12 oktober 1933: Ritter aan Coenen
Hooggeachte Heer Coenen,
De heer van der Made, van wien ik U onlangs een manuscript zond, zit in groote verlegenheid. Ik zend U daarvan als bewijs een briefje van zijn echtgenoote, dat ik vanmorgen ontving. Zoudt U misschien Uw oordeel wat kunnen bespoedigen? In ieder geval zou ik U zeer erkentelijk zijn voor eenig spoedig bericht!
Met vriendelijken dank bij voorbaat, en
de meeste hoogachting,
P.H. Ritter Jr.
Aan Eva Eaedt-de Canter schrijft Ritter op dezelfde dag: ‘Dit voorjaar zond ik een manuscript van een mijner kennissen ter inzage aan den heer Coenen, met het verzoek om bericht of het mogelijk in “Groot Nederland” een plaats kon krijgen. Ik heb daarop nooit bericht ontvangen. Onlangs zond ik hem een manuscript over Lawrence van een zeer verdienstelijk jong Haagsch auteur. Daar de man erg