21 februari 1931: Ritter aan Coenen
Zeer Geachte Heer Coenen,
Met den vastgestelden datum (28 Febr.) ga ik gaarne accoord. Ik zal u dien dag van uw kantoor komen afhalen.
Met vriendelijken groet en hoogachting,
P.H. Ritter Jr.
In het AR bevinden zich 25 brieven van de schrijfster Eva Raedt-de Canter (pseudoniem van Anna Elizabeth de Vries-Mooy, 1900-1915, redactiesecretaresse bij Groot-Nederland) aan Ritter (waarin zij menigmaal de groeten van Frans Coenen doet) en 22 brieven van hem aan haar. Zij schrijft op 28 januari 1931 (adres: 2e Weteringdwarsstraat 38-II in Amsterdam): ‘Zooals ik U beloofde op het diner van De Stem, zou ik U herinneren aan Uw belofte eens bij mij te komen eten. Mr. Coenen noodigde ik al uit, hij vond het een prettig vooruitzicht dat U zoudt komen.’ Het etentje vindt plaats op 28 februari. Zij polst Ritter over vertaalwerk en hij nodigt haar uit voor een radioboekbeschouwing. Haar Internaat uit 1930 is door Ritter in het UD van 20 december 1930 en door Roel Houwink op 22 februari 1931 voor de AVRO besproken. In een lange brief van 12 april 1931 schrijft zij Ritter over het boek, dat zich afspeelt op een katholieke meisjeskostschool. ‘Er is in het Roomsche kamp herrie ontstaan’. De Haagsche Post wil in de Tweede Kamer de toestanden in het bijzonder onderwijs laten onderzoeken. De katholieke Maasbode valt haar aan. Zij vraagt of het UD kindervertellingen van haar kan gebruiken. De Telegraaf plaatst er al twee in de maand. Voor de radio zou ze willen spreken over de moeilijkheden van vertalers in Nederland met als voorbeeld het door haar vertaalde boek Het laatste Zeilschip van de Duitse auteur Heinrich Hauser. Ritter vraagt haar in een brief van 25 juli 1931 om Constant van Wessems boek Lessen in Charleston te bespreken. Nadat zij hem meedeelt dat het haar ‘volkomen onmogelijk’ is erover te spreken wordt het onderwerp op 23 augustus 1931 ‘Moeilijkheden voor vertalers in het Nederlands’.