toe geestelijk zichzelf gebleven, hoe afschuwelijk die ziekte ook was. Eigenlijk was de enige klacht die je ooit hoorde: “Ik voel me wel ziekig nu. Lees me maar wat voor”. Alleen die laatste dagen is hij buiten kennis geweest en voelde hij goddank niets meer. Hij wist het op het laatst nu wel. Zondagavond, terwijl hij al niet meer praten kon, tastte hij nog eenmaal naar mijn hand en keek me aan met die bezorgde, zachte liefheid, die hij altijd had. Dat was het laatste van Frans, behalve de herinnering. Toen heeft hij zijn slaapdrank gekregen en niets meer geweten. Ze zullen het wel een beetje bekort hebben en dat moest hier ook. Vandaag is hij verbrand, waar ik niet bij geweest ben. Nu moet het flatje nog opgeruimd worden. Ik zou dat met Agnes samen doen. Het is alleen enigszins ingewikkeld, want er is geen testament en mevrouw Coenen is volkomen onberekenbaar. Het ene ogenblik geeft ze Agnes de hele flat cadeau en dan weer zegt ze: “Ik ben mevrouw Coenen. Ik heb recht op alles”. Dan weer is ze in tranen en dan weer scheldt ze Frans uit voor schoft en ploert omdat hij haar vierentwintig jaar geleden verlaten heeft, enz.’
Ritter schrijft over het overlijden niet in De Groene Amsterdammer (daarin staat in het nummer van 27 juni 1936 van Jan Greshoff ‘Ter gedachtenis aan Frans Coenen’) maar in De Telegraaf van 25 juni 1936 (zie bijlage 6). De kans is groot dat hij Frans Coenen op zondag 28 juni ook in het AVRO-Boekenhalfuur herdacht heeft, voordat hij Stiefmoeder Aarde van Theun de Vries besprak.
S. Vestdijk schrijft in Gestalten tegenover mij: ‘Het enige, dat ik Frans Coenen kwalijk genomen heb, was dat ik naar zijn crematie moest, als vertegenwoordiger van de redactie [van Groot Nederland], aangezien Greshoff verhinderd was uit Brussel over te komen. Dat liep helemaal mis; Greshoff had mij als punt van samenkomst het Amsterdamse ziekenhuis opgegeven waar Coenen was verpleegd, en waar ik, vóor alles medicus, nabestaanden ergerde door naar de doodsoorzaak te informeren; waarna ik op de een of andere manier toch nog in Westerveld terecht kwam, en met hanige passen en verbeten weggetrokken mond vlak achter de urn liep, ik geloof nog voor de nabestae uit, en mij pas een beetje behaaglijk begon te voelen onder de vaderlijke glimlach van A. Roland Holst, die van dit soort plechtigheden meer ervaring had dan ik.’
Jan Greshoff vraagt Ritter op 16 augustus 1936: ‘Kan je geen artikel over Coenen voor G.N. (Groot Nederland) schrijven? Zoo ja, doe het dan zoo spoedig mogelijk. Omvang ten hóógste ± 1 vel van het tijdschrift.’ Ritter antwoordt hem op 26 augustus 1336: ‘Een vel, dat is dus 16 pagina's, over