ongeveer 60,000 francs bijeengebracht om hun afgod in marmer of brons te vereeuwigen. Maar Parijs is er ook nog, en zal er zeker nimmer in toestemmen, dat het beeld van zijn doodvijand en beul een zijner pleinen bevuilt. Reeds eens weigerde het bij te dragen tot een grafmonument voor Thiers, en het mausoleum op de begraafplaats Père Lachaise, waarin zijn lijk thans bewaard wordt, is door zijne eigen dochter betaald. Nooit zal Parijs dien smaad dulden! De onlangs gestichte groep ‘La Commune’ heeft in een harer jongste vergaderingen de volgende motie aangenomen: ‘De groep “La Commune”, vernomen hebbende dat eenige volksvijanden van plan zijn te Parijs een gedenkteeken op te richten voor Thiers, den doodvijand en beul der Parijzenaars, besluit, door alle mogelijke middelen en desnoods door geweld de verwezenlijking van dit plan te verhinderen.’ Jules Simon en zijne medeplichtigen, bevreesd dat de door hen beraamde misdaad zal mislukken, willen zich thans wenden tot de regeering, ten einde van haar te verkrijgen, dat het oprichten van een gedenkteeken voor Thiers door een dekreet of wet zal worden gesanctionneerd. Maar de regeering zal het niet durven wagen Parijs zulk een slag in het aangezicht te geven. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Zondag a.s. zullen weder, zooals reeds zoovele jaren geschiedde, de Parijzenaars in grooten getale naar de begraafplaats Père Lachaise trekken, om de graven te bezoeken van hen, die vielen voor de rechten der proletariërs, de rustplaats van de helden der Commune. Flourens, Delescluze, Millière, welke afzonderlijke graven hebben, en de sombere muur, waar de gebeenten liggen van de duizenden en duizenden, die met verheven moed streden en sneuvelden voor de vrijheid en wier namen men zelfs niet kent. Weest gegroet, gij onbekenden! Wij, de levenden, vervuld van dankbaarheid en eerbied voor u, van gloeienden haat voor uwe moordenaars, onze onderdrukkers, wij allen groeten u. Allen, zoowel uwe strijdmakkers van gisteren, als uwe wrekers van morgen! Gij hebt uw leven niet tevergeefs geofferd! De tijd is nabij, zeer nabij, waarop de arbeiders aller landen haar jubelend zullen begroeten, de vlag die gij rood gekleurd hebt met uw bloed! Neen, Jules Simon en konsorten. De Commune is nog niet dood! SOUVARINE Parijs, 23-5-'89.
[Recht voor allen 11 (1889) 125 (28 mei), p. 1-2]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
welke de republiek sedert twintig jaren en Frankrijk gedurende eene eeuw verontrust heeft. De samenzwering van sabel en wijwaterbak is verijdeld, het oorlogskomplot ontmaskerd en het monarchistische verbond, geleid door den rooverhoofdman Boulanger, verbrokkeld. De nieuwe Kamer welke den 12den dezer bijeenkomt telt op 576 leden 366 republikeinen en 210 reaktionnairen. De republikeinsche meerderheid wordt gevormd door ongeveer 150 opportunisten, 100 radikalen en 10 meer of minder revolutionnaire socialisten; de reaktionnaire minderheid telt 171 monarchisten en 39 boulangisten. Wanneer wij de samenstelling dezer nieuwe Kamer vergelijken met de oude dan zullen wij zien, dat er bijna niets veranderd is aan den toestand der verschillende partijen. Alleen de monarchisten die in Oktober 1885 ten getale van 205 gekozen waren, verloren 34 zetels, overigens ‘heel gelukkig’ vervangen door even volmaakte schurken als zij zelve: boulangisten. In zijn geheel heeft nu de reaktie slechts vijf zetels gewonnen ondanks eene stoutmoedige verkiezingscampagne van drie jaren, ondanks de verschillende malen dat Boulanger door het volk in de departementen gekozen werd, ondanks de 245,000 stemmen welke op een dag van onnadenkendheid en schande te Parijs op hem uitgebracht werden, ondanks al de schanddaden door de keizersgezinden opgehoopt, ondanks de ondergaande opportunisten en de twist en het verraad onder de socialisten. Nooit was de toestand gevaarlijker geweest voor de republiek, voor de volkszaak en de revolutie - nooit hadden de eeuwige vijanden des volks en der menschelijke ontwikkeling hunne kansen in het spel zoo gunstig staan. De zich noemende republikeinsche regeering stond in volmaakt wantrouwen tot zelfs bij de onderste lagen des volks; het leger was geneigd de ‘ster’ van den toekomst-dictator te volgen, sommige ‘leiders’ der socialisten - verraders van de revolutie - hadden zich, na eerst de menigte den weg van hun persoonlijk voordeel te hebben opgeleid, verkocht aan de tegen-revolutie. In dezen modderpoel, op dezen gevaarlijken nationalen dwaalweg die zich leende tot eene herhaling van 18 Brumaire en 2 December, welke spoedig gevolgd zouden zijn door een nieuw Waterloo en een nieuw Sedan, in dezen toestand, waarin alle officieren hun hoofd verloren hadden, behield het volk, de eeuwig gelasterde door de heerschzuchtigen, zijne tegenwoordigheid van geest. In een oogenblik van walging stemde het voor het cesarisme. De republiek was gered. Ziedaar de eenige beteekenis der verkiezingen, gelijk is op te merken uit den uitslag der verkiezingen van 22 September en 6 Oktober. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Zeker, het ware noodig geweest toen het keizerrijk uitgebraakt werd, hetwelk geboren was uit het cesariaansche slijk, dat de bourgeoisregeering welke de republiek in gevaar brengt, tegelijkertijd verstikt werd. Doch helaas, dat was onmogelijk bij de algemeene verwarring welke er heerschte en de talrijke tekortkomingen onder de ‘beroemdheden’ der socialistische en der volkspartij. Elke dag brengt zijne taak mee. Gisteren hebben wij het onmondige cesarisme vernietigd, heden is onze eerste plicht opnieuw de socialistische partij te stichten op zuiver kommunistische en revolutionnaire grondslagen om te voorkomen dat Frankrijk langer geslingerd worde tussen het keizerrijk en de bourgeois-oligarchieGa naar voetnoot1. als tusschen Scylla en CharybdisGa naar voetnoot2.. Noch cesarisme, noch oligarchie; de republiek des volks, allen gelijk, niemand bevoorrecht! DEMOPHILUS
[Recht voor allen 11 (1889) 263 (7 november), p. 1-2]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Parijsche brieven. VIII.Gelijk mestvliegen op een hoop uitwerpselen, werpen thans de dagbladen, begeerig naar piquante nieuwtjes, zich op den boulangistischen drekhoop. Een zeker X..., welke bij nader onderzoek bleek te zijn Mermeix, boulangistisch afgevaardigde, ex-lid van het ex-nationale komité, heeft, voor een flinke som in klinkende munt, aan den Figaro de geheimen van het ex-boulangisme verkocht. Verrast waren we niet door de onthullingen van Mermeix-Judas. De republikeinsche gevoelens van den kommune-moordenaar Boulanger hebben we, van af het eerste oogenblik, op hunne juiste waarde geschat; maar het doet ons toch genoegen dit openlijk bevestigd te zien door hen juist die een werkdadig aandeel hadden in | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
deze bonaparto-clerico-royalistische samenzwering. Als een tweede Monk had Boulanger op zich genomen de monarchie in Frankrijk weder in te voeren, en den ‘graaf van Parijs’, zich noemende ‘Philippe VII’, als koning te doen kronen. Tot belooning voor deze schurkenstreek eischte hij: 1. eene jaarlijksche rente van fr. 200.000; 2. de benoeming tot maarschalk; 3. den titel van hertog. Zietdaar dus het doel van de langdurige agitatie voor de ‘herziening der grondwet’, voor de ‘nationale republiek’, waaraan zoovele duizenden, in de oprechtheid des harten, geloofden. Zonder de verregaande lafheid van het hoofd der bende, de ‘brav' général’, zouden we hier in Frankrijk op het oogenblik het koningschap, met al de daaraan onafscheidelijk verbonden heerlijkheden genieten. De ‘graaf van Parijs’ (voorloopig gedomicileerd buiten Parijs) wilde zeer gaarne koning zijn, maar, met de alom bekende gierigheid der Orleansen, weigerde hij beslist de geringste som bij te dragen om de onderneming te doen gelukken: geen geld, geen Zwitsers en de leden van het verraders-komité wisten niet hoe aan geld te komen om de verkiezings-onkosten en het dure leven van den brav' général (die zich liet onderhouden als eene hoer) te betalen. Daar kwam hulp in den nood in de gedaante van de hertogin d'Uzès, eene koningsgezinde ‘groote’ dame, rijk geworden ‘in’ de Champagne, zooals Droogstoppel ‘in’ de koffie. Deze (de hertogin d'Uzès en niet Droogstoppel) ontzag zich niet de bagatel van drie millioen francs ter beschikking van de samenzweerders te stellen. Later beloofde de ‘graaf van Parijs’ zeer edelmoedig en op zijn eere(!)woord deze som terug te zullen betalen zoodra hij koning van Frankrijk zoude zijn. Voorlopig is dus de hertogin d'Uzès nog niet teruggekeerd in het bezit harer fondsen. De onthullingen van Mermeix laten een eigenaardig licht vallen op de bende, welke zich had gesyndikeerd, onder de firma Boulanger en Co. Dit zoodje bestond uit de meest uiteenloopende bestanddeelen. De meest in het oog vallende daarvan waren de volgenden: Naquet, ex-radicaal, in 1869 (onder het Keizerrijk) veroordeeld voor een door hem geschreven werk, getiteld: ‘Godsdienst, Eigendom en Familie’, een uitstekend boek, waarin op meesterlijke wijze de onzinnigheid en onrechtvaardigheid bewezen worden waarop deze drie monsterachtige instellingen zijn gebaseerd. Verbitterd het nog nimmer tot minister te hebben gebracht, wierp hij zich in de boulangistische beweging om op deze wijze, bij eventueel gelukken der onderneming, zijne eerzucht te zien bevredigd. Laguerre, een advokaat met een raadselachtig karakter, eveneens grenzenloos eerzuchtig, beurtelings clericaal, radicaal vergoder en | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
verguizer van den schurk Thiers en meermalen verdediger van de meest bekende revolutionnairen als Louise Michel, Duval e.a. Henri Rochefort, de politieke weerhaan bij uitnemendheid, steeds heden afbrekend wat hij gisteren opbouwde, om weder overmorgen tot in de wolken te verheffen wat hij eergisteren door het slijk haalde. Maakte hij zich ontegenzeggelijk hoogst verdienstelijk door zijne Lanterne, waarin hij tijdens de regeering van den bandiet Napoleon III deze laatste onophoudelijk op de scherpste wijze bestreed en ondermijnde, zijn gedrag gedurende de boulangistische pest is onvergeefelijk. Vroegere intieme vrienden van hem hoorden wij zeggen dat zijn partij kiezen vóór en ophemelen vàn den nietswaardigen Boulanger huns inziens alleen voortsproot uit de kinderachtige voldoening die Rochefort smaakte een schitterenden, met veel goud en zilver beplakten generaal zijn boezemvriend te kunnen heeten. De royalisten Bocher, de Martimprey, Arthur Meyer, redacteur van de Gaulois, het hoofdorgaan van de monarchisten, allen natuurlijk begeerig de republiek te zien omverwerpen, maar minder schuldig dan de zoogenaamde republikeinen, welke zich in den boulangistischen modderpoel wierpen. De handelwijze dezer laatsten is te onvergeeflijker, daar zij zeer goed wisten van welke zijde het ‘geld’ kwam, waarmede hunne verkiezings- en andere kosten betaald werden. Zij hebben zich eenvoudigweg verkocht. Al wat door de boulangisten nog zeer kort geleden ten stelligste werd ontkend, wordt thans bewezen volkomen waar te zijn geweest. De ‘republikein’ Boulanger had, als kommandant eener legerafdeeling, een onderhoud gehad met den kroonpretendent Jerôme Napoleon, ook wel genaamd Plon-Plon, welke verblijf hield in Zwitserland. Een eveneens plaats gehad hebbende samenkomst met den graaf van Parijs te Londen, werd, evenals de vorige met Jerôme Napoleon, ten stelligste geloochend. Hoe bij deze twee entrevues de belangen der republiek werden behartigd behoeft geen betoog. En wat is nu het gevolg, het rampzalige gevolg geweest van de boulangistische beweging? Deze, dat de opportunisten, het walgelijke samenraapsel van parvenus, beursschacheraars en, om de dingen bij hun waren naam te noemen, dieven, welke een jaar of vier geleden de algemeene haat en verachting op zich hadden geladen en wier onvermijdelijke val destijds te voorzien was, thans als de redders der ‘orde’ en ‘rust’ worden beschouwd. De vergelijking met de boulangistische schelmentroep heeft het opportunisme in de oogen van velen weder uitgewasschen en de revolutie door de desorganisatie der socialisten heeft terrein verloren, om hetwelk te herwinnen geene inspanning te zwaar mag worden geacht. Dat de Nederlandsche bourgeois, welke steeds met zooveel | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
onverholen genot den ‘achteruitgang(!)’ van het socialisme in binnen- of buitenland boekstaven, zich evenwel niet te veel illusies daarover maken. In weerwil van de betreurenswaardige desorganisatie der Fransche socialistische partij (alleen veroorzaakt door geheel persoonlijke oneenigheden en niet uit beginselstrijd) leeft het socialistisch idee in latenter vorm in de massa. Het begrip van onteigening en socialisatie van alle arbeidsmiddelen, en voornamelijk van den bodem, is diep doorgedrongen in alle industrieele middenpunten en vooral in het zuiden en het centrum van Frankrijk. De gemeenteraden van de bij uitnemendheid industrieele steden Montluçon, Commentry en anderen, zijn geheel en al, met den maire incluis, socialistisch. In de laatste stad, Commentry, is o.a. op het stadhuis geen spoor te bekennen van het officieele portret van Carnot, reglementair op alle gemeentehuizen verplicht tentoongesteld. Het notenkrakerige doodgraversgezicht van dien eersten magistraat der bourgeois-republiek, is daar vervangen door het beeld van Marx, omgeven door de portretten van Lassalle, Bakounine, Kropotkine en andere pioniers van het communisme. Deze bizonderheid is kenteekenend, niet waar? Wij wanhopen dan ook niet of eene formule tot gemeenschappelijk optreden van de verschillende revolutionnaire groepeeringen zal spoedig worden gevonden en dan zullen de heeren genieters bespeuren dat Frankrijk niet achteraan staat in de internationale socialistische beweging. In Frankrijk leeft men snel en de regeeringen zijn er niet duurzaam. De vernietiging van de boulangistisch-reactionnaire virus kan niet anders dan den socialisten ten goede komen, indien zij hun plicht begrijpen. En daaraan twijfelen we niet! SOUVARINE Parijs, 11-9-'90. [Recht voor allen 12 (1890) 218 (17 september), p. 1]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Één volk, één taal!Sedert voor 't eerst het gevleugeld woord van Karl Marx door de wereld klonk: ‘Proletariërs van alle landen, vereenigt u!’sedert dien tijd zijn vele stappen gedaan tot toenadering en verbroedering der volken. De sociale kwestie is meer en meer als een internationale zaak beschouwd en daarmee zijn wij, socialisten, vooruit gegaan. Internationale kongressen zijn gehouden en bij werkstakingen als andersints is het gebleken, dat in alle landen alle arbeiders meer en meer gaan inzien, dat hun aller belangen één zijn. Het proces der algemeene verbroedering van alle volken voltrekt zich meer en meer. Eéne zaak is er echter altijd nog, die een grooten slagboom stelt tusschen de verschillende volken, die een dam opwerpt tegen den algemeenen verbroederingsgeest. Wij socialisten gevoelen ons één, maar spreken niet allen dezelfde taal. Van welk een groot belang het zou zijn, als alle arbeiders van alle landen ééne taal kenden, waardoor ze elkaar hunne gedachten konden mededeelen, behoeft geen betoog. Ieder ziet dat in. Welnu, zoo'n algemeene taal bestaat. De voor eenige jaren door pastoor Schleijer uitgevonden wereldtaal - Volapük - telt nu reeds duizenden beoefenaren in verschillende landen der aarde. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Laten wij, socialisten van alle landen, die taal gaan leeren - dit gaat zeer gemakkelijk en in korten tijd - en weldra is ook die scheidsmuur gevallen, die ons nu nog scheidt, en is een nieuw cement gehecht tusschen de verschillende steenen van het socialistisch gebouw. Socialisten van Duitschland, Frankrijk, Engeland, Nederland, België, enz. enz., laten wij allen het Volapük gaan bestudeeren en weldra klinkt van land tot land, van volk tot volk de Marseillaise in de taal der toekomst. Wij, die de mannen en vrouwen zijn, die werken voor een nieuwe maatschappij in de toekomst, wij moeten ook de internationale taal der toekomst spreken. Dan kan in 't vervolg op de internationale kongressen het Volapük gesproken worden, dan kan in die taal een algemeen internationaal orgaan van onze partij zijn licht over gansch de aarde laten schijnen en dan ook kan het woord van Marx meer en meer in vervulling komen: ‘Proletariërs van alle landen, vereenigt u!’ Dan zullen wij ook eenmaal, zij het ook nu nog in 't verre verschiet, komen tot wat wij zoo vurig wenschen, na 't wegvallen van alle grenzen en scheidsmuren, tot: Eén volk, één taal! DEMOPHILUS
(Gaarne had ik, dat partij organen in binnen- en buitenland hiervan nota geliefden te nemen.)
