toch tot een strikt noodzakelijke onbeduidendheid doemde, zulks op verzoek van de uitgever van het tijdschrift. Coenen namelijk vulde de afleveringen alleen nog maar met vervolgromans van literaire vriendinnen en vrouwelijke noodlijdenden (“Ze heeft het zo nodig”), en verwaarloosde zijn redacteurstaak, waarvoor hij, naar ik meen, nog betaald werd ook, dermate, dat men na de dood van deze sympathieke en begaafde parasiet een kist vond vol ongeretourneerde bijdragen, onbeantwoorde brieven, expresse-brieven, brandbrieven en telegrammen, alles van Groot-Nederland. [...] Voor zijn dood was hem nog een tweede affront aangedaan. Ook bij de Groene liet de auteur van Zondagsrust alles in de lap hangen, zodat Theo Moussault mij in Bilthoven kwam smeken dit weekblad te redden, Coenen te vervangen, alleen, of met Marsman samen, en verder wist hij het ook niet, want Moussault was geen letterkundige, doch een gehard zakenman. “De heren moeten het zelf allemaal maar regelen, ik laat alles aan de heren over, maar zo gaat het niet langer”. Hoezeer het hun tegen de borst stuitte iemand als Frans Coenen ten val te moeten brengen, wilden de heren, belust op “duiten” - Marsman's term - zich wel voor de Groene opofferen, en ter kennismaking met de redactie van de Groene begaven zij zich naar Amsterdam. Nu was het vervelende, dat Coenen alweer gewoon in die redactie zitten bleef, en de vergadering bijwoonde, somber broedend aan een hoek van de tafel, de baard op de borst, zo op het oog toch niet zeer geschokt. [...] Wij zaten voortdurend op Coenen te letten, die wij op zijn oude dag nog zoveel verdriet moesten doen. Het was werkelijk nogal pijnlijk.’
En Annie Salomons tenslotte noteert in haar Herinneringen uit de oude tijd: ‘Hij was ook redacteur van Groot Nederland en dit gaf dikwijls aanleiding tot drama's: hij stopte bijdragen in een diepe la, waar hij ze niet meer vinden kon; hij maakte lijvige handschriften weg en verzuimde soms jarenlang een inzender te antwoorden. Na zijn dood zijn er zo stapels niet verwerkte paperassen gevonden!’
In 1936, het jaar van zijn dood, verschijnt Frans Coenens boek Onpersoonlijke Herinneringen over de Willet-Holthuysens en hun grachtenhuis.
Coenen is in 1899 gehuwd met L.S. (Loeki) Vischer, met wie hij dan al vier jaar intiem bevriend is. K.F. Proost schrijft in zijn Frans Coenen: ‘Dit huwelijk, schoon nooit ontbonden, heeft geen van beide partijen bevrediging geschonken. Zij was verre zijn mindere in ontwikkeling en kon hem in zijn werk niet volgen. Hij onthield haar het moederschap, omdat hij geen nageslacht wilde hebben.’ Er kwamen andere vrouwen in zijn leven zoals (in 1912) Carry van Bruggen en daarna Eva Raedt-de Canter en Clare Lennart.