Frans Coenen Jr.
(1866-).
Hij werd te Amsterdam geboren; studeerde er in de rechten aan de universiteit en promoveerde in 1892. Voornamelijk hield hij zich sedert bezig met journalistieken arbeid. In 1895 werd hij aangesteld als conservator van 't museum Willet-Holthuysen aldaar.
Coenen is nog in 't begin zijner schrijversloopbaan en eerst later kan hem in de rij onzer schrijvers de hem toekomende plaats worden aangewezen. Hij behoort tot de nieuweren. Het nieuwe in 't proza, minder verschillend van 't oude, dan dit bij de verzen 't geval is, kenmerkt zich vooral door reëele opvattingen, door fijne, minieme teekeningen, en geheel nieuwe, eigenaardige woordkoppelingen. Mits het droomerige achterwege blijft, kan frissche nieuwheid daaraan niet ontzegd worden. Coenen weet schoone grepen te doen uit het leven en zijn weergeven van handelingen en toestanden is vaak treffend juist.
Afzonderlijk uitgegeven zijn door hem: Studiën, Bleeke Levens, Een zwakke. In verschillende nieuwere tijdschriften: Woord en Beeld, Arcadia, Europa, plaatste hij van tijd tot tijd schetsen.