[Recht voor allen 12 (1890) 267 (13 november), p. 1-2] | ||||||||||||||||||||||||||||||
De tering.Het is in de nauwe, akelige stegen en sloppen, waar vocht en salpeter van de muren druipen en nimmer een zonnestraal zijn weldadigen gloed uitzendt, dat ze huist, de doodvijandin van den werkman - de tering. Na eerst gedurende 10, 12 of meer uren in werkplaats of mijn te hebben gezwoegd tot verrijking van anderen, zonder in ruil van zijne voortbrengst zich een voldoend levensonderhoud voor zich en de zijnen te zien verzekerd, komt de arbeider te huis in een stinkend krot, dat nimmer aan de meest noodzakelijke eischen der gezondheid voldoet. Een ellendig maal, dat eveneens nooit aanspraak kan maken op dien naam, wacht hem daar onder het voorwendsel zijne | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
uitgeputte krachten te herstellen. Het is de verpeste, vergiftigde lucht, door den werkman van geslacht op geslacht, dag in dag uit, in werkplaats en tehuis ingeademd, die zijne longen in een toestand brengt, geschikt om de kiemen der proletariërsziekte, de tering, in zich op te nemen ter verdere ontwikkeling. De statistieken hebben overvloedig en op onwederlegbare wijze bewezen, dat de tering in de arbeidersbevolking de grootste verwoestingen aanricht, en wij zeiden dus niet te veel, toen wij deze vreeselijke kwaal de ‘proletariërsziekte’ bij uitnemendheid noemden. De kiemen der tering kunnen zich slechts ontwikkelen in longen, welke door gebrek aan beweging en uitzetting, een daarvoor geschikt terrein aanbieden. De werkman nu, door den bovenmatig langen en inspannenden arbeid, dien men van hem eischt, heeft, na zijn taak te hebben volbracht, tijd noch lust om door flinke lichaamsbewegingen, als gymnastiek, wandelingen en dergelijken de door zijne ademhalingswerktuigen geleden schade veroorzaakt, door onvoldoende gezondheidsvoorwaarden, weder eenigszins te herstellen. Afgemat keert hij huiswaarts en werpt zich op zijn leger, om den volgenden dag hetzelfde vervloekte leven weder aan te vangen, totdat de ziekte, die in de slechte voeding van den ongelukkigen werkman eene krachtige bondgenoote vindt, hem geheel overweldigt en ten grave sleept. Met het vrouwelijk gedeelte der arbeidersbevolking is het niet beter gesteld. Om zich daarvan te overtuigen, behoeft men zich slechts in een of ander middenpunt der fabrieksnijverheid bij het uitkomen eener fabriek aan de poort te stellen. Dan kan men de rampzalige vrouwen en meisjes zien met doffe oogen, bleeke wangen en kleurlooze lippen, reeds gebogen op een tijdstip dat het leven eigenlijk eerst zoude moeten aanvangen. Men zal dan tevens vrouwen zien welke reeds in een vergevorderden staat van zwangerschap verkeeren en toch, gedwongen door den onverbiddelijken nood, hare arme lichamen pijnlijk voortslepen tot het uiterste toe, alleen om een harteloozen, door winzucht verdierlijkten fabrieksdespoot rijk te maken. Het behoeft waarlijk geen betoog, dat de kinderen der werklieden, onder dergelijke voorwaarden ter wereld gekomen, reeds vóór hunne geboorte tot een jammervol, ziekelijk bestaan en een vroegtijdigen dood zijn bestemd. De tering behoort, even als zoovele andere kwalen, gelijk anemia (bloedarmoede, algeheele verzwakking), pneumonie, bronchitis, asthma, enz., tot die soort van ziekten, die men, zooals Kropotkine | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
zegt in zijn boek: ‘Paroles d'un Révolté’, moet ‘voorkomen’, ten einde niet genoodzaakt te worden later pogingen aan te wenden ze te genezen, pogingen welke nimmer met volledig succes worden bekroond. De door geneesheeren voorgeschreven middelen vermogen niets bij een reeds geheel ondermijnd en door de ziekte ontaard geslacht en aan de éénige voorwaarden, noodig om den zieke het leven zoo dragelijk mogelijk te maken en zijn bestaan te rekken, namelijk verandering van lucht en betere voeding, kan de werkman niet voldoen. De bezitter, aangetast door de tering, kan naar gelang der omstandigheden en van het klimaat waarin hij de ziekte opdeed, zich naar een drooger of vochtiger luchtstreek begeven, om daar, door het inademen van andere lucht, zich zooveel mogelijk te herstellen. Voor den ongelukkigen, bijna altijd van het hoogst noodige verstoken werkman, kan van dit alles natuurlijk geen sprake zijn. Hij blijft, zonder den minsten weerstand te kunnen bieden aan de kwaal die hem ondermijnt, voortlijden onder de gewone omstandigheden, terwijl hij en de zijnen elken dag den voortgang der onverbiddelijke ziekte gadeslaan en met bijna wiskundige zekerheid het tijdstip van zijnen dood kunnen bepalen. Het ellendig produktiestelsel waaronder de arbeidende bevolking gebukt gaat, is niet anders dan een ‘permanente moord’, op haar gepleegd door de bezitters, onder bescherming en aanmoediging der wetten, door deze laatsten gemaakt. Hieraan moet en zal een einde komen. De meer of minder snelle likwidatie der hedendaagsche maatschappij met hare moorddadige en barbaarsche instellingen, hangt, in ruimer mate dan zij in hare bekrompenheid en tot in het uiterste gedreven egoïsme wel denkt, van de bezittende klasse af. Zij zoude een groot aantal der eischen van het arbeidende volk kunnen inwilligen, en wel tot haar eigen voordeel, indien zij niet blindelings voortholde op den weg die noodzakelijker wijze moet leiden tot hare eigene vernietiging als klasse. Eene bij de wet geregelde internationale beperking van den arbeidsdag, gevoegd bij hoogere, aan de hedendaagsche levenseischen voldoende loonen, betere huisvesting, in overeenstemming met de gezondheidsvoorwaarden, en nog tal van andere, gelijksoortige maatregelen, zouden misschien den arbeider voor geruimen tijd tevreden stellen. En dit alles zou oneindig meer in het belang der kapitalisten zijn dan in dat des volks, dat alleen ‘duurzaam’ heil te verwachten heeft van een algeheelen ommekeer, welke dan ook het eenigste doel van ons streven is. De arbeid, als voortbrenger van alles, komt ook alles toe! De | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
bourgeoisie wil alles behouden en niets goedschiks afstaan van 't onrechtmatig verworvene. Voor wie oogen heeft om te zien kan de uitslag van die worsteling op den duur niet twijfelachtig zijn. Aan den eenen kant de bezitters, ontmand en ontzenuwd door overmatig genot, veroordeeld tot overkonsumptie, even noodlottig als het tegendeel daarvan, steunende op soldaten, die niet tot de hunnen behooren, en aan de andere zijde het proletariaat, tot vertwijfeling gebracht door lijden, ontberen en kunstmatig geteelde kwalen en ziekten en gewapend met eene logika welke de zekerste en verstdragende kanonnen en geweren tot zwijgen brengt: die van den buik. Het socialisme heeft deze natuurlijke, wij zouden geneigd zijn te zeggen: onbewuste logika weten te formuleeren en er een geweldige stormram van gemaakt, bestemd om de door harteloosheid en wreedheid opgetrokken muren, waarachter de genieters zich hebben verschanst en in veiligheid wanen, te doen instorten. En dat tijdstip is niet ver meer verwijderd. ALEXANDER COHEN Parijs, 5 X 90.
[Recht voor allen 12 (1890) 287 (6 december), p. 1] | ||||||||||||||||||||||||||||||
Parijsche brieven. X.E finita la comedia! (De komedie is ten einde!) Het laatste bedrijf heeft de klucht in een treurspel doen veranderen. Boulanger, een oogenblik zoo nà de oppermacht in Frankrijk, heeft als een eenvoudige Werther een einde aan zijn leven gemaakt. Het voorwendsel, de onoverkomelijke smart wegens het verlies van zijne gezellin, mevrouw de Bonnemain, was goed gekozen en verzekert den held van dit drama een teeder aandenken in de harten van alle minnaressen. De geschiedschrijver heeft evenwel rekening te houden met andere gegevens bij het beoordeelen van wat een man als Boulanger kon drijven tot zelfmoord. Dat de dood van zijne geliefde, de | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
eenigste welke hem trouw bleef zelfs nadat alle hoop, een staatkundige rol te spelen, verloren was, Boulanger den genadeslag toebracht, zal wel niemand ontkennen. Maar de eenigste reden om het leven vaarwel te zeggen, was dit niet. Verraden door zijne vroegere medeplichtigen - toen de kast ledig was, verlaten en bespottelijk gemaakt door allen welke voor hem in het stof zouden hebben gekropen indien zijne misdadige onderneming geslaagd ware en die tijdens zijne groote populariteit met geestdrift getuigenis gaven van de wijze waarop zijn fameus zwart paard de staart oplichtte en de straat vereerde met symmetrisch neergelegde paardevijgen - hadden bitterheid en verslagenheid zich meester gemaakt van zijn gemoed. En toen eindelijk de dood hem nog het eenigste wezen ontrukte, waaraan zijn hart hing - toen was de last hem te zwaar en wierp hij hem af. Van Boulanger kan gezegd worden dat hij stierf op waardiger wijze dan hij geleefd heeft. Maar wij gelooven dat, indien hij geslaagd was in zijne plannen en zich had kunnen opwerpen tot diktator of keizer, het verlies van zijn geliefde hem niet de hand aan zich zelven zou hebben doen slaan. En dáárom noemden wij den théatralen dood van Boulanger, op het graf van mevrouw de Bonnemain, een voorwendsel, al erkennen wij dat hij haar zeer lief had. Niet méér echter dan zijne eerzucht!
Vele personen verbeelden zich dat Boulanger's dood ten voordeele zal strekken aan de regeerbende Carnot-Constans en Co. Wij deelen evenwel deze meening niet. Immers, hoewel de politieke rol van den zelfmoordenaar der vorige week reeds sedert lang geëindigd was, maakten de opportunistische bandieten toch nog voortdurend op handige wijze gebruik van het boulangistische spook, om bij verkiezingen en kamerzittingen invloed uit te oefenen op kiezers en afgevaardigden. Het kadettistisch monsterverbond, tusschen opportunisten, radikalen en parlementaire socialisten gesloten tegen de boulangistisch-reactionnaire coalitie, bleef, hoewel sedert jaar en dag geene redenen van bestaan meer hebbend, tot heden nog op latente wijze in stand, natuurlijk ten voordeele der aan het roer zijnde opportunisten. Thans zal het evenwel niet langer mogelijk zijn het boulangistisch gevaar telkens te voorschijn te halen, sedert de aanvoerder der caesaristische rooversbende zich door den kop schoot. De radikalen en de geheele uiterste linkerzijde der Kamer zullen zich waarschijnlijk niet langer op sleeptouw laten nemen door de opportunisten, en de kiezers welken de tegenwoordig gevolgde | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
politiek walgt, zullen blijken geven hunner ontevredenheid. Wat hiervan het direkte gevolg zal zijn is moeilijk te voorzien, althans niet onmiddellijk te formuleeren, maar zeker is het, dat er verandering in de lucht zit. Of die verandering een verbetering zal zijn is o.i. zeer te betwijfelen, want de openbare meening, met uitzondering van een zeer klein deel, is allerellendigst. Zóó ellendig, dat men ter nauwernood het Fransche volk herkent bij het waarnemen der monsterachtigheden, elken dag vertoont in zijnen naam en, helaas, zonder noemenswaardig protest uit te lokken. Niet tevreden op de meest verachtelijke wijze afstand gedaan te hebben van alle nationale waardigheid, aan de voeten van den Russischen bandiet - een feit dat geheel alleen reeds gelijk staat met de verloochening van een schoon verleden - tracht men thans het land weder te brengen onder het juk der priesters. Ziende dat er van de monarchie niets meer te hopen of te halen is, worden nu alle bisschoppen en kardinalen ‘republikeinsch’ - wat hen des te minder zwaar valt, daar de z.g.n. republikeinsche regeering geleidelijker wijze ongeveer alles heeft verwerkelijkt, wat de monarchie als bizondere staatsvorm kenmerkt. ‘Mein Liebchen was willst du noch mehr!’ Het Elysée, verblijf van den misselijken Carnot, is het brandpunt der klerikale samenzwering geworden en het zwartgerokte leger der duisternis volgt meer en meer een aanvallende taktiek. Het treurigste is dat deze minnehandel tusschen het Elysée en het Vatikaan den gerechtvaardigden toorn opwekt der Italiaansche demokratie, welke in deze demonstraties eene bedreiging ziet tegen de Italiaansche eenheid en eene aanmoediging van den paus bij diens eischen van herstel zijner wereldlijke macht. Deze handelwijze van Frankrijk is een der hoofdredenen waarom Italië thans vijandig staat tegenover den bondgenoot van vroeger. Door eenvoudige afschaffing van het Fransche gezantschap bij het Vatikaan zou er sedert jaren eene uitstekende verhouding bestaan hebben tusschen de beide landen. De schandelijke Fransch-Russische politieke pederastie zou in dat geval vermeden zijn. Men heeft het niet gewild en zal er de gevolgen van dragen. De konkelarij van het Vatikaan heeft dezer dagen weer aanleiding gegeven tot heftige tooneelen te Rome en in de voornaamste steden van Italië. Een paar kwajongens, deel uitmakende van eene bende ‘pelgrims’, naar Rome getrokken om de sloffen van Leo XIII te kussen, en zeer euphemistisch betiteld met den naam van ‘arbeiderspelgrimstocht’ (pélérinage ouvrier), vonden het noodig om in het Pantheon, waar Victor Emanuel begraven ligt, in een register te schrijven: ‘Leve de paus-koning’ en nevens 't graf van den koning te | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
spuwen.Ga naar voetnoot1. De Italiaansche demokratie zag hierin natuurlijk eene beleediging van de nationale instellingen en den wensch tot terugkeer van de sedert 1870 afgeschafte papenheerschappij. Daarbij komt dat de handelwijze der Fransche regeerders in den laatsten tijd alle schijn heeft de klerikale drijverij aan te moedigen. Meer was er dus niet noodig om geheel Italië in rep en roer te brengen, en dit voorval werd natuurlijk geëxploiteerd door de anti-Fransche bladen om het volk op te zetten tegen Frankrijk. Van den kant der Fransche regeering was slechts één geschikt antwoord te wachten, om voor goed een einde te maken aan alle dubbelzinnigheid in zake hare houding tegenover de eischen van het Vatikaan, ter herstel van de wereldlijke macht des pausen. Dat antwoord diende de onmiddellijke opheffing der ambassade bij het Vatikaan te zijn. De gelegenheid was uiterst geschikt en zou de demokratie der beide landen hebben bevredigd. En juist daarom deed men het niet! De heerschende klasse heeft zich met lijf en ziel geworpen in den reaktionnairen modderpoel. Zij moge er in verstikken! SOUVARINE Parijs, 6 10 91.
[Recht voor allen 13 (1891) 239 (9 oktober), p. 1-2]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Parijsche brieven. XIII.Op het oogenblik is de werkstaking algemeen in de mijnen van het departement Pas-de-Calais en schijnt zelfs te willen overslaan naar in andere departementen gelegen ondernemingen. In weerwil der pogingen van Basly, reeds sedert lang gemetamorphiseerd in een gehoorzaam lakei der regeering, besloten de mijnwerkers den arbeid neer te leggen, ten einde inwilliging te verkrijgen hunner eischen, waarvan de voornaamste zijn: loonsverhooging, vermindering van den arbeidstijd en het verschaffen door de kompagnieën der benoodigde gereedschappen, tot nu toe door de werklieden zelven bekostigd. De regeering, die, bij monde van den ellendigen Yves Guyot, minister van Openbare Werken, op de meest brutale wijze optrad tegenover de werklieden, toen deze nog met staking dreigden, nam oogenblikkelijk eene andere en juist tegenovergestelde taktiek aan, zoodra de dreigementen tot uitvoering kwamen. Bij de water-enmelk interpellatie van den getrouwen gouvernements-huisknecht Basly, kroop de oude jesuit Freycinet de tribune op om daar in een eindelooze rede te verzekeren, dat het lot der werklieden in het algemeen en dat der mijnwerkers in het bizonder hem zeer ter harte ging. Ook legde hij getuigenis af van het groote belang dat hem het maatschappelijk vraagstuk - la question sociale - inboezemde. (Dit vinden wij heel lief van hem.) De konklusie van zijn ellenlang relaas was dat hij voorsloeg het verschil, hangende tusschen de mijnkompagnieën en de werklieden te doen beslissen door een scheidsgerecht, door de regeering te benoemen. - De stakers wilden hier evenwel niets van weten en beweerden dat, gegeven de hoedanigheid der door het gouvernement aangewezen arbiters, deze laatsten doodeenvoudig ‘rechters’ waren en bijgevolg - partijdig. Inderdaad, terwijl het in den aard der zaak ligt dat een dergelijk scheidsgerecht besta uit een gelijk aantal vertegenwoordigers der beide partijen, waren al de door de regeering aangewezen z.g.n. ‘arbiters’ ingenieurs en mijninspekteurs in staatsdienst en natuurlijk verkeerende in de beste verstandhouding met de kompagnieën. Dat er bij een dergelijke samenstelling van een z.g.n. ‘verzoeningsraad’ geen sprake kan zijn van onpartijdigheid, ligt voor de hand, en hadden de werkstakers dan ook volkomen gelijk deze liefelijkheid der heeren ‘budgetivoren’ - staatsopvreters - af te wijzen. Daarentegen verklaarden ze zelven hunne vertegenwoordigers te willen kiezen om deel uit te maken van den raad van arbitrage en benoemden daartoe Lamendin, een hunner | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
kameraden, en sekretaris van de mijnwerkersvereeniging, een man, die steeds alles in het werk stelde om de gedeeltelijke werkstakingen goed te organiseeren, in afwachting van de algemeene, waarvoor hij ijverig propageert. Wat hun tweede keuze betreft, die viel o.i. allerongelukkigst uit. Zij benoemden tevens den ex-mijnwerker Basly, die, zooals wij boven zeiden, sedert zijn verblijf in de Kamer, een allerjammerlijkste, verachtelijke rol speelt. Het komt ons onbegrijpelijk voor, hoe deze renegaat, welke bij het laatst te Parijs gehouden internationaal mijnwerkerskongres zich door de vlucht moest onttrekken aan de woede der arbeiders - opgewekt door zijne lage handelwijze in het parlement en daarbuiten - thans weder gekozen werd als scheidsrechter. Hoe dan ook, het is steeds verkieselijker dat de werklieden hunne eigen bemiddelaars benoemen, zelfs al bedriegen zij zich in de keuze daarvan, dan dat ze zich die luidjes laten opdringen door de regeering. Wat het meest in het oog springt bij de tegenwoordige staking, is de spontaneïteit - het plotselinge en als het ware onvermijdelijke er van. De geheele beweging draagt het kenmerk ontstaan te zijn uit den dringenden, onmiddellijken nood der mijnwerkers, waarbij elk uitstel eene onmogelijkheid is. Waarlijk, wel moet de ellende hoog gestegen, de ontbering vreeselijk zijn, die eensklaps een geheele arbeidersbevolking, 50,000 zielen, het werk doet neerleggen in het ongunstigste jaargetijde en ze tot dit uiterste drijven. Maar wat bekommeren zich de moordenaars-aandeelhouders - waarvan een groot aantal in de Kamer zitten - en hunne handlangers de moordenaars-regeerders, daarom? Eenige benden gendarmen, een paar regimenten soldaten, en, als het kan, een reëditie van Fourmies. Dat is al wat de heeren er op weten, zonder trouwens een al te groote hoop te koesteren betreffende de doelmatigheid dezer geweldmiddelen. Zij beginnen in te zien, al duurde het dan ook wat lang eer zij tot die overtuiging geraakten, dat, tegen de aanstaande revolutie, de periodieke arbeiders-hecatomben ook al machteloos zijn. En daarom spelen ze thans de bemiddelaars-comedie, waarvan gelukkig de werklieden niets willen weten. Ze hebben helaas hunne vroegere lichtgeloovigheid en hun vertrouwen in alle mogelijke regeerders, te duur betaald om niet eindelijk genezen te zijn. Hoewel het internationaal mijnwerkerskongres niet beantwoordde aan wat men uit een revolutionnair oogpunt er van verwachtte, heeft het toch ten gevolge gehad een meer innige verstandhouding tusschen de arbeiders der verschillende kolenbekkens in alle landen. Het idee eener eventueele internationale en algemeene staking werd er in beginsel aangenomen en de gedeeltelijke werkstakingen, welke wij in de laatste tijden waarnamen, | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
kunnen niet anders dan bijdragen om dit idee te propageeren en post te doen vatten. De Engelsche mijnwerkers beloofden reeds, bij monde een hunner gedelegeerden welke de beweging hier in Frankrijk volgt, dat zij door vertraging in de produktie, zullen verhinderen dat Engelsche kolen in Frankrijk worden ingevoerd. Tevens hebben zij geldelijken steun toegezegd uit de algemeene kas der Engelsche mijnwerkersvereenigingen. De Belgische mijnwerkers, welke dezer dagen hun nationaal kongres houden, hebben o.a. ook op hunne dagorde staan de bespreking der maatregelen, ten opzichte van de werkstaking der Pas-de-Calais. Wij willen hopen dat ook zij zullen toonen bewust te zijn van den plicht van solidariteit die op hen rust. Heden hebben de stakers hunne afgevaardigden gezonden naar de direkteuren der voornaamste koncessiën om hun antwoord te vernemen op de voorgeslagen samenstelling van het scheidsgerecht. De maatschappijen hebben hunne vertegenwoordigers benoemd, met de bepaling dat indien dezen het niet eens mochten worden met de gedelegeerden der werkstakers, zij de door de regeering aangewezen arbiters als laatste ressort zouden beschouwen. Dit werd evenwel door de arbeiders geweigerd, en zag zich de minister Yves Guyot, door deze weigering genoodzaakt den prefekt van het departement du Pas-de-Calais op te dragen, den mijndirekteuren te verzoeken van deze voorwaarde af te zien. Deze uitslag van deze poging is nog niet bekend. De laatste depêches melden dat te Grenoble, in het departement der Isère, de arbeiders reeds een gedeelte hunner eischen zien bewilligd, op de eenvoudige bedreiging van staking. In afwachting van algeheele bevrediging geven zij den kompagnieën 14 dagen uitstel.
