27 april 1934: Coenen aan Ritter
Correspondentiekaart aan beide zijden beschreven.
Waarde Heer Ritter,
Ik ben wel eenigszins onthutst door uw antwoord en zou willen zeggen: als het u eenigszins benadeelen kan, laat dan mijn beurt gerust voorbijgaan. Ik verlies dan minder dan gij... zoudt kùnnen verliezen. Dus, bedenk nog maar eens of het inderdaad mogelijk is mij te laten spreken. Overigens schikt de datum mij wel. Ik zou dan over Mevr. Eva Raedt en haar werk oreeren, weet gij dat niet meer? Daar zal wel niets tegen zijn. Ofschoon ik, desverlangd, ook wel wat anders kan beweren. Maar allereerst: laat het u zelven geen last veroorzaken. Gij kent nu mijn standpunt.
Met hartelijken groet uw dw
F. Coenen
In 1934 wordt voor het onderwijs de Spelling-Marchant ingevoerd. Ritter houdt er (voor welk doel is niet bekend) een enquête over en zendt die ook aan Coenen. In de volgende brief zijn de vier vragen getypt. Het antwoord van Coenen is geschreven.
Op 2 juni 1934 bespreekt Ritter in het UD Ons Anneke van Eva Raedt-de Canter.