| |
| |
| |
Elegia, aan M.D. Cygniam.
Offie uyterste clachte van Arn. Cobba.
DEwijl oprechte liefd',,geduldichz end' clachten
Deugt, dienstbaarhz, end' trou, u niet met al versachten.
De wijl mijn herte selfs, dwelc by [...] is te pāt
Door u wreetheyt verteert,,in warer minnen brant
Ic ben op 'thoochste punct vā mijn verderf gecomē,
Alle toevlugt ende hulp,,is my van u benomen
Ick dreyg' met Sysipho,,te vallen eenen val,
Ende wacht dē jonxstē slach,,wāneer het wesen sal.
De wijl ic niet verwerf,,met smeecken,,biddē, traanē
Ic verrnaād' u tot liefd', ghy weygert mijn vermanen
Verkeer ick mijn gemoer,,der liefden prickelvry,
Misbruyct, end' onderdruct,,wort dulle raserny,
dē middelvinder noot, wilt om vertroosting soecken
Oft d' eē oft d'ander wech,,wt Cyrces Tooverboeckē
Tsy datmē my daar eer, oft schād' af naar en spreect
Ic bender toe geperst,,den noot de wetten breect,
Men siet als AEolus, Neptunum gaat bestryden,
Met syner winden vlugt,,Argestes t' eener syden,
Carbas, end' Zephyrus,,Lyba den Noorden wint
Tergen de grauwe Zee,,die oock den strijt begint.
Neptunus teghenhun,,doet al de golven woelen
End' der visschen gecriel,,snel wt dē afgront spoelen
De clippen hy bestormt,,met sy nen gaffel spriet
Daar hy de baren sout, meed' uytter diepten schiet
De schepen in dees storm, de op de Zee dan dryven,
Syn in perijckel bangh,,t' Compas can niet beclyvē
Recht byden Noorder Pool,,de Naalde varieert.
| |
| |
De Son verborgen is,,de Sterren overheert.
Dē wint hun overweecht,,de baarē durich praamen
End' makens reddeloos,,van anckers, seylen tsaamen
T'eyslijck getuymel grys,,der souter golven vloot
Beelt hun met schroomen in,,d' onty delicke doot.
In sulcker vloeden Hell,,Matroosen end' Stier lieden
Wendē veel middels voor, om dit gevaar t' ontvlied
Den Maste wert gekeft,,den ballast wert geruym
T' is beter goet gederft,,dan tleven soet, versuymt
So is het oock met my,,de sant gemengde baaren
Van Scylla sorgelijch,,dryven mijn Schip te vaaren
In Charybdis gewiel,,ick staan als eener doet,
Die met Archylle sterek,,oft Hector stryden moet.
Eylaas tis veel te verd,,ach mijne wanckel ooghen
Waarom hebt gy tot u,,so veerdich ingetoogen
Dees schoonheyt al te schoō,,end haare beeltenis
Gegraven in mijn hert,,daar sy gewortelt is?
End' ghy claar Hollands licht,,och oft gy te dier tij
Vaansicht had bedect,,met een parruyck van sijen
Doen ic u eerst maal sach,,so soud' ic mijn vry he
Noch hebben die van u,,in boeyen is gheleyt
Ghy sult seggen daar op,,de gout geronde straalen
Van 't swerelts,,lampe Son,,witten bergen eñ daal
De menschen end' het Vee,,dē gantschen Horizont
Verheugt in haren glans,,daar sy verheven stont
Nochtans den Indiaan,,op thien end' naarder graad
Vervloecken 't Hemels oog',,wāt sy door hitte braad
Soud sy om deser wil,,die haar te naare zyn,
Vā onsen Horizont,,wendē haar claarē schijn?
Dat consentere ic u, maar hoort het vlammich branden
Van Phoebi lichten groot,,over de Zuyder landen
| |
| |
Iaa door sijn Paerden dorst,,ons aarde mede splijt
Als hy met syne kerr',,lancksaam door Cancro rijt
Syn hitten hy vercoelt,,end' door een soet ontferms
Gaat hy nu d'een Lādou,,nu d'ander wat verwarmē
Op dat sijn lieve nicht,,Ceres de graan Godin
Tot 's menschē onderhout,,'tcoorē mach brēgen in
So moest u schoo heyt ooc,,die my altijt comt voren,
Mijn herte door het vier,,der liefd' niet laatē smoorē
Maar temperen mijn hert,,uyt u wen wille dan
Mijn voetsel end' verderf,,gelijclijck comen can.