* * *
De reden waarom wij tot heden niet of weinig van de verkiezing van den heer Paul Lafargue te Lille spraken is, dat daarbij uit een revolutionnair oogpunt, geen eer werd behaald. Program, beginselen enz. werden op de lafste wijze in den zak gestoken alleen om maar eindelijk den zoo lang ontglipten kamerzetel machtig te worden. De eens zoo onverzoenlijke anti-patriotten Guesde - Lafargue - zoodanig zelfs dat zij, uit louter Fransch anti-patriottisme, Duitschgezind werden, - zagen er nu volstrekt niets onteerends in om in hunne kiesvergaderingen en aan de kiezers geadresseerde manifesten, te spreken van de verloren provinciën Elzas-Lotharingen, van het vaderland en van de soldaten van Frankrijk, onttrokken aan hun plicht - letterlijk: les soldats de France, détournés de leur devoir - om de arbeiders dood te schieten. Dat onttrokken aan hun plicht is | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
kostelijk. Immers dit doet natuurlijkerwijze, en op straffe van illogisme, veronderstellen dat er een plicht bestaat voor diezelfde soldaten, waaraan zij niet dienden onttrokken te worden. En de eerste voorwaarde tot het bestaan van dien soldatenplicht is natuurlijk het bestaan van soldaten, door den heer Guesde in zijn te Rijssel gehouden, en door zijn lijforgaan Le Socialiste gepubliceerde redevoering als volkomen billijk en noodzakelijk erkend. En behalve al deze chauvinistische vuiligheden waarvan die luidjes zich ‘pour les besoins de leur cause’ (ter wille van hun zaak) bedienden om toch maar verkozen te worden, haalden ze nog andere, niet minder erbarmelijke kunsten uit. In een redevoering gehouden te Lille door den water-en-melk radikaal Millerand, - die Lafargue en Guesde op sleeptouw heeft genomen - eenige dagen voor de herkiezing komen o.a. de volgende passages voor: ‘... Toen men vernam dat een afgevaardigde, welke steeds het beroep op geweld heeft bestreden en die daar eer in stelt, te Rijssel de kandidatuur van Lafargue te gaan verdedigen, toen ging er een kreet van afschuw op in zekere kringen. Hoe nu, zeide men, dat zijn mannen welke zich republikeinen noemen, en zij gaan een revolutionnair verdedigen!’
‘Denkt men dat de kiezers niet weten dat het eerste besluit, genomen door het onlangs te Brussel gehouden internationaal kongres luidde: uitsluiting van de anarchisten omdat dezen zich beriepen op het geweld. Lafargue een revolutionnair?? Maar was juist hij het niet die te Nantes, voor 1 Mei van de tribune en in een openbare vergadering de anarchisten bestreed welke sedert veroordeeld werden wegens aansporing tot geweld? Het is waarlijk den spot drijven met het gezond verstand der kiezers om dezen man, die een wettig mandaat vraagt aan het algemeen kiesrecht, voor te stellen als een anarchist.’ Een weinig verder heet het: ‘Wat mij betreft, ik zoude Jules Guesde, Benoit Malon en zoovele anderen in de Kamer willen zien als de waardige vertegenwoordigers der socialistische ideeën. Dien dag, burgers, zal het algemeen stemrecht, door het bewustworden van zijn eigen kracht, de vrees voor revolutie doen verdwijnen, want dan zal er slechts plaats meer zijn voor de maatschappelijke evolutie!’ Dus voor Guesde, Lafargue, Malon en konsorten bestaat de revolutie alleen in het verkrijgen van een Kamerzetel met de daaraan verbonden 25 franks per dag en kostelooze reizen - nu houdt de | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
noodzakelijkheid van eene maatschappelijke omwenteling op, zoodra bovengenoemde heeren dit doel bereikt hebben. Wellicht zal men zeggen dat niet Guesde e.t.q. dit zeiden, maar men dient te weten dat Millerand deze redevoering hield, staande tusschen de heeren Guesde en Ferroul en dat geen dier luidjes protesteerden. Integendeel, ze applaudisseerden hem, en reproduceerden zelfs in hunne bladen, de Socialiste van Parijs en La Question Sociale van Bordeaux, zonder één woord van protest de redevoering van Millerand, naast hunne eigene laffe en beginsellooze redevoeringen. SOUVARINE Parijs, 26-11-'91.
[Recht voor allen 13 (1891) 284 (2 december), p. 1-2]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Parijsche brieven. XIV.Voor de zooveelste maal, en als ter illustratie van de pas geëindigde werkstaking, heeft de schraapzucht der mijn-kompagnieën een groot aantal offers gemaakt. Te Saint-Etienne, hoofdplaats van het departement der Loire, had op Zondag 6 Dec. jl. een vreeselijke ontploffing plaats, welke aan een 70 tal mijnwerkers het leven kostte. Het onvoldoende van hun loon dwong dezen ongelukkigen ook hun rustdag op te offeren, hetgeen de schuld der moordenaars nog verzwaart. Tot leniging van de smart der weduwen en weezen zond de regeering onmiddellijk - een generaal als vertegenwoordiger van den ellendigen Carnot en eenige dagen later kwam de booswicht Yves Guyot, ex-schrijver van: ‘De Sociale Hel’, thans minister en betaald dienaar der kompagnieën, om getuigenis af te leggen van zijn deelname aan het onheil. En niet een der betrekkingen of vrienden der verongelukten, die met spade of schop, koevoet of pikhouweel, dien schurk - op wien een groot deel der verantwoordelijkheid rust van de meeste in den laatsten tijd voorgevallen mijnongelukken - de hersens insloeg. De verregaande onbeschaamdheid van een Yves Guyot, die zich durft vertoonen te midden eener in doodelijken rouw gedompelde bevolking, en zijne slachtoffers als 't ware bespot door zijne tegenwoordigheid, verdiende ruimschoots deze wraakneming. Ons komen de menschelijke lafheid en onderworpenheid in dit geval als in zoovele anderen, volkomen onbegrijpelijk voor. In de dierenwereld zoekt men te vergeefs naar zooveel jammerlijke slaafsheid. De hond bijt, de kat krabt, het paard trapt, de kip, wie men hare kiekens tracht te ontnemen, zet de vederen op en vliegt den roover in het gelaat. Alleen het menschelijk dier schijnt alle gevoel van verzet en eigenwaarde te hebben afgeschud. Arme, arme menschheid!
Twee en zestig verkoolde, akelig verminkte lijken. Een even groot aantal doodkisten opgesteld in eene lange, lange rei. Radelooze vrouwen, kermend van vertwijfeling en wanhoop, de handen wringend in doodsangst. Moeders met bleeke, doorschijnende kinderen, onbewuste klei- | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
nen, geterroriseerd door der ouderen smart. Aanstaande moeders, in ‘hoopvolle’ verwachting, met ronden buik en zwellende heupen - en waanzinnigen blik. Jonge mannen en ouden van dagen - beiden met gekromden rug - wien de overspanning der zenuwen den weldadigen tranenstroom weigert. Een stuk of wat officieele schurken, verguld en verzilverd, gespoord en gesabeld, met valsche deelname en oprechte verveling op de laffe tronies. En een priester in een duister, onheilspellend gewaad, die, na het opdreunen van eindelooze, zeurende litanieën, aan een z.g.n. God vergiffenis afsmeekt voor .... de vermoorden! Daar is weder eene bladzijde mee volgeschreven op het bloedig schuldboek der bourgeoisie. De debetzijde is bijna vol. Wanneer zullen de crediteuren de tanden laten zien? De Spaansche revolutionnairen noemen de revolutie gewoonlijk liquidacion. Ja, en een liquidatie te vuur en te zwaard!
* * *
Wij zouden ons niet meer bekommerd hebben om den boulangistradikaal-klerikaal Lafargue en nog minder van hem gesproken, indien niet in het politiek overzicht van Zaterdag jl. eene zinsnede voorkwam, die de lezers van R.v.A. in den waan kon brengen, dat de vent werkelijk iets in de Kamer heeft uitgericht. Hij kwam met een amnestie-voorstel aandragen dat op de meest jammerlijke wijze werd verdedigd en maakte tevens van de gelegenheid gebruik om de Mun - den oud-fuselier van de Commune - en zijn streven op te hemelen. Dit streven nu is niets anders dan het terugbrengen onder het juk der kerk van de arbeiders en dient als zeer gevaarlijk te worden beschouwd voor het revolutionnair socialisme. Verscheidene fabrieksplaatsen, o.a. Reims, zijn geheel in handen der katholieke arbeidersassociaties, die de loonen zeer hebben nedergedrukt en de werklieden, welke weigeren ter biecht te gaan, broodeloos maken. De invloed der klerikalen in Frankrijk is veel grooter dan men schijnt te denken en dient krachtig bestreden te worden in stede van aangemoedigd - door eerlooze intriganten wier eenig doel is gekozen en herkozen te worden. Dat Constans en zijne Kamermeerderheid een bende schurken zijn weten wij en we hebben het meermalen gezegd. Maar de Rocheforts, Laurs, de Muns en Cassagnacs waarbij de renegaat Lafargue zich heeft aangesloten, zijn een niet minder verachtelijk zoodje. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
En bij de verklaringen in de Kamer liet Lafargue het niet. In al de vergaderingen waar hij sedert zijne verkiezing sprak stak hij de kerk en het pausdom in de hoogte, het pausdom dat, volgens hem, ‘gedurende eeuwen van Rome een schuur van overvloed’ - un grenier d'abondance - had gemaakt. ‘Paris vaut bien une messe’ - Parijs is wel een mis waard - zeide Hendrik IV, en Lafargue oordeelt eveneens dat een kamerzetel wel eene vleierij aan den paus waard is. Te meer daar alle katholieken van Lille voor hem hebben gestemd. Alle Fransche socialisten, van de meest gematigde tot de meest revolutionnaire, - met uitzondering van de anderhalf dozijn volgelingen der firma Guesde, Lafargue et Cie. - zijn verontwaardigd wegens de houding van den nieuwbakken gedeputeerde. In hunne organen laten zij zich op de scherpste wijze uit tegen Lafargue en noemen hem ronduit: een verrader! En wij zijn het volkomen met hen eens.
* * *
De kamerdebatten met betrekking op de scheiding tusschen kerk en staat hadden het door ieder verwachte gevolg. Deze flauwe komedie wordt geregeld elk jaar herhaald om natuurlijk even geregeld met een sisser af te loopen, zooals men dat noemt. De regeerings-piraten denken door dit spelletje der goegemeente in den waan te brengen, dat zij het ernstig meenen met de beruchte scheiding, alsof kerk en staat niet wederkeerig op elkander berusten en de vernietiging van de een den ondergang van den ander niet medesleept. De gendarme voor het lichaam, de priester voor den geest, is de geheele regeerkunst niet daarop gegrondvest? Staat en kerk zijn zich volkomen bewust dat met de uitroeiing van het vervloekte godsbegrip het gezag naar de maan is. Want geloof = onderwerping, en waar onderworpenheid bestaat wast de gifplant: gezag. Dus weg met geloof! vloek over de onderworpenheid! ten dood het gezag! En de scheiding tusschen het onzalig echtpaar, Staat en Kerk, zal zelfs indien zij schijnbaar voltrokken wordt voor de oogen der wereld, in het geheim toch voortbestaan. De scheidingskomedie boezemt ons dus niet het minste belang in en kan alleen dienen om de huichelarij der regeerders nog eens te doen uitkomen. Jammer maar dat dit nog noodig is.
* * * | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Het met alle middelen bestrijden en op de laagste wijze verdachtmaken der anarchisten, gepaard met hun achteruitkrabbelen op revolutionnair gebied, waarvan het kongres te Brussel als het ware het openlijk uitgangspunt was, heeft de Fransche Marxisten of beter Guesdisten geen geluk aangebracht. De nieuwe groepen en organisaties welke zich sedert vormden dragen een meer en meer anarchistisch karakter en groot is het aantal dergenen die, Vaillant, Guesde e.t.q. in den steek latend, zich aansluiten bij de anarchisten. Deze laatsten propageeren zeer ijverig in het geheele land in woord en schrift, en er gaat bijna geen week voorbij zonder dat een of meer brochures het licht zien. Te Parijs bestaan in bijna alle arrondissementen bibliotheken, waar gelegenheid bestaat tot lezing ter plaatse en tevens gratis boeken en brochures worden uitgeleend. De anarchistische beweging in Frankrijk is, zooals wij uit eigen aanschouwing ervaard hebben, veel uitgebreider en ernstiger dan wij aanvankelijk zelf dachten. Met de possibilisten maken de anarchisten - de ernstige wel te verstaan en niet de praatjesmakende, hysterisch-individualistische bourgeois, welke zich zelven en anderen willen wijsmaken dat ze anarchist zijn - de eenige ernstige revolutionnaire partij uit, die aanspraak kan maken op dien naam. De Blanquisten en Guesdisten bestaan - evenals Nederlandsche en andere konstitutioneele vrijheden - alleen op het papier. Deze beide partijen komen geregeld elken dag te zamen in een groot café waar zij onder het drinken van talrijke ‘bocks’ kaart spelen. Hun spel heet quadrille. Het aantal spelers is vier! J.A. COHEN Parijs, 16-10-'91.
Ofschoon wij niet in alle opzichten meegaan met Cohen en vooral zijn kwalifikaties wat sterk vinden, willen wij hem toch de gelegenheid niet afsnijden zijn oordeel te zeggen, te meer daar hij ter plaatse aanwezig misschien de zaken beter kan beoordeelen dan wij. REDAKTIE
[Recht voor allen 13 (1891) 303 (24 december) bijvoegsel, p. 2-3]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Parijsche brieven. XVII.We leven hier voor het oogenblik in een tijdperk van schijnbare kalmte. Na het in de lucht springen van Véry's restaurant, het proces Ravachol en de 1ste Mei zijn de gemoederen weer een weinig tot bedaren gekomen, hetgeen niet verhindert dat men als het ware iets drukkends in de lucht gevoelt, dat eene onaangename, zenuwachtige spanning veroorzaakt. Maar de groote vrees is voorloopig geweken. Met het verdwijnen hunner doodsangst zijn tegelijkertijd de onbeschoftheid en de onbeschaamdheid der bezitters teruggekeerd. Ministers, kamerleden, prefekten en persbandieten vloeien over van geruststellende verzekeringen ... waaraan niemand waarde hecht, en het minst zij die ze afleggen. Onwillekeurig doen deze stumpers denken aan een kind, dat zich alleen bevindend in een duister vertrek, zijn angst tracht te verjagen door te zingen of te fluiten ... terwijl het noodzweet hem op het voorhoofd parelt. Ten allen tijde vonden de machthebbers, tegenover de in aantocht zijnde revolutie, niet anders dan geweld om zich te handhaven. Nimmer verdiepten zij zich in nasporingen naar de oorzaak der | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
algemeene ontevredenheid. Zoo ook thans. Ten einde in 't vervolg werkeloosheid en de daaruit voortvloeiende armoede en ellende te voorkomen heeft de regering besloten .... het getal der politiemannen, welke Parijs onveilig maken, nog te vermeerderen met 1100 stuks. Bovendien zal het traktement dier dapperen van 1400 fr. per jaar op 1600 fr. gebracht worden. Slaapt, bourgeois, slaapt rustig! De ‘orde’ waakt! En de goede Véry heeft bespeurd wat het zeggen wil dag en nacht bewaakt te worden door de vertegenwoordigers dier heilige ‘orde’! Nog altijd behoort het tot de vrome wenschen der politie, den dader der laatste en best gelukte dynamiet-aanslag in handen te krijgen. Het is een niet te onderschatten voordeel der persoonlijke propaganda, dat zij de nasporingen der politie zeer moeielijk en dikwijls onmogelijk maakt, maar tevens dient niet vergeten te worden dat revoluties met en dóór de massa's alleen tot een gelukkig einde kunnen gebracht worden. Verkeert de massa evenwel in een onbestemden gemoedstoestand, dan kunnen daden als de laatst voorgevallene een grooten invloed op haar uitoefenen, vooral in landen waar, zooals in Frankrijk, Spanje en Italië b.v. de geesten zeer ontvlambaar zijn. De openbare meening te Parijs, aanvankelijk eerder ongunstig gestemd door de aanslagen van den boulevard St. Germain en de rue de Clichy, nam eene geheel andere wending ten gevolge van het in de lucht springen van Véry's wijnhuis. Het gevaar waaraan de dader zich blootstelde - gegeven zijnde de bewaking van het huis - gepaard aan de antipathie welke de Parijsche bevolking steeds gevoelt voor al wat politie is of liefhebbert in politie-vuiligheden, stelde dezen laatsten aanslag in een geheel ander licht, dan de beide vorige. Niemand, behalve de bourgeois - wier onbeschrijfelijke lafheid en grenzenlooze vrees, Véry's wijnhuis tot een soort ‘Tempel der Angst’ hadden bevorderd - beklaagde den in eenige stukken gebroken kroeghouder-mouchard en de duizenden nieuwsgierigen en belangstellenden welke de ‘plaats des onheils’ (!) bezochten waren bijna eenparig van meening dat Véry: ne l'avait pas volé! d.w.z. dat hij zijn verdiende loon had ontvangen. De Temps en andere bourgeoisbladen, weinig verdacht van anarchistische en revolutionnaire neigingen, konstateeren met innige verontwaardiging dezen algeheelen omkeer in de openbare meening, ‘welke’, jammeren zij, ‘zich met onverschilligheid afwendt van de ongelukkige slachtoffers der anarchistische wraak, om met nauw verheelde sympathie de daden en woorden der misdadigers te volgen.’ De ‘misdadigers’ in kwestie zijn natuurlijk de anarchisten. Bij de begrafenis van Véry verzekerde Loubet, de pas aangestelde | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
baas van het Fransche regeeringsbordeel, dat hij geen middel zou ontzien om de ‘orde’ en de ‘rust’ te handhaven, tegenover de pogingen der moordenaars en barbaren welke .... de republiek bedreigen. De man sprak het woord ‘republiek’ uit zonder dat een spier op zijn gelaat vertrok, en zonder in lachen uit te bersten. Waarschijnlijk bedoelde hij daarmede zijn baantje en dat zijner medeplichtigen en was hij dáárom zoo ernstig en droevig gestemd. Maar zijne bedreiging had hij wel voor zich kunnen houden, daar we sedert onheuglijke tijden weten dat de machthebbers moord noch doodslag ontzien om de heilige ‘orde’ en .... de kas te redden.
* * *
De balans der laatste regeerings-schurkerijen is gemakkelijk op te maken. Meer dan zestig buitenlandsche revolutionnairen, zoo anarchisten als anderen, werden mir nichts, dir nichts, het land uitgezet, zonder dat zij zich aan iets anders hadden schuldig gemaakt dan aan de weelde van er eene overtuiging op na te houden. De officieele socialisten (moge de geest van wijlen meneer G. mij deze betiteling vergeven) met Guesde aan het hoofd, juichten dezen regeerings-maatregel luide toe en de laatste vond het zelfs noodig, bij gelegenheid van een interview met den redakteur van den Figaro te verklaren, dat alle anarchisten te rangschikken zijn onder drie kategorieën, te weten: boerenbedriegers, idioten en mouchards. Kropotkine is, steeds volgens bovengenoemden ... heer, ‘een zwakhoofd (hurluberlu), een gek, zonder de minste waarde.’ Terzelfder tijd bespraken alle bladen, de meest reaktionnaire aan het hoofd, Kropotkine's heerlijk werk: La Conquête du Pain (de verovering van het brood) op de gunstigste wijze. Dit staaltje is o.i. voldoende ter beoordeeling der goede trouw en eerlijkheid van sommige intriganten. Bovendien hadden in het geheele land gevangennemingen plaats, ten getale van meer dan tweehonderd. Het beste bewijs, dat deze arrestaties door niets-gerechtvaardigd waren, is zeker gelegen in het feit, dat bijna alle gevangenen na den 1sten Mei weder losgelaten werden, na evenwel, gedurende hunne hechtenis, op de gemeenste en smerigste wijze behandeld te zijn. Verscheidenen hunner zijn ernstig ziek ten gevolge van het ellendige en alleszins onvoldoende voedsel, hun verstrekt. De ruwste behandeling viel hun ten deel, dien men beschouwde als de ziel der revolutionnaire pers. Het beoogde doel, de verdwijning van verschillende bladen, gelukte evenwel niet, en allen verschenen op den gezetten tijd, met een inhoud, revolutionnairder en heftiger dan ooit. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Inschrijvingen, geopend ten behoeve van de vrouwen en kinderen der gevangen kameraden, brachten oneindig meer op dan men verwacht had en op de inschrijvingslijsten kan men giften bespeuren van 5, 10 en zelfs 20 francs, tot groote ergernis en verbazing der bourgeois. Onder de gevers komen verscheidene te Parijs zeer bekende persoonlijkheden der letterkundige wereld voor. De oplaag van de Révolte is vermeerderd met 1000 ex., die van den Père-Peinard met 2500 en het blad l'Endehors, een onlangs opgericht orgaan dat hoe langer hoe meer revolutionnair wordt, en onder zijne medewerkers de beste schrijvers der ‘jongeren’ telt, ziet zijne abonnementen gedurig toenemen. Goed zoo, heeren, vervolgt maar raak. Hoe meer, hoe liever! De meeste propaganda voor onze zaak maken onze vijanden. En de oude Grieken toen ze beweerden dat de goden hen met blindheid slaan die ze willen verderven, hadden zeker mede last gehad van blinde regeerders. Maar te genezen schijnen ze nog steeds niet. De regeerders, meen ik!
* * *
De 1ste Mei is in Frankrijk - en helaas bijna overal elders - op de meest lamlendig-kalme wijze afgeloopen. Eenerzijds de regeering, welke het geheele leger mobiliseerde en alleen te Parijs meer dan 100.000 man troepen samentrok, aan den anderen kant de kollektivistische lammelingen, die in vereeniging met radikalen en boulangisten, onder voorwendsel de gemeenteraden te veroveren - wat een stap is op den weg naar het parlement met 25 franks per dag - hebben den lsten Mei doen ontaarden in een kiesdag. De heer Pablo Lafargue, gekozen tot afgevaardigde van Lille na den nooit-volprezen moord te Fourmies, had trouwens eenige dagen vóór den lsten Mei, een bezoek afgelegd bij vriend Loubet en dezen verzekerd dat hij, Lafargue, voor de ‘orde’ instond. (L'ordre, j'en réponds!) Na met een krachtigen handdruk (historisch) afscheid genomen te hebben van meneer Loubet, legde Lafargue in den Figaro getuigenis af van den goeden indruk door den minister op hem gemaakt. ‘De heer Loubet is een edel mensch, veel netter dan Constans’, zeide de dankbare Pablo. Naast Liebknecht's ‘gentleman Caprivi’ hebben we nu den ‘gentleman Loubet’! We hopen innig dat ook deze laatste in Lafargue een ‘net’ mensch zal gezien hebben. De ‘Broederschap’ is dan verwezenlijkt en de ‘Vrijheid’ en de ‘Gelijkheid’, waarnaar allerlei schooierige hongerlijders schreeuwen, komen dan later wel. Wat bliksem, zóó'n haast is er toch niet bij! | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
De lezer vergeve ons een weinig bitterheid.
* * *
Een laatste echo van de meeting der ‘Salle Favié’. Alle bladen konstateeren dat de meest revolutionnaire redevoeringen den meesten bijval oogstten. Toen de heeren Lavy en Rouanet - de eerste is z.g.n. afgevaardigde van Montmartre, hoewel gekozen met 5000 stemmen op 18.000 kiezers hetgeen hem niet belette zitting te nemen, en de tweede lid van de gemeenteraad en adspirant kamerlid - de tribune bestegen en eene van bedaaaardhedens overvloeiende redevoering begonnen, werden ze zoodanig uitgefloten en uitgejouwd dat ze overhaast den aftocht bliezen. De Temps maakt hieruit op dat er zeer groot verschil bestaat tusschen de revolutionnaire socialisten en de kommunistische anarchisten en dat de propaganda der daad, door de meeste redenaars trouwens goedgekeurd, in de revolutionnaire kringen geen afkeer verwekt. Een der meest toegejuichte sprekers een blanquiste, Briville, zeide o.a. dat de revolutionnairen, d.w.z. zij die waarlijk de revolutie en de algeheele opheffing der klassen wenschen, waarschijnlijk zeer spoedig genoodzaakt zouden zijn van dezelfde middelen gebruik te maken als thans de anarchisten. ‘Tegenover het schrikbewind der bourgeois, heeft men de revolutionnaire “terreur” te stellen!’ Wie weet? SOUVARINE Parijs, 13.3.'92.
[Recht voor allen 14 (1892) 62 (24-25 mei), p. 1]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Parijsche brieven. XX.De werkstaking te Carmaux en haar verloop houden op het oogenblik alle gemoederen in spanning. De lezers weten, dat de werkstaking het gevolg was van het ontslaan, door de kompagnie, van den mineur Calvignac, den 1 Mei jl. verkozen tot maire van Carmaux. [In Frankrijk nl. worden de maires (burgemeesters) niet zooals in Nederland door de regeering aangesteld, maar gekozen door de bewoners der gemeente.] Calvignac's verkiezing was natuurlijk een doorn in het oog der kompagnie, welke dan ook sedert alles in het werk stelde om hem het arbeiden in de door haar geëxploiteerde mijnen onmogelijk te maken. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Eindelijk, onder voorwendsel dat Calvignac te dikwijls afwezig was en niet geregeld werkte, werd hem door den direkteur Humblot zijn ontslag medegedeeld. Nauwelijks was dit in Carmaux bekend geworden of meer dan drie duizend mineurs, vergezeld door hunne vrouwen, trokken naar de woning der direktie, omsingelden die, sloegen de gebarrikadeerde deuren in en drongen naar binnen. Van den direkteur, Humblot, was geen spoor te vinden, maar eindelijk ontdekte een mineur, welke door een dakvenster naar binnen was gekomen, dien heer, verscholen in een zeker vertrek en tot de tanden gewapend. Onder angst en beven uit zijn welriekende schuilplaats te voorschijn gekomen, werd hij beleefd uitgenoodigd onmiddellijk zijn ontslag te teekenen en in te dienen, een uitnoodiging waaraan hij allergewilligst voldeed. Daarna liet men hem loopen. Dit laatste was een onvergeeflijke fout, daar men er zeker van kon zijn dat den volgenden dag dit afgedwongen ontslag als van niet de minste waarde zou worden ingetrokken. Wat dan ook geschiedde. Bij de groote werkstaking van Decazeville in 1886 vergenoegden de mijnwerkers zich niet met het ontslag van den direkteur Watrin. Zij sloegen dien kerel eenvoudig dood en de verbitterde vrouwen sleurden zijn lijk door de straten. Maar den volgenden dag was hij nog dood, en is dat tot op heden gebleven. Ook doet hij niemand meer kwaad sedert dien tijd en geeft dus niet de minste reden tot klagen ... Moraal: Alleen doode honden bijten niet.
Het niet watrineeren (een nieuw werkwoord waarmede de Fransche taal is verrijkt geworden sedert die heuglijke gebeurtenis) van den direkteur Humblot, heeft trouwens den mijnwerkers niet in het minst gebaat. Verscheidene hunner zijn gevangen genomen en zullen worden vervolgd en ... veroordeeld wegens het afdwingen van Humblot's ontslag ‘onder bedreiging met moord’. Moraal: Dreigt nooit! Al de officieren, onderofficieren en korporaals van de kollektivistische-boulangistische legioenen zijn onmiddellijk naar Carmaux gesneld om kalmte te prediken en ... verkiezingen voor te bereiden. Goed geleid kan dit een uitstekend zaakje worden voor geeuwhongerige kandidaten. De mineurs zullen er niet heel wel bij varen, maar dit beduidt weinig in de oogen dier heeren. Verbeeld u dat er onder hen zijn die sedert tien jaren geen enkele | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
gelegenheid lieten voorbij gaan zonder zich kandidaat te stellen - en altijd zonder succes. En dat de algemeene verkiezingen op handen zijn ... De eenige socialistische afgevaardigde welke - in onze oogen althans - achting verdient, is Baudin. Zelden of nooit in de Kamer, vertoont hij zich steeds dáár waar werkelijk gevaar bestaat, en meer dan eens werd door zijn moedig optreden een steek- en schietpartij tegen de arbeiders voorkomen. Ook heeft Baudin nimmer, om verkozen te worden, de kiezers bedrogen met fraaie beloften, of zijne beginselen in den zak gestoken, of voorgegeven er andere op na te houden dan hij werkelijk deed. En in deze beoordeeling zijn wij te meer onpartijdig, daar wij geheel en al vijandig zijn aan al wat naar kiesrommel zweemt.
Eergisteravond had in de Arbeidsbeurs te Parijs een groote meeting plaats, ter bespreking van de werkstaking te Carmaux. Meer dan 3000 personen waren aanwezig, bezield met den meest revolutionnairen geest. Eeenige kalmtepredikers, welke pogingen aanwendden hunne walgelijke water- en-melktheorieën aan den man te brengen, werden uitgefloten en duikelden haastig de tribune af tot groote voldoening der vergadering. Bij elke gelegenheid bespeurt men - sedert eenige maanden vooral - dat de tijd van praten en deklameeren voorbij is en dat de massa daden wil. De toestand wordt hoe langer hoe meer revolutionnair in Frankrijk en de regeerders doen dan ook zeer weinig moeite dat feit te verhelen. Maar in de industrieele centra worden de garnizoenen versterkt. Dat is de ultimo ratio der officieele moordenaars!
In Dahomey verricht het Fransche leger wonderen van dapperheid. Een stuk of zes groote oorlogsschepen beschieten, zonder zich aan het minste gevaar bloot te stellen, eenige armzalige dorpen aan het strand, en de soldaten steken in brand wat er staande blijft. Precies dezelfde heldendaden die onze vaderlandsche krijgers in Indië ten uitvoer brengen. In weerwil evenwel van de pocherige telegrammen uit Dahomey aan de moederlandsche regeering gezonden, schijnt alles aan de westkust van Afrika niet van een ‘leien dakje’ te loopen. De kolonel Dodds, belast met het hoofdbeulschap, vraagt onophoudelijk versterking aan, waaruit schijnt te moeten worden opgemaakt dat hij gedurig geslagen wordt, hetgeen ons ten zeerste verheugt. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
De aanleidende oorzaak tot de expeditie naar Dahomey is eigenaardig genoeg om vermelding te verdienen, al ware het alleen om te doen uitkomen, hoe overal en altijd de z.g. ‘beschavers’ te werk gaan en voorwendsels zoeken tot moord en doodslag op de ‘barbaren’. Twee of drie groote handelshuizen van Marseille, sedert jaren in betrekkingen met Dahomey, wilden eenige maanden geleden, dat land dwingen, bij uitsluiting van alle andere nationaliteiten, alleen hunne produkten in te voeren. Zoodoende zou het hun mogelijk zijn den Dahomeanen alles in de maag te stoppen wat zij kwijt wilden zijn, zooals b.v. hooge hoeden, stropdassen, rolschaatsen, friseerijzers, schoensmeer, traktaatjes en meer dergelijke voorwerpen en ingrediënten, waaraan in Dahomey niet de minste behoefte wordt gevoeld. Toen Behanzin, de koning van het land der Amazonen, weigerde aan dit verlangen te voldoen, werd er onmiddellijk een expeditie op touw gezet om hem te dwingen. Hij verdedigde zich evenwel zoo flink, dat de aanvallers, duchtig afgeranseld, terug trokken, en de Fransche regeering hem een jaarlijksch pensioen van 20,000 frank toekende. Daarop werd de vrede geteekend. Maar de ‘beschavers’, eerlijk als altijd, maakten gebruik van den wapenstilstand, om een aanlegplaats en pier te konstrueeren te Kotonou. Nauwelijks waren deze klaar of men deed een nieuwen inval in - Dahomey. Wij hopen innig, dat het den Franschen evenzoo moge gaan als den Hollanders op Atjeh, waar zij sedert 1873 - zegge: sedert bijna twintig jaar - moorden, plunderen en brandstichten, maar nimmer vasten voet hebben kunnen krijgen. In afwachting van de algeheele en finale verdrijving der Europeesche moordenaars ... SOUVERINE Parijs, 8-9-'92.
P.S. Op het punt van te sluiten lezen wij in de bladen dat den 18 September, ter gelegenheid van de inwijding van het Maison du Peuple, de heer Benedictus Malon een aantal nieuw bekeerden den burgerlijken doop zal doen ondergaan. Uitstekend! Naast den paus, die socialist speelt, hebben we nu een z.g.n. socialist, die den paus uithangt. Wanneer krijgen we de huwelijken ingezegend door Malon, en de | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
begrafenissen, waarbij dezelfde oude heer met een gewijde kaars in de hand loopt? Pouah! S.