Ghy worpt my vveer te voor,,eñ segt so myne lōckē
Prangen u dienst baar herdt verteeren end' ontvōckē
So schoudt my t' eenemaal,,Wijs is hy die daar vliet
T' ongeval welc hy hem,,te voor genaaken siet.
Wat sal ick seggen nu,,ydel is al myn trachten
Met Phyllide sal my,,myn ongenoecht vercrachten
Neemt aangenaame doot,,vā my dees droeve doot
Wāt mijn leet eñ gevroech, noch dagelicx vergroot
Eylaas t' is veel te veer,,de liefd' heeft my verwōnen
Watwas mijn herte dwaas,,doē het eerst heft begōnē
Te dienen haaren naam,,t' is so verrin geschil
Dat ic mijn hert niet can,,noch ooc versetten wil.
Trug schelpich Cocodril,,voorsichtich cā bemercken
Als den Nil overtreen,,sal der Arabers percken
Met eenen rassen val,,sijn jonghen het versaamt
End' op een hoochte die,,met sijnen leger kraamt
Ienoffelen de welck,,tempeesten stormen winden,
Werden te voor gewaar,,sietmen hun bladers bindē
End' sluytē tsaam gehegt,,hun Capkē vast beluykt
Vergaaren dichtelijc,,d'welc op den struyke duykt
Soo hadd' ick ooc te voor,,dees droeve prāg' ellendē
| |
| |
Behooren wederstaan,,end' van mijn herte wenden
Wat helpt het dat men doch,,tot een behoudenis
Den put toedelven wilt,,alst calf verdroncken is.
Ist dan met my ghedaan,,jaa mijn hert is vol weenen
Mijn oogē zijn verblint,,door smertē anxst met eenē
Mijn sinnē zijnverdroocht,,mijn lichaā onbeswaart
Als een der sieltjens, die, met Charon overvaart
Ist dan met my ghedaan,,wat wil ic my meer quellē
End' mijn verwonnen hert,,teghen de liefde stellen
Wat wil ick sottelijck,,Alcidem volgen ras
Gelijc den vloet de welc,,van hem verwonnē was,
VVat wil ick sottelijc, met mijn verwinner stryden
Gelijc het dwaase volc,,Psylli ten ouden tijden
Tegen den Noorden wint,,hun rusten welgemāt
Dies' al begraaven heeft,,int Lybiaansche sant.
VVat wil ic met een Godt,,onnoosel mensche twisten
Liefde der minnen God,,die met veelloose listen
De Goden selfs verwint,,hy weygert goeden raat
Die fich onder den toom,,van liefde mennen laat
Tsa commer, lijden, ācxst,,suchten, geween, end' pijn
Smert, cortsē, end' gevroech,,teerĩg, weedō, termijn
Hoop, wāhoop, duchtē, vrees, becorĩg, haat, eñ strijt
Sorg, Iver, end' geschroom,,die mijn gesellen zijt
Comt allegaar met my, ick wil de menschē schouw
End' als een Cluysenaar,,my in dit bosch ont houw
Ick wil den breydeltoom,,daar ic mee ben gegort
Der liefden maken los, eer hy t' gewaare wort.
Leyder,, waar wil ick heen,,door alle mijne leedē
Heeft liefd' syn heerschappy,,mijn aders zijn sijn steedē
Loop ic hy loopt met my,,vliet ic hy vliet my na
Daar ic ben is mijn liefd',,end' haar schoōhz te ga
| |
| |
Doen Troyen om den roof,,Par idis wert bedrogen
Vāt Griecx verrader peerdt,,naar jaarē thien oorlogē
End' dat t' hooch Jlion,,voelend' syn laatste smert
Door d'hongerjge vlā,,tot wraac verslonden wert
Sagmen den Phrygiaan,,AEnaeam buyten hoopen
Sijn Vader op den hals,,cloeck naa den oeverloopen
Ontgaende 't oornich vier,,begaf hē op den vloet
Van Doris die hem weer,,veel ancxsten lyden doet
Even is het met my,,mijn aders zijn ōrsteecken
Vātblakich vier der liefd',,mijn crachten zyn besweken
Ic draach de sorch opt lijf,,blusch ic den eenē brāt
Ontvonct de vlamme weer,,aan eenen nieuwē cāt
Ist dan met my gedaan,,wat Chyron oft Sybille
Sal dwijnen myne pijn,,soeckt my uyt goeden wille
Mercur' Atlantis soon, Moly theylsaame cruydt
Oft Baaras om wel,,dees plaach te dryven uyt.