[Recht voor allen 14 (1892) 111 (15-16 september), p. 1-2]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Parijsche brieven. XXII.Het ministerie Loubet heeft geleefd! Gisterenavond te 5 uur 35 minuten heeft het zijn schoone ziel uitgeblazen. Reeds lang hadden de politici van alle kleur, de hoop op herstel van het thans overleden ministerie verloren, maar de Panama-schandalen hebben den doodstrijd verhaast. De openbare meening - in het algemeen een zeer verachtelijk personage - heeft, wat betreft bovengenoemd schandaal, den spijker op den kop geslagen en eischt een nauwgezet onderzoek naar de medeplichtigheid van een groot aantal ‘geachte volksvertegenwoordigers’. De regeering, zwichtende voor dien drang, zag zich genoodzaakt eene vervolging te doen instellen, maar wilde die beperken tot de direkteuren der Panama-onderneming alleen, nl. de Lesseps en zijne zonen, de baron Cottu, Eiffel en twee of drie anderen. Ten einde raad, kochten deze heeren eenige dagbladen - de eenvoudigste zaak ter wereld, - en de Cocarde kwam voor den dag met eene reeks beschuldigingen tegen invloedrijke parlementsleden, ex-ministers, en tegen den voorzitter der Kamer, Floquet. Andere bladen, waaronder voornamelijk La Libre Parole van Drumont, - welke laatste zeer gewichtige documenten schijnt te | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
bezitten - dreven de zaak nog verder, noemden de namen van eenige politieke grootheden, en tevens de sommen welke dezen hadden ontvangen van de Panama-maatschappij, in ruil voor hunne stemmen in het parlement. Nu waren de poppen aan het dansen en van doodzwijgen geen kwestie meer. De heeren van de oppositie grepen deze schoone gelegenheid bij de haren om de regeering in het nauw te brengen, en verlangden in de Kamer de instelling van een onderzoeks-kommissie van drie en dertig leden, gerekruteerd in de verschillende parlementaire frakties. Dit voorstel werd aangenomen en de kommissie samengesteld. Niet evenwel zonder moeite. Verscheidene bij de stemming aangewezen heeren weigerden, onder allerlei voorwendsels, deel uit te maken van de kommissie, gedachtig aan het spreekwoord: ‘Qui se sent morveux, se mouche’, hier vrijwel overeenkomend met het Hollandsche onwelriekende: ‘Als men in den drek roert, enz. Deze regeering scheen het evenwel niet in het minst te doen om de zaak tot klaarheid te brengen en zij liet dan ook stelselmatig alles na wat daartoe zou kunnen bijdragen. De bankier Reinach, welke een som van vijf millioen francs had uitgedeeld aan persridders en parlementaire tafelschuimers, en daarvan de bewijzen in kwitantie-vorm bezat, stierf, heel toevallig juist één dag nadat er besloten werd tot vervolging der zak-doorgravende-Panama-maatschappij. Volgens de familie overleed de man aan een beroerte - maar de openbare meening schrijft dezen plotselingen dood toe aan zelfmoord door vergiftiging, en de oppositiebladen verlangen een gerechtelijke lijkschouwing. Sommigen zelfs beweren dat de oude heer niet het leven, maar alleen Frankrijk verlaten heeft om in België, het klassieke toevluchtsoord van alle reislustige bankiers, de kat uit den boom te kijken. De lijkkist zou, in plaats van den dooden Reinach, slechts steenen bevat hebben. Ons komt het waarschijnlijker voor, dat de vent zich vergiftigd heeft. Hoe het zij, de regeering, door de opgraving te weigeren en opzettelijk te verzuimen de papieren van den bankier in beslag te nemen, toonde ongeneigd te zijn tot een grondig onderzoek. De parlementaire onderzoekingskommissie, bij monde van haren voorzitter Brisson, eischte alsnog de vervulling dezer beide formaliteiten. De regeering weigerde en werd bij stemming in de minderheid gebracht. De heeren ministers legden hun gereedschap, wij meenen hun portefeuille, neer en begaven zich Elyséewaarts om aan Z.M. Carnot III hun vreeselijk besluit mee te deelen. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Wij bevinden ons op het oogenblik in den akeligen toestand van regeeringsloosheid. Maar lang zal het niet duren voor we ons weder verheugen in het bezit van een stelletje ministers, even edel en belangeloos als de vorigen. Zoo zij het!
* * *
De zoete rust, waarin de genieters gedommeld waren na de onthoofding van Ravachol en de veroordeeling der andere dynamiteurs, is weer onzacht verstoord geworden door de ontploffing van de rue des Bons Enfants, waarbij zes politiehonden het zoo nuttige leven inschoten, innig betreurd door alle hongerlijders, vagebonden, dronkaards, hoeren en andere ongelukkigen, welke dagelijks in liefelijke aanraking komen met de verdedigers der heilige orde. Zij die zich werkelijk de moeite geven, zelf indrukken op te vangen en niet afgaan op de vuiligheden dagelijks uitgebraakt door de pers, kunnen weten met welk een gevoel van innige voldoening de verplettering der zes politieschoften werd vernomen door de arbeidersbevolking. Geen woord van medelijden met hun lot, niet de geringste afkeuring van den aanslag der anarchisten. Ternauwernood hield ieder zijn vreugde verborgen - in het openbaar, maar onder vier oogen sprak men ronduit zijn voldoening uit. De haat welke te Parijs bestaat tegen de politie - en de magistratuur - is niet te beschrijven. Niemand onder de arbeidende klasse, die zich niet te beklagen heeft wegens de onbeschoftheden en de beestachtigheid der politie, en elke gelegenheid wordt te baat genomen om daar hartstochtelijke bewijzen te leveren van den afkeer welken zij inboezemt. Vandaar dan ook, dat er geen sprake van verontwaardiging was onder de arbeiders wegens bovengenoemde springpartij. De dader of daders bleven tot nu toe gelukkig onbekend en wij hopen in de oprechtheid onzes harten, dat dit heilzame inkognito zal blijven voortduren. Trouwens, we zullen waarschijnlijk nog wel heel wat anders zien gebeuren. De oude wereld steunt en kraakt.
* * *
Het mocht aan deze ontslapen regeering niet gelukken de voorgestelde wet tegen de vrijheid van drukpers zoo ‘mir nichts, dir nichts’ te doen stemmen. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
De amendementen op het regeeringsontwerp maakten dit vrij onschadelijk en de revolutionnaire propaganda zal er weinig onder te lijden hebben. De senaat, de schutstal voor kindsche en impotente staatsopvreters, heeft de nieuwe wet nog niet behandeld en zal ze ook wel niet aannemen als niet reaktionnair genoeg. Ze komt dan weer in de kamer terug om opnieuw te worden besproken - en zoo hebben we dus voorloopig den tijd nog om rustig door te gaan met onze orde-ondermijnende werkzaamheid. Vlug zijn de wettenmakers niet, hoewel de angst hun soms vleugels geeft. En de vreeze der anarchisten is het begin der wijsheid.
* * *
De heldendaden in Dahomey zijn ten einde gebracht. Met den besten wil is het den beschavers onmogelijk nog iets te verwoesten en te verbranden. De reden is allereenvoudigst: alles is reeds verbrand. De pers juicht en weet uit hysterisch chauvinisme niet meer wat te doen. Vijf of zes bladen hebben een inschrijving geopend om den brav' général Dodds, bevelhebber der moord- en brandexpedities een eeredegen aan te bieden. Met den zijnen schijnt hij zoodanig gemoord te hebben, dat hij onbruikbaar geworden is. Verdienste moet beloond worden, maar zes degens komen ons toch overdreven voor. Lieve hemel, wat moet de vent met al die dingen uithalen? Of zou het misschien zijn met het oog op de ‘saignée’-aderlating, welke de groote pers vordert tegen de arbeiders? Chi lo sa? SOUVARINE Parijs, 29-11-'92.
[Recht voor allen 14 (1892) 146 (6-7 december), p. 1-2]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Parijsche brieven. XXIII.De Panama-zaak wordt hoe langer hoe ingewikkelder, en de duisternis wordt te dichter naarmate het licht overvloediger schijnt. Hoewel de Kamers in vakantie zijn, vervolgt de onderzoekingskommissie, onder voorzitterschap van Brisson, hare zittingen, en elke dag brengt nieuwe onthullingen - waarvan elk met eene verrassing gelijk staat. Na Rouvier Floquet, na Floquet Freycinet. Deze laatste is nog niet officieel betrapt, wat men hier noemt: ‘la main dans le sac’ (de hand in den zak) maar toch is hij reeds voldoende gekompromitteerd om spoedig van het tooneel af te treden. Hoogstwaarschijnlijk zal ook de mislijke Carnot er zijn baantje wel bij inschieten, daar thans zoo goed als bewezen is dat hij, reeds lang vóór de openbaarwording der zwendelarijen de namen kende van al de Kamerleden, senateurs en andere politieke schelmen, die om der wille van de smeer de zwaar vergulde Panama-kaars tot op de pit hebben afgelikt. De ex-minister, Yves Guyot namelijk, heeft in een onbewaakt oogenblik uit de school geklapt, en ten aanhoore van eenige zijner medeleden der budgetkommissie verhaald, dat hij Constans, toen deze nog minister was, aan Carnot een lijst had zien overhandigen, | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
inhoudende bedoelde namen. Wel tracht Guyot zich te redden uit het wespennest waarin hij zich zoo onvoorzichtig gestoken had, door allerlei flauwe uitspraakjes, maar het is blijkbaar dat hij dit alleen deed om Carnot te redden. Of dit zal gelukken is echter twijfelachtig. Bij gister gedane nieuwe huiszoekingen, schijnen weer gewichtige dokumenten te zijn gevonden, waarvan de ontdekking menig politikus slapelooze nachten zal bezorgen. Er gaan geruchten, volgens welke niet minder dan 104, zegge honderd en vier Kamer- en Senaatsleden hunne stem zouden verkocht hebben aan de Panama-maatschappij, en hoogstwaarschijnlijk zijn nieuwe gevangennemingen op til. Hoe het zij, de hervatting der Kamerzittingen, die waarschijnlijk den 10 of 12 Januari 1893 weder zullen aanvangen, belooft ons vrijwat verrassingen. De veronderstelling van eene Kamerontbinding, gevolgd door eene presidentskrisis - en gevechten in de straten van Parijs, komt ook niet te gewaagd voor. In weerwil van de oppervlakkige onverschilligheid der massa, is de verbittering ten top gestegen en de oogenblikkelijk heerschende stilte voorspelt storm. De monarchisten, bonapartisten en ander praehistorisch gespuis, hebben wel een paar malen getracht munt te slaan uit den toestand, maar deze pogingen liepen allertreurigst voor hen af. Hun laatste z.g. protestmeeting in de zaal Wagram, een der grootste zalen van Parijs, schijnt hun voor goed den lust te hebben benomen voor deze soort van propaganda. Revolutionnaire socialisten en anarchisten drongen in grooten getale de zaal binnen, gooiden de sprekers van de tribune, sloegen een stuk of wat reaktionnairen eenige armen en beenen stuk en wijzigden zoodoende den loop der debatten. De nog ongeschonden royalisten liepen zoo snel ze konden, de deur uit, niet zonder in het voorbijgaan nog eenige klappen te hebben opgeloopen. En daarmee schijnen ze voorloopig genoeg te hebben, want sedert dien hoorde men van die lui niets meer.
* * *
Dinsdagavond had er in het Maison du Peuple te Montmartre eene meeting plaats, belegd door verschillende socialistische en z.g. socialistische frakties, ten einde overeen te komen wat te doen in zake de Panama-schandalen. De heer Guesde voerde het woord in naam der kollektivistische boulangisten, en deed de noodzakelijkheid (!) uitkomen van de verovering der gemeenteraden door de vertegenwoordigers van den | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
‘vierden stand’. Een in dien zin voorgestelde motie werd niet eens in stemming gebracht wegens de onverschilligheid der vergadering in zake kiesrommel. Allemane sprak in geheel anderen zin. Hij stelde voor in alle wijken van Parijs revolutionnaire sekties op te richten, ten einde klaar te staan wanneer de gelegenheid schoon zou blijken. Beslist sprak hij tegen alle bemoeiing in kieszaken. Een ander sprak de wenschelijkheid uit naar het Elysée te marcheeren en Carnot bij de beenen op te hangen, iets waarmede de geheele vergadering het geestdriftig eens was. De aanwezige anarchisten verklaarden zich bereid op te trekken zoodra men maar wilde, en per dynamiet of ander vuur- en vliegwerk de maatschappelijke ontbinding te verhaasten. Ook dit welgemeend en hartelijk aanbod werd door de aanwezigen in dank aanvaard. Het nut van het samengaan der revolutionnaire socialisten met de anarchisten, bleek reeds den volgenden dag, toen alle bourgeoisbladen, en de Temps het zeerst, op het gevaar wezen dat uit deze goede verstandhouding kan voortvloeien voor de bestaande (Panama)-orde. De regeering diende ernstige maatregelen te nemen, de republiek was bedreigd, moderne barbaren wilden alles omverwerpen, enz. enz. De angst der bezitters is het beste bewijs voor de zwakheid hunner instellingen. Eén flinke stoot en de heele boel dondert in elkaar.
* * *
Twee dagen na de bedoelde meeting - eergisternacht - had er eene geweldige ontploffing plaats in het gebouw zelve der politie-prefektuur, in het bureau van den chef der gemeentelijke politie. Deuren werden verbrijzeld, vensters sprongen uit elkaar, paneelen werden uiteen gereten. Ongelukkigerwijze was er op dit oogenblik geen enkele politieschurk aanwezig in het bureau, zoodat het jammer was van het kostelijke dynamiet. Het resultaat is evenwel niet onbevredigend. De politie is geheel gedemoraliseerd, doodelijk beangst en weet niet meer wat te doen. De daders der laatste ontploffingen bleven onbekend en voor de tweede maal nu sprongen de ‘marmites’ (dynamiet-keteltjes) in de bureaux zelve der politie. De onverschrokkenheid der anarchisten vermeerdert nog de ontzetting der machthebbers, door de Panama-schandalen reeds gedeeltelijk van hun stuk gebracht. Op verraders en aanbrengers | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
valt ook niet meer te rekenen, daar dezen, sedert Véry's springdood en het overlijden van den mouchard Buisson aan de gevolgen van eenige anarchistische messteken en een koud bad in de Seine, weinig lust hebben hun smerige huid te wagen. Kortom, de bourgeois staan er slecht voor en men kan verzekerd zijn, dat, wanneer de zaken eenmaal aan den gang gaan, het einde niet te voorzien zal zijn. Twee en twintig jaren lang heeft de republiek de onterfden bedrogen, bestolen, uitgehongerd, vermoord. Nu is de grap uit. De haat grinnikt en de wraak scherpt de tanden. Wee den overwonnenen! SOUVARINE Parijs, 30-12-'92.
P.S. 1892 is ten einde. Een jaar van strijd, van aanmoedigenden strijd is voorbijgegaan. Een krachtigen, innerlijken handdruk aan alle ware revolutionnairen, in alle landen. Vooruit, en zonder vrees! Dood aan de onderdrukkers! SOUVARINE
[Recht voor allen 15 (1893) 2 (5-6 januari), p. 1]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Parijsche brieven. XXIV.Het ministerie heeft heden zijn ontslag ingediend, onmiddellijk aanvaard door Carnot, die naar het schijnt, reeds sedert eenigen tijd achter de schermen intrigeerde met de ministers Ribot en Loubet. De reden van die intriges? Och, die is doodeenvoudig. Het Elyseesch mispunt verlangt een nog meer reaktionnair ministerie, geheel en al samengesteld uit de | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
leden van het ‘centre gauche’, d.w.z. de parlementaire groep, vanwaar men met één stap, een heele kleine stap, in de anarchistische rangen terecht komt. Men spreekt dan ook reeds van Godefroy Cavaignac - de waardige kleinzoon van den '48er diktator-moordenaar - die reeds een paar weken minister van marine was, van Fallières, ex-minister van justitie en, last not least, ter vervanging van den ouden schelm Freycinet, van niemand anders dan van Gallifet, de beul der verwonnen kommunards van 1871. Met zoo'n stelletje kan men het voorloopig doen - als ten minste het volk de gal niet overloopt, en het eindelijk, de schurkerijen en uittartingen der regeerders moede, de heele boel omverwerpt. Krijgt Gallifet werkelijk de portefeuille van oorlog, dan is dit eene direkte provokatie aan het volk van Parijs, dat, hoe lichtzinnig ook, den rol nog niet vergeten heeft, door dien schurk gespeeld in de Meiweek. Wie weet binnen hoe korten tijd alles in vuur en vlam staat.
* * *
Het heden begonnen proces der Panamisten: De Lesseps, Cottu, Eiffel, Sans-Leroy, Fontane en anderen, levert tot nog toe niet veel nieuws op. Reeds lang te voren wist men op hoe fabelachtige wijze die luidjes met de millioenen omsprongen, hen toevertrouwd door een hoop zeer weinig interessante stommelingen. Van de circa 1400 millioen francs die de Panama-maatschappij ontvangen heeft, zijn ongeveer 340 millioen besteed aan uitgevoerde werken. De overige 1150 millioen zijn gedeeltelijk verdwenen in de zakken der heeren ondernemers, gedeeltelijk in die van eene geeuwhongerige en onverzadigbare bende, gedeputeerden, senatoren, ministers en journalisten, en ze zijn verantwoord op de meest fantastische wijze. Eenige staaltjes van deze boekhouderij zullen den lezers niet onverschillig zijn. De bureaux der maatschappij te New-York en te Panama, kostten aan installatie alleen het bagatel van 43 millioen francs, waaronder niet begrepen de kosten van het partikulier woonhuis van den direkteur, Dingler, die 26 millioen 250 duizend francs bedroegen. De bedienden van de heeren beambten heeten het sommetje van 13 millioen francs te hebben ontvangen, waaruit opgemaakt schijnt te moeten worden, dat het schoenpoetsen, kleerborstelen en het ledigen van waterpotten, uiterst kostbaar is in de landengte van Panama. De paarden en rijtuigen van dezelfde heeren beambten | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
worden berekend op één millioen francs, wat vergelijkenderwijs ‘voor een appel en een ei’ is. De stallen - waarschijnlijk opgetrokken in artistieker stijl dan die van wijlen den ouden heer Gorilla - kostten 3 millioen. Als traktement onvingen de heeren niet meer dan 27.500.000 francs. Ook het reizen was een kostbare zaak, al schonk het den heeren veel vermaak (om met Klaasje van der Gracht te spreken). De luxe-waggon van den direkteur kostte 210 duizend frs. De kampementen aan de spoorlijn namen 45 millioen in beslag, de brandstof .... 19 millioen. (De turf schijnt duur in die streken). En wanneer men de sommen nagaat, uitgegeven voor hospitalen, geneesmiddelen enz., dan zou men bijna watertanden om ziek te mogen zijn .... te Panama. Het centraal-hospitaal te Panama 28 millioen, het hospitaal te Colon 7 millioen. De ziekenzaal te Taboga 2½ millioen. Voor geneesmiddelen, - monsterpleisters, spaansche vliegen, zoethout, anijsdrop, saliemelk, voetbaden, enz. - en aan salaris voor de pillendraaiers, werd 24 millioen uitgegeven. - Een land van belofte voor giftmengers! Voor politievee - lieve hemel ook dáár al van dat ongedierte (en ik vraag hierbij nederig pardon aan alle varkens, kalveren, wandluizen en aardappelkevers, voor de beleedigende vergelijking) voor politievee werd 11½ millioen betaald. - Dat vind ik duur! De bureauxkosten komen ook wel wat overdreven voor. Voor pennehouders, potlooden, krijt, papiermanden, enveloppen en gomelastiek, - zonder eerlijkheidshalve de inkt en de dito lapjes te vergeten - staan 8 millioen francs geboekt. Te Parijs werden 600 millioen verbruikt. Te weten: 283 millioen aan kapitaal-interest, 114 millioen als waarborg-kapitaal voor de obligatiën, 108 millioen aan publiciteit (en fooien aan volksvertegenwoordigers, ministers en andere schavuiten), aflossingsgelden voor de obligatiën 107 millioen, traktementen aan de geëmployeerden c.a. 5 millioen. De ex-minister Baihaut, die tot nu toe alleen als getuige was gehoord geworden, is gisteren gevangen genomen en opgesloten in de gevangenis Mazas, waar de andere Panama-dieven, ten getale van 10, reeds sedert een dag of 14 verblijf houden. Waarschijnlijk zullen er nog wel een stuk of wat anderen hetzelfde logies betrekken. Wij beschouwen de vervolging, ingesteld tegen de Panamisten, volstrekt niet als een bewijs, dat de regeerders recht willen doen, zonder aanzien des persoons. Het ‘recht’ is ons een walg, onverschillig tegen wien het uitgeoefend wordt. Buitendien gelooven wij niet aan eene veroordeeling, en mocht deze uitgesproken worden, dan zal | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
toch het denkend deel der bevolking ze niet anders beschouwen dan als eene plompe boerenbedriegerij, een rhinoplastische goocheltoer. ‘Groote honden bijten elkaar niet’, dat was steeds waarheid en dat is het nog. De heele boel is verrot! Delenda Carthago! Dood aan de dieven! SOUVARINE Parijs, 10-1-'93.
[Recht voor allen 15 (1893) 6 (14-15 januari), p. 1]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Parijsche brieven. XXV.Honderd jaren later. 't Klinkt als de titel van een roman. Den 21 Januari 1793 - juist eene eeuw geleden dus - werd Lodewijk XVI op de place de la Révolution - thans place de la Concorde - onthoofd, en daarmee scheen het voorgoed gedaan te zijn met het droit divin, het goddelijk recht der koningen. En toch, in werkelijkheid is er zoo weinig veranderd.
Het was waarlijk niet de moeite waard dat eenige officieele socialisten, van de nuance Brousse, Lavy en Co. een banket aanrichtten ter herinnering aan en viering van de ‘terechtstelling van een koning’. Met bankets, eerepunchen en danspartijen komt men niet ver. Het is waar dat bedoelde regeerings-socialisten ook in het geheel niet ver wenschen te gaan en dus ...
Wij zouden een andere wijze van herdenking hebben verkozen, waardiger en meer in overeenstemming met den te vieren datum. Indien men b.v. Carnot eens had opgeknoopt in gezelschap van 999 hooggeplaatste staatsdienaren, uitgezocht in de verschillende takken van dienst - ministers, kamerleden, senateurs, generaals, politielui en kerkvorsten, bankiers, rechters, diplomaten, journalisten e.t.q. - en wel te verstaan zonder vorm van proces of eenigerlei rechtskomedie, dan zou dit o.i. eene zeer uitstekende manier zijn geweest den 21sten Januari te vieren.Ga naar voetnoot1. Bovendien zoude het volk zich niet bij de opknooping dezer 1000 schelmen hebben behoeven te bepalen, maar andere, even verleidelijke als openbare vermakelijkheden kunnen organiseeren. Maar helaas ...!
* * *
Van de tien parlementsleden, waartegen tot nu toe rechtsingang is verleend in de Panama-zaak, zullen waarschijnlijk zeven of acht naar de openbare terechtzitting worden verwezen en twee of drie van alle vervolging ontslagen. Dit schijnt tenminste de uitslag te moeten zijn | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
van het onderzoek, ingesteld door den instruktierechter Franqueville. Het is echter allerwaarschijnlijkst dat nog heel wat vuil aan het licht zal komen en aan de verrassingen is nog geen einde. De gevangenneming van Cornelius Herz in Engeland, is de regeering letterlijk afgedwongen door de pressie van zekere bladen, en is haar uiterst onaangenaam. De uitlevering is evenwel nog lang niet zeker, daar de Engelsche regeering in het algemeen vrij moeilijk is op dit gebied, vooral waar het de politiek betreft. De betrokken personen kunnen dus nog altijd de hoop koesteren dat de uitlevering geweigerd wordt. De persoon die zich zeker wel het meest moeite geeft om zijn vroegere kollega's openlijk te onteeren, en, zoo mogelijk, voor meer of minder langen tijd onder dak te brengen in Mazas of andere gevangenissen, is de oud-prefekt van politie Andrieux. Ex-radikaal, ex-socialist, ex-kommunard, ex-ambassadeur, expolitieman, heeft deze kerel van al zijne gedaanteverwisselingen gebruik gemaakt om eene verzameling van ‘petits-papiers’ - kompromitteerende brieven - bijelkaar te krijgen, waarvan hij bij elke gelegenheid gebruik maakt om vroegere politieke geloofsgenooten op de kaak te stellen. In 1889 bij de algemeene verkiezingen niet herkozen, nam natuurlijk zijne verbittering nog toe en de Panama-schandalen waren hem uiterst welkom. Hij was het die aan de onderzoekingskommissie de fotografie ter hand stelde van de lijst der 104 gekompromitteerde parlementsleden, waaruit hij vooraf één naam, de beruchte X, gesneden had, waarvan tot nu toe de drager onbekend bleef. Onophoudelijk is hij in de weer en reist tusschen Calais en Dover, om de noodige hem ontbrekende bewijsstukken uit Engeland te halen. Emmanuel Arène, de afgevaardigde van Corsica, die door Andrieux' toedoen ook onder de vervolgde Panamisten begrepen werd, heeft deze, zooals thans blijkt, eenige weken geleden door den kop willen schieten, maar Clemenceau bracht hem van dit ijselijke plan af. Dit is wel jammer, want de aanklagers in deze zaak zijn al even weinig interessant als de aangeklaagden, en zij die zich niet verkochten bleven deugdzaam - nu ja, omdat zij de moeite niet waard geacht werden gekocht te worden.
* * *
En wat doen de socialisten die in de Kamer zitten? heeft zich wellicht menig lezer afgevraagd. Niets! De heeren brengen hun tijd door in de koffiekamer, waar zij - | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
tegen eene betaling van 10 frs per maand - alles genieten kunnen wat het buffet aanbiedt. Voor het overige vergenoegen zij zich met in openbare vergaderingen, belegd in overeenstemming en broederlijke eendracht met water-en-melkradikalen, boulangisten, cadettisten en dergelijke geeuwhongerende kandidaten, groote woorden uit te slaan en belachelijke gebaren te maken, te vinden in elke ‘Handleiding voor den volmaakten redenaar.’ Na gedurende vier, acht of zelfs meer jaren niets hoegenaamd te hebben gedaan, komen de lui, met onbegrijpelijke onbeschaamdheid voor den dag met dezelfde frazen, dezelfde beloften, dezelfde leugens. Intusschen stemt Basly steeds met de regeering mede, hetzij het de verhooging der broodprijzen betreft, of tegen de afschaffing der lijfstraffen bij de marine (beide feiten zijn historisch en te vinden in het Journal Officiel) en Ferroul, die op het kongres te Halle zoo heftig uitvoer tegen het Fransch-Russisch verbond, oordeelde het noodig, (tijdens de diskussie van de nieuwe wet tegen de persvrijheid, toen een Kamerlid voorlas wat hij, Ferroul, in 1881 geschreven had ter gelegenheid van de dynamiteering van Alexander II) te beweren dat in 1881 ‘onze buitenlandsche relatiën niet waren wat ze thans zijn’ en daardoor feitelijk de zoo kort geleden gesmade alliantie zijn hooge goedkeuring en adhaesie verleende. Zooals men ziet doen de heeren regeerings-socialisten, in Frankrijk als in Duitschland aan gelegenheids- en vooral aan uitvoer-antipatriottisme. Ferroul, anti-patriot te Halle, patriot in de Fransche Kamer. Liebknecht, patriot in den Reichstag en gloeiend internationalist te Marseille. Alles schon dagewesen. Maar toch treurig!
* * *
De revolutionnaire socialisten, nuance Allemane, schijnen voor goed gebroken te hebben met de kiesverneukerij. Reeds in de vergadering van het ‘Maison du Peuple’ stelden zij als uitdrukkelijke voorwaarde, voor hunne medewerking aan de Ligue Socialiste, algeheele onthouding in zake kiesrommel. In de Parti Ouvrier van 18 Januari jl. spreekt Allemane in de heftigste termen tegen het algemeen stemrecht, dat hij o.a. noemt: une ignoble duperie = letterlijk: eene gemeene verneukerij. Hij beweert dat alleen zij er gebruik van maken bij wie de eer- en heerschzucht op den voorgrond staan en voor wie de revolutie zich samenvat in deze woorden: ‘Ote-toi de là, que je m'y mette!’ (Sta | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
op, opdat ik uw plaats inneme.) Deze slotwoorden, even als het geheele artikel, zijn blijkbaar gericht tegen de guesdo-boulangisten en de met hen verbonden politieke kornuiten, die sedert kort een groote kiespartij hebben opgericht, waarvan het hoofdorgaan is de Petite République Française, onder de volgende redaktie: Millerand, député, aanstaand minister; Goblet, ex-minister, senateur, ex-député; Leydet, radicaal. Malon, ex-schaapherder, ex-kommunard, thans relativist en bemiddelaar van de verzoening tusschen kapitaal en arbeid, waarvoor hij, volgens zijn eigen uitdrukking, ‘de gouden brug’ wil konstrueeren. Fournière, vroeger zeer revolutionnair, thans ook tot ‘betere’ en zachtmoediger inzichten gekomen. En een paar anderen van 'tzelfde allooi. Een prachtig mengelmoes zooals men ziet. Zóó gaat het officieele socialisme de algemeene verkiezingen te gemoet. Waarschijnlijk zullen er drie of vier dozijn van die lui in de Kamer komen, om daar even zoo nuttig te zijn als de 20 lummels, die thans 25 franks per dag ontvangen als vertegenwoordigers der ‘revolutionnaire ideeën’. Wie lacht daar? 't Komt ons voor als een feuilleton waaronder men leest: Wordt vervolgd. SOUVARINE Parijs, 22-1-'93.
P.S. ERRATA. In m'n vorigen brief (XXIV) d.d. 14-15 Januari, no. 6, regels 10 en 11 v.b. laten een snuggere zetter en een nog snuggerder korrektor mij zeggen: anarchistische voor monarchistische rangen; wat niet precies hetzelfde is. In dit geval was zelfs onduidelijk schrift geene verontschuldiging voor zoo'n lapsus daar de zin hierdoor tot onzin werd.Ga naar voetnoot1. De lezers zullen het hoop ik begrepen hebben. S. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Parijsche brieven. XXIX.Sedert 'n paar weken zijn de Kamers weer aan 't ‘werk’ - wat juist op 't zelfde neerkomt alsof ze niet aan 't werk waren. We zullen er dan ook maar weinig van zeggen, te meer daar in Patria ('t Vaderland, Red.) ‘de goede borghery’, de nuttigheid van Kamers zelf kan nagaan. Hoogstens heeft de zitting van 2 Mei j.l. weer een bijdrage te meer geleverd: 1o. van de onbeschaamdheid der regeering en 2o. van de lamlendigheid der socialistische afgevaardigden. De minister-president, de radikaal (!) Dupuy, geïnterpelleerd wegens het optreden der politieschurken op den 1 Mei en de mishandelingen door Baudin van dien kant ondergaan, verklaarde dit optreden ten volle goed te keuren en maakte tevens van de gelegenheid gebruik de politie daarmede geluk te wenschen. Ook waarschuwde hij op dreigenden toon Baudin en Dumay, die deelgenomen hadden aan de manifestatie voor de arbeidsbeurs, niet weer te beginnen. (Natuurlijk waren het niet de drie-kwart bezopen politie-honden die begonnen waren)! ‘Ne l'essayez pas’! - ‘Probeert het niet weer’ riep hij hun toe. In plaats van nu onmiddellijk te ‘beginnen’, en den minister Dupuy - welke de politie geluk gewenscht en bedankt had wegens hare schurkerij, - 't zij in de Kamer, 't zij in de coulises een flink pak op zijn huid te geven, of minstens hem een stok op zijn vierkanten kop stuk te slaan, slikten de beide heeren heel gemoedelijk de onbeschaamde taal van dien vent. Toch zou zulk een handeling niet zonder voorbeeld geweest zijn, (of wat men in parlementair bargoensch noemt ‘zonder précédent’). De ex-minister Constans gaf eens den boulangist Laur een paar oorvegen - òf oorvijgen, de geleerden zijn het hieromtrent niet eens - en een trap in zijn broek, toen de eigenaar van dit onmisbaar beenkleedsel hem uitgescholden had. Dit gebeurde in de Kamer, tijdens de zitting. Had nu Baudin, die den vorigen dag zich dapper weerde en een politie-schurk half wurgde, niet ook op Dupuy zijn vuisten of zijn stok - of beiden - kunnen beproeven? Zoo werkt in alle opzichten het parlementarisme verderfelijk en lui, die zooals Baudin, meermalen toonden werkelijk moed te bezitten, durven niet eens een brutalen minister af te ranselen, dat zou toch de eenige vroolijke ... en nuttige kant zijn van het meedoen aan ‘politieke aktie’, zooals de goede oude Liebknecht dat karwei noemt. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
De moraal van de geschiedenis - alle ‘geschiedenissen’ hebben 'n moraal - is: wil men manifesteeren en niet door de politie afgebeukt worden, dan wapene men zich - anders is het beter te bed te blijven. De meest moderne wapenen zijn de beste ... Kami. En de keus is ruim!
* * *
Het groote nieuws is voor het oogenblik de terugkeer uit Dahomey van den brav' général Dodds. In Frankrijk heeft men altijd een of ander brav' général op de planken. Négrier, den ‘beschaver’ van Tonkin, Boulanger, den zwarte-paard-held of Dodds, den slachter van Dahomey. Deze laatste heeft op de gruwelijkste wijze huisgehouden in Afrika en de vechtverhalen, waarvan in de laatste maanden de pers overstroomde, getuigen van 's mans dapperheden. Arme, slecht of in 't geheel niet gewapende negers en vrouwen over hoop te schieten met geweren die vier kilometer ver dragen, hutten bombardeeren van uit oorlogsschepen, uit riet en bamboe gebouwde dorpen in brand te steken - dat alles schijnt hoogst verdienstelijk, dapper en... beschavend te zijn. De heele Dahomey-expeditie is alleen ondernomen ten gerieve van een stuk of drie, vier schacheraars van Marseille en Bordeaux, die met geweld den Dahomeanen allerlei waren wilden opdringen, waaraan deze laatsten niet de minste behoefte hadden. Wat moeten in 's hemels naam die negers aanvangen met Jaeger's gezondheids-onderbroeken, bedorven levertraan, zakbijbels, schoensmeer, illumineerglaasjes, copieer-inkt, pantoffels met portretten van ‘beproefde’ sociaal-demokraten er op (zoo zijn er), enz. enz. Ze kunnen er niets mee doen, zeggen ze, dat is geen afdoende reden, volgens de beschavers. Fluks een expeditie er op los, wat tevens een uitstekende en welkome gelegenheid is ‘om de soldaten te oefenen’. Juist als bij ons ... in Atjeh! Dat nu de regeering, de dikke, voldane bourgeois, de dronkaards, de patriotten en vooral de ‘handel’, zoo'n Dodds bewierookt en inhaalt met gebrul en gejubel laat zich spreken. Maar wat te zeggen van een socialistischen gemeenteraad, met een socialistisch maire aan het hoofd, die 5000 francs stemt voor het feestelijk inhalen van zoo'n moordenaar en, daarmee niet te vreden, den vent tegemoet gaat ... en geluk wenscht??? Dat nu is het geval met den kollektivistischen gemeenteraad van Marseille, de trots der guesdisten, de hoop van den ‘vierden stand’. Na jarenlang wanhopig en kiesknoeierig geworstel gelukte het eindelijk den kollektivisten, bij de gemeenteraadverkiezing van 1 Mei | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
1892, de stad Marseille te veroveren. Schrik niet, lezer, de verovering kostte geen druppel bloed. Het was een vreedzame overwinning, behaald volgens de voorgeschreven nationaal-radelijk goedgekeurde taktiek, overeenkomstig artikel zooveel van het beroemde programma van Lyon. (Niet te verwarren met den ‘Courrier van Lyon’ s.v.p.) Nu zou de wereld eens zien wat de kollektivisten praktische kerels zijn en hoe zij een stad regeeren. En geen provinciestadje, zooals Dokkum of Enkhuizen, neen een groote stad, de derde van Frankrijk, Marseille. Toen de aankomst van Dodds te Marseille vastgesteld werd, wilden eerst de heeren socialisten van 't stadhuis niets weten, noch van een feestelijk onthaal, noch van een gemeentelijke subsidie van 100.000 francs die de prefect had aangevraagd. Er werd zelfs een motie opgesteld en ter tafel gebracht van den volgenden inhoud:
‘De gemeenteraad van Marseille: Overwegende dat de expeditie van Dahomey niets anders is geweest dan de voortzetting door de beschaafde Europeërs van de moorderijen, die men aan het tirannetje Behanzin en zijn voorgangers verwijt; Dat deze expeditie niets anders is geweest dan een nieuw voorwendsel om het bloed onzer ongelukkige soldaten te vergieten en om voor de verdediging van enkele bizondere belangen de sommen uit te geven, die men weigert aan de verbetering van het lot der arbeidende klasse te besteden; Dat het geen pas geeft voor eene vergadering die de eer heeft zich socialistisch te noemen, om door een stemming (van fondsen, S.) een politiek van avonturen en expedities te rechtvaardigen, door eenvoudige radikalen veroordeeld en gebrandmerkt; Anderzijds overwegend dat diezelfde vergadering niet kan meedoen aan de verheerlijking van een generaal, dáár waar men, zonder zich om hen te bekommeren, de ongelukkige soldaten van het vreemden legioen en de marine-soldaten heeft laten doortrekken door verschillende passagiersbooten op onze kaden afgezet, uitgeput door het Afrikaansch klimaat of door dahomeyaansche kogels gekwetst en door de militaire administratie van alles ontbloot gelaten; Dat vrije burgers, hoewel hunne sympathie betuigend aan alle slachtoffers der expeditie, van de hoogste tot de laagste graden, niet kunnen meedoen aan het verheffen van een of ander militair, vooral na het nog frisch in het geheugen liggend voorbeeld van het boulangisme, geboren uit de aanbidding van een sabel; | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
De raad besluit:
Het bleek evenwel spoedig dat de heeren geen woord meenden van al het moois in deze lange motie uitgesproken. De heele zaak kwam neer ... op een geschil tusschen den gemeenteraad en den prefekt. Toen de slachter Dodds te Marseille aan wal stapte - bij welke gelegenheid de schoft niet overboord viel noch verdronk, wat jammer is - stak de kollektivistische maire Flaissières, die begeleid was door een groot aantal leden van den gemeenteraad, de volgende speech af:
‘Mijnheer de generaal, in naam der bevolking van Marseille, in naam van den gemeenteraad, heb ik de eer u welkom in ons midden te heeten; gij vertegenwoordigt het expeditiekorps van Dahomey en ik heb van mijne medeburgers en mijne kollega's in opdracht u de gevoelens kenbaar te maken die wij gevoeld (sic) hebben voor uw dapper leger en voor u zelf. Marseille, waarvan het handels- en industrieele genie den roem en den rijkdom uitmaakt, heeft de pogingen, aangewend tot een werk der beschaving(!) toegejuicht (!!) Zij (Marseille, S.) bedankt u ten zeerste voor haar handel en nijverheid. Aan al mijne dankbetuigingen wil ik eenige opmerkingen van verheven aard toevoegen. Ik breng u de gelukwenschen over welke de menigte binnen weinige oogenblikken (zelve, S.) zal uitdrukken met al de oprechtheid, eigen aan haar geest en haar hart. Zij zal u zeggen, deze menigte, met welk eene belangstelling, met welk eene bekendheid somtijds, wij uwen tocht gevolgd hebben te midden der gevaren van allen aard die zich onophoudelijk vóór u opwierpen en herhaalden. Met welk een ongeduld wachtten wij het eindresultaat af, wanneer wij uwe overwinningen vernamen. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Want beter dan elke andere heeft de bevolking van Marseille de moeilijkheden kunnen waarderen die gij overwonnen hebt en hare dankbaarheid (!) is te grooter voor uwe dappere (! ! !) wapenmakkers en voor u zelven (! ! ! !) daar wij onlangs de verhalen gehoord hebben van onze geliefde soldaten (! ! ! ! !) in ons midden teruggekeerd, beproefd door de ziekten en de vermoeienissen van een zwaren veldtocht, maar toch vervuld van vreugde en glorierijk (! ! !) Wij hebben ons trotsch op hen gevoeld. Wij hebben het hoofd gebogen voor de zelfverloochening die zij betoond hebben, en voor dien ontembaren moed dien alleen het verlichte patriotisme schenken kan. Het is uit den mond dezer dappere mannen zelven dat wij vernomen hebben, mijnheer de generaal, hoe dapper en goed gij waart. En wanneer gij de zoo rechtmatige vreugde zult gesmaakt hebben wegens de gelukwenschen, die gij ontvangen zult voor uwe kundige taktiek, voor uwe persoonlijke hoedanigheden als soldaat, dan zal u een herinnering overblijven nog zoeter dan deze gelukwenschen. Gij zult u herinneren dat gij de kameraad geweest zijt van uwe soldaten, gij zult u herinneren dat gij hen aangemoedigd en gesteund hebt toen zij uwe broeders waren, gij zult u herinneren dat zij zelven u daarvan deze getuigenis gegeven hebben. Wij zullen ons ook herinneren, wij allen, Franschen, dat deze huldebetuigingen die u gegeven zijn door de kleinen en de nederigen uwe grootste glorietitels zullen zijn. Eere aan u generaal Dodds! Eere aan het leger van Dahomey! Leve het Fransche vaderland! Leve de Republiek!’
Oef! dat is alles! Mochten de lezers de speech niet ‘mooi’ vinden, en wat zwaar op de hand, men duide het ons niet ten kwade. Wij vertaalden alleen, met de meest nauwgezette letterlijkheid, dat brok kollektivistische litteratuur. Kommentaar? Och die is onnoodig, hè? De lezers van R.v.A. weten reeds lang hoe wij persoonlijk denken over het kollektivistisch-vierde-standsgespuis. Maar het doet ons genoegen deze dokumenten onder de oogen te kunnen brengen, van sommige anonyme keffertjes, schoolmeesters als anderszins, die ons aanvielen wegens onze ‘oneerbiedigheid’ jegens sociaal-parlementaire boerenbedriegers. Men ziet het, de ‘fraktioneele’ politiek maakt carrière. Komt morgen een of ander verzopen Pruisisch gegalonneerd zwijn te Berlijn binnen, na in Rusland of elders eenige dorpen in brand | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
gestoken en een aantal bewoners (vrouwen en kinderen niet uitgezonderd) te hebben afgemaakt, dan gaat de geheele sociaaldemokratische rijksdagsfraktie, de heeren Bebel en Liebknecht aan 't hoofd, den kerel te gemoet om zijn bebloede laarzen af te likken. Wie 't niet gelooft leze er de Rijksdagverslagen maar eens op na en vooral 't laatste diskours waarvan Bebel den 4 Mei j.l. beviel. Volgens Caprivi zelven sprak Bebel als een regeeringskommissaris (‘Regierungs-Kommissarius’). Nu is 't mooi geweest! De bedriegerij heeft lang genoeg geduurd. SOUVARINE Parijs, 16-5-'93.
[Recht voor allen 15 (1893) 59 (23-24 mei), p. 1-2]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Parijsche brieven. II.Aan alles komt een einde. Zelfs aan een inbrekers-ministerie, een ‘ministère des cambrioleurs’ zooals de populaire benaming luidde van de misdadigersvereeniging Casimir-Périer, Raynal en Cie. Geboren den 2 December - een fatale datum! - 1893 is het inbrekers-ministerie, na een bestaan van bijna zes maanden den weg van alle vuil gegaan, tot groote - en naar het ons voorkomt eenigszins voorbarige vreugde van radikaal, radikaal-socialistisch en socialistisch parlements-gespuis. De groote ‘overwinning’, behaald - volgens de bladen van bovengemelde politieke richtingen - door de radikaal-socialistische koalitie op Casimir en konsorten, draait op niets uit, wanneer men nagaat dat sedert lang het ministerie naar eene gunstige gelegenheid zocht om af te treden. In een vorig artikel maakten wij melding van de presidents-kandidatuur van Casimir-Périer en de daarvan onafscheidelijke kuiperijen. Sedert hij aan de regeering kwam heeft Casimir bij voortduring blijken gegeven te zijn, wat men noemt ‘un homme à poigne’, d.w.z. een man met een ‘krachtige hand’, geheel naar het hart aller uithongeraars in den lande. Hij heeft dus zeer veel kans den 2 December a.s. - al weer die beruchte datum! - den zwarten Carnot van den presidents-zetel te verdringen. Het voorbereiden evenwel dezer candidatuur vordert tijd en inspanning en Casimir snakte naar het oogenblik, waarop hij zijn ministerbaantje neerleggen en zich geheel wijden kon aan het grootsche doel zijner eerzucht. De gelegenheid werd hem geboden door de interpellatie Jourde-Millerand; Casimir verklaarde alleen de ‘eenvoudige dagorde’ te willen aannemen die met eene meerderheid van ongeveer 50 stemmen werd verworpen en klaar was de zaak. In zijn vuistje lachend en ironisch instemmend met de bijvalsbetuigingen der socialisten, stapte Casimir, op den voet gevolgd door een stuk of vier zijner medeplichtigen, de zittingzaal uit. Een uur later deelde hij Carnot de droeve tijding mede. Het aantal liefhebbers voor de opengevallen plaats schijnt niet bizonder groot te zijn. Althans sedert zes dagen reeds duurt het heen en weder geloop van ex- en van toekomstige ministers, van officieele en officieuse elyseesche boodschappers, van invloedrijke kamer- en senaat-leden, van politieke kaartleggers en idem-koffiedik-kijkers. De radikalen durven de zaak niet aan, daar zij vooraf weten geen | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
veertien dagen en place te zullen blijven en de tot dusver door Carnot geraadpleegde opportunisten bekleeden posten, die ze liever niet loslaten voor een gewis kortstondig minister-leven. De in alle andere opzichten zoo bekrompen Carnot toont een waarlijk machiavellistisch talent te bezitten, waar het geldt eventueele mededingers naar de kroon - pardon naar den presidentszetel! - af te maken. Zoo gelukte het hem reeds een ministerie-voorzitterschap op te dringen aan Casimir-Périer, den meest geduchten zijner konkurrenten in de trouwelooze hoop diens politieke maagdelijkheid ietwat te schenden. Thans beijvert hij zich om Dupuy, den tegenwoordigen president der Kamer, onmogelijk te maken als mededinger, door hem te belasten met het samenstellen van een kabinet. Na herhaalde malen geweigerd te hebben, schijnt Dupuy, daartoe van alle kanten gedrongen, nu toch besloten, deze taak te aanvaarden. Althans de kombinatie Dupuy komt ons oogenblikkelijk het waarschijnlijkst voor en misschien deelt reeds morgen het Journal Officiel de samenstelling daarvan mede.Ga naar voetnoot1. Onnoodig hierbij te voegen, dat de zaken - d.w.z. het inbreken - op denzelfden voet zullen worden voortgezet. Nogmaals, wij zien de redenen niet in van het kollektivistisch krijgsgejubel bij den val (!) van Casimir-Périer. De lezers van R.v.A. misschien evenmin.
* * *
De anarchistische idee telt een offer, en de vrijheid een voorlooper te meer. Emile Henry heeft met zijn leven zijne liefde voor de vrijheid betaald. Als een held heeft hij geleefd en gestreden en als een held is hij gestorven. Zijn stervenskreet: ‘Moed, kameraden! Leve de Anarchie!’ heeft den beulen als een ware verschrikkingskreet in de ooren geklonken. De onverschrokkenheid, waarvan Emile Henry steeds blijken gaf, heeft hem geen oogenblik verlaten van af zijne gevangenneming. Dapper verdedigde hij zich tegen de laffe, bloeddorstige ‘massa’, die jacht op hem maakte zonder te weten waarom en die het eenvoudige geroep van ‘houdt den dief!’ als razende honden doet | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
losstormen op een ieder die vlucht. Het is diezelfde massa, ter bevrijding waarvan mannen als Ravachol, Vaillant en Henry hun leven op het spel zetten, die zich de vrijwillige, begeerige handlangster maakt der uithongeraars en der beulen. Eenige antwoorden van Henry op tot hem door de gerechtsschurken gerichte vragen, teekenen den man. Iemand die tegelijk met Henry in het kabinet van den instruktierechter was, deelde ons het volgende fragment mede van het verhoor: De rechter (Espinasse). - Wat beroep oefent ge uit? Henry. - Slotenmaker. Rechter. Zóó, slotenmaker! Uwe handen zijn zeer blank en ik zie niet het minste spoor van eelt ... Henry. - En jij, vuilik, heb jij eelt in je handen? (Letterlijk: Et toi, espèce de salaud, est ce que tu en as, des durillons?) Zóóveel haat en zóóveel verachting vooral ligt er opgesloten in deze woorden, dat zij ons voorkomen tot de schoonste te behooren, die ooit een rechtsschelm ten antwoord ontving. Ook in zijn verhoor voor de ‘cour d'assises’ den 27 en 28 April j.l. maakte hij een geweldigen indruk door de juistheid en het snerpende zijner antwoorden. Eenige uittreksels hiervan willen we ten beste geven. De president. - Gij hebt gezegd, dat gij zooveel slachtoffers als mogelijk wildet maken. Gij minacht het leven van anderen. Henry. - Ja, ik minacht het leven der bourgeois. President. - Maar uw eigen leven wildet gij behouden. Henry. - Natuurlijk, om nog meer bourgeois te dooden. President. - Na uw bom geworpen te hebben, snelt gij het café uit en de straat op, maar een moedig burger, Etienne, grijpt u beet! Om los te komen vuurt ge uw revolver op hem af, in de volle borst. De kogel slaat gelukkigerwijze plat op een knoop. Een ander persoon, de kappersbediende Maurice ... Henry. - Tweede moedige burger. President. - Tracht u vast te houden. Ook op hem vuurt gij en kwetst hem ernstig. Henry. - Dat is zijn eigen schuld. Waarom bemoeide hij zich met zaken die hem niet aangingen.
President. - In het kabinet van den instruktierechter hebt gij van uwe bom eene teekening vervaardigd als een ware kunstenaar. Henry. - Gij zijt wel vriendelijk, meneer de president, ik dank u. President. - Ik wilde u niet vleien. Henry. - Ik heb mijn best gedaan. (Gelach) | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
President. - De jury zal uw cynisme weten te waardeeren. Henry. - Dat is geen cynisme, dat is overtuiging.
President. - Ik zou het verhoor kunnen staken. Maar de justitie heeft den levensloop willen kennen van een man, die dood en verschrikking zaaide in de rangen van onschuldigen. Henry. - De bourgeois zijn nimmer onschuldig. President. - Gij hebt eene goede opvoeding ontvangen. Gij hebt het gymnasium J.B. Say bezocht. Op zestienjarigen leeftijd werd de Polytechnische school voor u toegankelijk verklaard. Maar gij hebt niet gewild. De militaire loopbaan trok u niet aan? Henry. - Voorwaar, een schoone loopbaan! Den een of anderen dag zou men mij gelast hebben arme duivels neer te schieten, zooals de kommandant Chapuis te Fourmies ... Maar dan zou men mij geluk hebben gewenscht ... Ik sta heel wat liever hier.
President: Gij verdiendet 100 francs per maand. Gij hadt op eervolle wijze kunnen leven door te werken. Henry. - Juist en daarom zijn de bourgeois, die nooit werken, dan ook niet eervol.
President. - Later zijt gij administrateur van het blad ‘l'Endehors’ maar gij verlaat spoedig het land om u aan den militairen dienst te onttrekken. Henry. - Ik was drie jaren lang in een schoolbataljon, dat was alles, wat ik als militairisme verdragen kon, en ik beschouwde mijne militaire opvoeding als haar toppunt bereikt hebbende.
President. - Uwe blanke handen zijn rood van bloed. Henry. - Ja, mijn handen zijn rood van bloed evenals uwe roode rokken. Ik vrees niets, want ik weet dat ik ter dood veroordeeld ben. Voor al wat ik gedaan heb, aanvaard ik de volle verantwoordelijkheid. Ik erken u het recht niet toe mij te ondervragen, al ben ik in uwe macht. Ik erken slechts één rechter: mijn eigen geweten. En dat zegt mij dat ik wèl gehandeld heb. President. - Het lijden uwer slachtoffers schijnt u volkomen koud te laten. Henry. - Jawel, volkomen koud, evenals de smarten uwer ontelbare offers u geheel onverschillig laten.
De verklaringen der getuigen à décharge, allen eenstemmig in hun oordeel over Emily Henry's zachtzinnigheid en grootheid van karakter maakten ook diepen indruk. Wij laten één enkele dezer | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
verklaringen volgen. Henry sliep soms dan bij dezen, dan bij genen kameraad, op een stoel, op den vloer, om zijn eigen bed aan armeren dan hij zelf af te staan. Gedurende eenige weken had hij zijn kamer aan eene arme familie afgestaan. Hij aanbad de kinderen, die zich ook tot hem aangetrokken gevoelden ... Meer dan eens gaf hij het grootste deel van zijn salaris weg aan armeren dan hij. Zijne ‘verklaring’ - want Henry verwaardigde zich niet te verdedigen! - is een monument van letterkundige schoonheid en van onverbiddelijke logika. Elk woord er van is een houweelslag diep doordringend in de grondslagen der hedendaagsche maatschappij. Nooit werd er een geweldiger ontzagwekkender rekwisitoir uitgesproken tegen de moderne samenleving dan door Emile Henry voor de Parijzer assisen. Het auditorium, met inbegrip van de gezworenen was als vernietigd, en in strijd met de gewone rechtstaktiek, durfde niemand Henry te onderbreken. Eenstemmig noemen alle bladen Emile Henry: ‘le plus logique et le plus terrible des anarchistes = den meest logischen en den meest verschrikkelijken der anarchisten. Naar onze meening heeft Henry aan de bourgeois-maatschappij een doodelijken slag toegebracht. Men weet, hoe hij stierf. Maar men weet nog niet, hoe hij gewroken zal worden. Ons klinken steeds de woorden van den ten dood opgaanden Pallas in de ooren: “De wraak zal verschrikkelijk zijn”. En de bom van Salvador French die in het Liceotheater te Barcelona een dertigtal bourgeois uit éénscheurde heeft Pallas’ profetie tot waarheid gemaakt.
* * *
De ‘bloedige Meiweek’ werd gisteren, Zondag met de meeste ... kalmte herdacht door de socialisten, in weerwil van hun geschetter en hunne dreigementen. De prefekt van politie n.l. tengevolge der hem door den afgetreden Casimir-Périer gegeven bevelen, had ditmaal alles verboden wat maar naar eene manifestatie zweemde. In vorige jaren trokken de socialisten, voorafgegaan door ‘les élus du parti’ (de uitverkorenen der partij) i.e. de heeren gemeenteraads- en parlementsleden naar den muur der begraafplaats Père-Lachaise, ontplooide daar een meer of minder groot aantal roode banieren, hielden talrijke ultra-revolutionnaire redevoeringen - waarvan de slotsom was dat men voor de socialistische kandidaten moest stemmen, wilde men de dooden van 1887, op waardige wijze wreken | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
- en gingen dan ‘verheugd en blij’ huiswaarts. Gisteren evenwel had er niets van dien aard plaats. Geen bezoek aan den muur, geen roode vlaggen en geen redevoeringen. Meneer de prefekt had het verboden, en daar namen de partij en hare ‘uitverkorenen’ eenvoudig genoegen mede. Ze zouden wachten met manifesteeren - zooals ze het uitdrukten tot er een ‘fatsoenlijk’ - décent - ministerie aan het bewind was. Wij vreezen, dat ze dan verduiveld lang zullen moeten wachten. Het grappige van de zaak evenwel - want elke zaak, hoe jammerlijk ook, heeft een grappige zijde! - is, dat éérgisteren, Zaterdag, toen de bevelen van den prefekt bekend werden, onze pseudo-revolutionnairen op de meest energieke wijze verzekerden dat zij van deze bevelen niet de minste notitie nemen, toch naar Père-Lachaise trekken en geweld tegenover geweld stellen zouden. Zondag evenwel - slaap brengt beraad - was deze schoone ijver totaal uitgebluscht, en de aanwezigheid van Lépine met een paar honderd politiehonden aan den ingang van Père-Lachaise was voldoende om de meest verhitte gemoederen tot bedaren te brengen. Arme, lamzalige parlementairen! Vandaag, Maandag, maakt de bourgeois-pers zich vroolijk over de lafheid der socialisten en alle politie-bladen geven als hunne meening te kennen dat de regeering, om die ‘terribles révolutionnaires’ in hun schulp te doen kruipen, voldaan kan door een grimmig gezicht te trekken. En zoo is het. KAYA Parijs, 28 Mei 1894.
[Recht voor allen 16 (1894) 66 (2-3 juni), p. 2]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Ingezonden.Waarde Redaktie!
Mag ik plaatsing verzoeken voor onderstaand artikel? De lezing van het hoofdartikel in nummer 63 van R.v.A.: Op het veld van eer verschafte mij groote genoegdoening. De waardeerende en zelfs verheerlijkende manier waarop in dit artikel - anoniem en dus redaktioneel - gesproken wordt van Emile Henry is mij des te meer welkom, daar zij geheel in strijd is met de wijze waarop in andere nummers van het blad over Henry en zijne daden geoordeeld wordt. Voornamelijk heb ik hier op het oog het Sociaal Politiek Overzicht voorkomende in No. 54 van dezen jaargang waar o.a. te lezen staat: ‘Over Emile Henry werd de doodstraf uitgesproken. Men mag over zijn daad oordeelen zooals men wil en wij behooren niet tot de bewonderaars van dergelijke daden, waaraan geen de minste idee ten grondslag ligt enz.’ Het is niet tegen het gemis aan bewondering der redaktie voor Henry's daden, dat ik opkom. Een ieder waardeert personen en daden naar zijn eigen kriterium en maakt zoodoende gebruik van een onbetwistbaar en onaantastbaar natuurlijk recht. Maar waartegen ik wel opkom is de bevestiging dat aan daden als die van Henry geen de minste idee ten grondslag ligt. Het komt mij totaal onbegrijpelijk voor hoe iemand die Henry's proces volgde en zijn bij die gelegenheid gehouden rede las, daarná zich heeft kunnen uitdrukken als in de bovenaangehaalde zinsnede. De redaktie zou zeker niet nagelaten hebben Liebknecht aan te vallen, wegens zijn schunnig artikel over Emile Henry in de Vorwärts van Mei j.l. - indien zij dit artikel niet over het hoofd had gezien. Wij laten hier een fragment van dit ellendige factum volgen, al ware het alleen maar om den man, die zóó durfde schrijven onuitwischbaar te brandmerken. Terwijl alle bourgeoisbladen - hoewel, en natuurlijkerwijze, met innigen haat bezield tegen Emile Henry - hunne bewondering te kennen gaven over zijne houding en eenparig waren in hun betuigingen betreffende de soberheid en ingetogenheid van zijn leven had Wilhelm Liebknecht den treurigen moed één dag na Henry's glorierijken dood te schrijven: ‘Zeker, bij Henry heeft men de “koudbloedigheid”, de “duidelijkheid” en “het logisch verband” der antwoorden bewonderd en | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
uitdrukkelijk doen uitkomen om zoodoende het argument der ontoerekenbaarheid van de baan te schuiven. Wie zoo spreekt en redeneert heeft nooit met krankzinnigen omgegaan. Koudbloedigheid tot algeheele gevoelloosheid toe - komt bij aanvangende hersenverlamming zeer dikwijls voor; (Die Liebknecht moet een zeer gevoelloos mensch zijn. C.) het gevoel van smart en van vrees is bij zulke ongelukkigen dikwijls geheel uitgebluscht ........... Deze Henry met zijn akelig laag voorhoofd, zijn kleinen schedel, de verwelkte, afgeleefde trekken - dit vroegrijpe genie, dat op zestienjarigen leeftijd zijn toelatings-examen (voor de polytechnische school. C.) met glans aflegde en op zeventien-jarigen leeftijd reeds de absynth met opium te hulp moest komen - hij beantwoordt in elk zijner trekken en bizonderheden aan het type dat ieder krankzinnigendokter kent en dat in elk gekkenhuis te vinden is.’ Nu dient men te weten, dat Liebknecht nooit Emile Henry gezien heeft en dus niet spreken kan van diens akelig laag voorhoofd, kleinen schedel en verwelkte, afgeleefde trekken. Deze bizonderheden heeft hij eenvoudig uit zijn duim gezogen, evenals de opiumen absint-geschiedenis. Emile Henry, dien ik de eer gehad heb zeer intiem te kennen, had geen laag voorhoofd, geen kleinen schedel en geen verwelkte, afgeleefde trekken; hij dronk geen absinth en rookte nimmer opium. Zóó schrijven de sociaal-demokraten de geschiedenis. Dat R.v.A. niet zóó ver ging is waar - maar dit doet weinig ter zake. Immers, het is niet de eerste maal dat er in het blad op onbillijke en soms meer ergerlijke wijze gesproken werd van de anarchisten in het algemeen en van enkele persoonlijkheden onder hen in het bizonder - gelijk dit geschiedde in No. 63. In hetzelfde nummer, in hetzelfde S.P. Overzicht, lezen wij nog: ‘In de Fransche Kamer had eerst de interpellatie van Jaurès plaats, om aan te toonen dat de geestelijkheid en de rijke bankiers de anarchisten gesteund hebben met geld. De bewijzen door hem aangebracht waren uiterst zwak. Men kan zulke dingen vermoeden - en daar bestaat alle reden voor - maar bij zulke geslepen kerels, als waarover de kerk veelal beschikt, kan men niet verwachten dat zij dom genoeg zijn om bewijzen uit hun handen te geven.’ Door zóó te spreken vervalt R.v.A. in dezelfde verdachtmakingen, als het blad, en terecht, voortdurend verwijt aan de Duitsche en Fransche sociaal-demokratische rakkers. Begane fouten later te herstellen is uitstekend, maar beter ware het, ze niet eerst te begaan. Met Ravachol en Vaillant greep precies hetzelfde plaats als voor eenige weken met Henry. En ons komt het voor, dat bij een reeks van slachtoffers als die welke het anarchistisch idee in de laatste tien | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
jaren telt, dergelijke dingen niet moesten voorkomen.Ga naar voetnoot1. Ik heb niet meer in mijn bezit de nummers van R.v.A. waarin, in het begin van 1892, gesproken werd van Ravachol en zijn daden. (Dit alles werd mij door de politie- en justitie-inbrekers, verdedigers van den heiligen eigendom, ontstolen.) Maar hier vóór mij ligt R.v.A. van 16 en 17 December 1893, No. 148, waar, in het Sociaal Politiek Overzicht volgenderwijze wordt gesproken van Vaillant's en anderer aanslagen: ‘Nog verkeert men onder den indruk van den aanslag te Parijs. En geen wonder. Waar zulke aanslagen meer en meer aan de orde komen, daar voelt iedereen, dat men loopt op een vulkaan, die elk oogenblik kan uitbarsten. Maar het wil ons nog voorkomen, dat er een beursluchtje aan die aanslagen is. Dat wil niet zeggen dat daarom de daders bewuste handlangers zijn van de beurslieden - we kennen hen te weinig om zooiets te durven zeggen - maar men kan het ook onbewust zijn. Want wat elk aandachtig waarnemer moet zijn opgevallen, is dit, dat die aanslag niet den minsten invloed heeft gehad op de beursnoteeringen, noch op de Zaterdagavondbeurs te Parijs, noch 's Maandags te Londen, Berlijn, Weenen of Amsterdam. Geen enkel blad wees op dit eigenaardige verschijnsel en toch is het de moeite waard daarop de aandacht te vestigen. Kort na den aanslag in het theater te Barcelona las men dat er een Spaansche leening aan de markt zou komen, 750 miljoen pesetas nominaal. (Ik vat den samenhang niet juist. C.) Heette het dat de zaken in Marokko zoo slecht stonden, plotseling hoort men nu dat alles er rustig is. Allemaal sensatieberichten om de menschen te bewerken, opdat zij de bankiers helpen om zoo'n leening te plaatsen. Hoe het later daarmee gaat en of die fondsen niet betalen, daarvan trekken die bankiers zich niets aan. In Parijs zit men met de konversie in de maag, die Februari moet zijn tot stand gebracht. 7 | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
milliard frank - dat is geen kleinigheid! En dat terwijl de ministeries zoo onvast zitten en aan het nieuw opgetredene van Périer, volgens het algemeen gevoelen, geen veertiendaagsch leven kan worden toegezegd. Dat ging niet en dus er moest vastheid gegeven worden aan dit ministerie. Zoo'n aanslag doet daartoe uitstekende diensten. Men lette op de omstandigheden: een president Dupuy, die heel leuk zegt: continuonsGa naar voetnoot1. (laat ons voortgaan) alsof er niets ware gebeurd, men lette op de verklaringen van Vaillant, die alweer toevallig door een kleine beweging de bom van richting liet veranderen, op de onbeholpen samenstelling van de bom,Ga naar voetnoot2. op de merkwaardige verklaring van Vaillant, dat men thuis nog een koffer zou vinden met hoogst gevaarlijke stoffen, waarmede de justitie vooral voorzichtig moest zijn, alsof een dergelijke dader niet graag zou gezien hebben dat ook nog eenige mannen van de justitie en politie de lucht waren ingegaan! Allemaal momenten waarop het goed is de aandacht te vestigen. Wij verlangen naar meer licht in deze zaak .............................................................. Gerust kan men zeggen: Als de regeering de aanslag van Zaterdag besteld had, dan kon het niet beter ter gelegener tijd zijn gekomen, want zoodoende heeft zij zich een meerderheid weten te verwerven waarnaar zij anders lang had kunnen wachten.’
De konklusie is gemakkelijk op te maken: De daders van den aanslag in het Liceo-theater te Barcelona en Vaillant, zijn verdachte persoonlijkheden - om niets ergers te zeggen. De volzin, voorkomende aan het begin van het S.P. Overzicht in kwestie - No. 148, jaarg. 1893 - ‘Dat wil niet zeggen dat daarom de daders bewuste handlangers zijn van de beurslieden’, enz. - ontzenuwt niet in het minst de door den schrijver van het Overzicht onuitgesproken konklusie. Zijn de daders der aanslagen eindelijk door beulshanden omgebracht - opgehangen, geguillotineerd, doodgeschoten of gewurgd - dàn, ja dàn rehabiliteert men ze door te zeggen, dat ze moedig stierven. Maar de slechte indruk is eenmaal op de lezers gemaakt en moeilijk weer uit te wisschen. Ravachol, Vaillant en Henry waren edele mannen. Men moge | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
hunne taktiek, hunne strijdwijze afkeuren - ik keur ze goed en acht ze doeltreffend - maar men onthoude zich van verdachtmaking. Ze is steeds onedel. En hoe kan men trouwens personen of zaken à priori beoordeelen zonder de drijfveeren te kennen die hen tot handelen drongen?
Moge mijn artikel strekken ter bevordering der goede verstandhouding tusschen allen die zich hebben aangegord ten strijd voor levensgenot en vrijheid. ALEXANDER COHEN
Naar aanleiding van dit stukje van Cohen willen wij gaarne een en ander zeggen. Het is ons nooit te doen geweest om steenen te gooien op verschillende anarchisten, die aanslagen deden en wij keurden even goed de handelwijze af van Liebknecht, die zoo gauw bij de hand is om anderen een duw te geven. Maar dat er buiten medeweten van de anarchisten andere lui bij in het spel zijn, die spekuleerende op het fanatisme van sommige anarchisten hen gebruiken als werktuigen voor hun plannen, dat is onze overtuiging. Werd niet Louise Michel indertijd geëxploiteerd door de politie, zooals de Gedenkschriften van Andrieux aan 't licht brachten? En toch, niemand zal Louise Michel verdenken van politiediensten! Dat b.v. de Russische regeering geld geeft om de revolutionnaire beweging in West-Europa aan te wakkeren en daardoor de westersche regeeringen in ongelegenheden te brengen, dat vinden wij zoo waarschijnlijk dat wij er niet aan twijfelen. Zoo gebruikt de een den ander en omgekeerd, zoo profiteert de een van de gelden, die een ander verstrekt met een ander doel. Dat de groote bankiers onder zekere omstandigheden, teneinde hun finantieele operaties des te beter te kunnen doen slagen, ook gelden verstrekken, ook daarvan zijn wij overtuigd. Daarmede willen wij niet zeggen dat de daders verdachte persoonlijkheden zijn, o neen. Zij handelen misschien volkomen ter goeder trouw, maar zoodoende is de toedracht der zaak niet van karakter veranderd. Wij kunnen ons voorstellen dat men zelfs bewust geld aanneemt van een vijand met het doel om dit geld, dat deze gaf voor een ander doeleinde, aan te wenden tot een doel, dat dien vijand allesbehalve bevalt. Men speelt elkaar zoo mogelijk een poets en dan is het maar de vraag, wie het 't slimste heeft gedaan. Wij achten de bezittende klasse tot alles in staat en zien de financiers hun kans schoon door aanslagen een goeden slag te slaan voor hun zakken, dan is hun geen middel ongeoorloofd om hun doel te bereiken. Wat geven zij om 't leven van de menschen? En de regeerende klasse is geen haar beter, want zij is de handlangster van het kapitalisme. Wij | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
zoeken dus verband tusschen de zaken en wie weet, op welke wijze nog eens het noodige licht wordt ontstoken over dingen, die nu nog achter een sluier van geheimzinnigheid bedekt zijn. Wij hopen dat Cohen deze verklaring zal begrijpen. REDAKTIE
[Recht voor allen 16 (1894) 70 (12-13 juni), p. 3]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Naar aanleiding van een dooden Shah.L'exactitude est la politesse des rois.Ga naar voetnoot1. Zoo luidt een Fransch gezegde. Ook Nasr-ed-Din - de kortelings tot martelaar gepromoveerde shah van Perzië - was een vriend van stiptheid. Tot in kleinigheden toe. Het drie-sekonden-te-laat-doodslaan van een vlieg kwam eens een bewaker van den eersten neus in Perzië te staan op het verlies van zijn reukorgaan. En wie aan het keizerlijk hof ooren had om (bevelen) te hooren, en, in weerwil daarvan, geen seasonable gebruik maakte van die zoo nuttige voorwerpen, dien liet de goede shah ze eenvoudig afsnijden. Overigens was Nasr-ed-Din een gezellig mensch ... op reis. Tijdens zijn bezoek aan Amsterdam was hij ‘vriendelijk en minzaam’ en de burgemeester Van Tienhoven maakte, volgens de pers, van die gelegenheid gebruik om een aanzienlijke hoeveelheid ‘goede eigenschappen’ bij hem te ontdekken. Zoo'n Columbus!
Het is waar: les beaux esprits se rencontrentGa naar voetnoot2. in Amsterdam zoowel als in Teheran. En het regeersysteem der beide potentaten - ieder in zijn sfeer - was vrijwel identiek. Nasr-ed-Din liet de hem mishagende ooren en neuzen afsnijden. Van Tienhoven gaf aan afhakken de voorkeur. Maar dit kleine smaakverschil daargelaten, waren beiden het volkomen eens omtrent de noodzakelijkheid der amputaties. Zoo ziet men dat alles, de vriendschap van groote mannen inkluis, zijne redenen heeft. De mollahGa naar voetnoot3. die Nasr-ed-Din molde zal daarvoor ook wel zijne redenen hebben gehad. En, o wonder, dat beginnen de bladen, hoewel schoorvoetend, te erkennen. 't Is waar, Perzië ligt een heel eind uit de buurt en de shah behoorde niet tot de groote, internationale vorstenfamilie. Hij was geen neef van Monaco, geen oom van Waldeck-Pyrmont. En in gevallen van vorstenmoord staat de verontwaardiging der pers in onmiddellijke verhouding tot den afstand die er ligt tusschen | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
het land waar de daad gepleegd en dat waar ze bekrantoordeeld wordt. In Nederland b.v. is onlangs de vermoording der koningin van Korea heel kalmpjes besproken geworden. En thans durven de bladen met stoutheid beweren, dat, onder Nasr-ed-Din's regeering, de sekte waartoe zijn moordenaar behoorde - en die ‘zeer vele goede beginselen’ predikte - op de wreedste wijze was vervolgd geworden. Onder de regeering van Carnot in Frankrijk en onder die van de koningin-regentes Christina in Spanje, is in beide landen de ‘sekte’ der anarchisten op de wreedste wijze vervolgd geworden. Maar de vermoording van Carnot en de mislukte aanslag op Martinez Campos - die booze geest van Spanje - werden niet vergoelijkt door de vaderlandsche bladen. De reden? Frankrijk en Spanje liggen veel dichter bij dan Perzië en Korea.
* * *
De shah Nasr-ed-Din is er eens na aan toe geweest een oorveeg van mij te ontvangen, een van die oorvegen die haar dag teekenen in het leven van een vorst. 't Geval was zóó: Gedurende zijn laatste verblijf te Parijs, in 1889, bezocht de shah eens het Louvre-museum. In een der zalen, juist toen hij met zijn gevolg binnentrad, stond eene dame - van ik weet niet welken maatschappelijken ‘stand’, en dat komt er ook in 't minst niet op aan! - voor eene schilderij. De shah die belang scheen te stellen in het stuk, pakte haar ruw bij den arm, schoof haar op zijde en nam hare plaats in. Geen der tegenwoordig zijnde ‘galante’ Franschen of der nog galanter Fransche officieren van Nasr-ed-Din's eskorte, bracht den vorstelijken vlegel op ondubbelzinnige wijze zijne impertinentie onder het oog. En de bladen verhaalden het geval als een uiterst grappige anekdote. Een paar dagen later kwam Nasr-ed-Din de tentoonstelling met een bezoek vereeren. Ik was juist dáár en spoedde mij naar de Japansche afdeeling zoodra ik vernam dat zijne Perzische majesteit van plan was die te gaan bezichtigen. Daar kwam hij aan, gevolgd door een stuk of zes van zijne grootwaardigheids-bekleeders en een koppel Fransche kolonels. Ik vatte post voor een zeer in het odg loopende, fantastisch beschilderde porceleinen vaas, waarheen, naar ik stellig verwachtte, de shah zoude komen. Ik had mij voorgenomen niet voor hem uit den weg te gaan en, zoodra hij mine mocht maken mij op zij te | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
dringen, hem een klinkende oorveeg toe te dienen. Mijn hart klopte van hoopvolle verwachting toen de shah nader kwam. Helaas, hij ging voorbij zonder zelfs naar de vaas te zien ... en redde zoodoende, onbewust, den hem begeleidenden aga's het leven. Want indien hij mij aangeraakt en ik hem geoorveegd had, dan zouden die lui, zonder eenigen twijfel, ter dood gebracht zijn geworden zoodra ze de grens hadden overschreden van hun land. Het zien oorvegen van hun gebieder zou meer dan voldoende zijn geweest om hun het leven te doen verbeuren. Wat mij aangaat, ik zoude, indien ik mijn voornemen had kunnen ten uitvoer brengen, reeds in 1889 in plaats van vier jaren later uit Frankrijk gebannen zijn geworden, na eerst een poosje in de kast te hebben gezeten. Want het oorvegen, met hand of pen, van shah of czaar wordt in de republiek der koningsmoordenaars en jakobijnen gestraft met gevangenis en verbanning. ALEXANDER COHEN Londen, 5-5-'96.
[Recht voor allen 18 (1896) 57 (12-13 mei), p. 1]
|
|