VVant swack is myne pols,,myn oogen ingevallen
Myn hayren dvn end'spits,,mijn lippē bleec met allē
Ick ben ghelijckerwiis,,een witte Lely saan
Diemen Tyloos gequetst,,op haren struyc siet staā
Thert wāckelt my doorvrees,,door liefd' daar benevē
Gelijcmen inden Oost,,t'cooren op t' velt siet sweven
D'vvelc crō gebogen nu,,door dē wint neer gevelt
Sijn toppen tsamen slaat,,aan allen syden helt
Eylaas,, Hemel, end' aard',,sterren ende Elementen
Hoe zijt gy my soo hardt,,in dese mijn tormenten
Saturuus gieren boos,,op myn geboorten dach
Door een verkeert Aspect,,die nieuvve Maane sach
Ramp,, vve ring tegenspoet, oyrconden myn Planetē
Doch hy lees myn vorhooft,,die myn geluc wiltwetē
VVant liefde met syn pijl,,daar in geschreven heeft
| |
| |
T'gheen my weervaren sal,,ter tijt mijn herte leeft
Men siet het blauw Panneel,,des hemels rōde draeyē
Met sterren wel geplact,, end' flickerende raeyen
Rontom het Noorder ax,, daar Arcas cleynē Beer
Calisto gaat te moet,,met een ghelijcken keer
So is het oock met my,,mijn dagelijcxse suchten
Vernieuwen sonder eynt,,end' keerē sonder suchtē
Rōtom het Centerhooch,,van haren grootē glans
Wāt sy leytmyn gepeyns,,na haar genoech ten-dās
Den Noorden hemels Pool,,is cout end toe bevroorē
Phoebus deswerelts licht,,cā haar straat niet doorborē
Tsy dat hy door den Ram,,oft Tauro styghet crom
Oft dat hy wijt van ons,,doorrijt Aquarium
Hart end' bevrooren is,,'t Center van haar schoō heden.
Want liefden brād ich vier,,(een sake buyten reden)
Can het verwarmen niet, och oft haar eens de vlā
Der liefden had gheraact,,die my mijn herte nam
Naar themels noorder Pool,,sietmē op Thetys vloedē
Den schipper synē cours,,stellen end haast vermoedē
Wat lāt dat hem vergroot,,door dese stert' met vlijt
Hy d'ongeval der Zee,,end' blinde Clippen mijt.
Sy is mijn noorder licht,,daar ic mijn schip naarstiere
Gelijck Leander stout,,doort eysselijck ghetiere
Der golven by gebreck,,van d'ingevallen Maan
Swō naar des fackels thoō,,die hem Hero stac aan
Neen wis, ic ben verdoolt,,wat wil ic haar gelijcken
By Arcad' onbe weecht,,die nymmer sal beswijcken
De Noorder sterr' is vast,,maar huer onseker straal
Is ongestadich, so, dat ick dickwils verdwaal
Haar ooge my verleyt,,gelijck de tortsen brandan
Door Nauply bedroch,,aan Capharei stranden
| |
| |
De schepen loctē aā,,waar door de Griecxsche vloot
Verleyt, schipbreucke lijdt,,om Palamedis doot
Gelijc het nut Compas,,tegen natuyren wetten
Verborghen onbekent,,altijt int Noort sal setten
De naalde met den steen,,van Amber aangheroert
Waar door mē hādel veel,,in Oost end Westen voert
So trect myn hert altijt,,met een inwendich poogen
Naar harer schoōheyts ooch,,met alle syn vermogē
Een heymelijcke cracht,,die haar natuyre gaf
Bont myn gemoet tot haar,,van myner jeuget af
Ick houder met de geen,,die rijplick overweghen
Datter moer eenen Pool,,Megnetis syn gelegen
Elders int tswerelts hoeck,,die dust Compas verwect
End' priemen vāde naald,,tot een beweeging trect
Gelijcker is een Pool,,eē cēter doch (doch verborgē)
By haar daar ic na tracht,,d'oorsaac vā myne sorgen
D'welc niemant vinden can,,ten sy dat liefden hit
Oopen den couden vloet,,daar hy verborghen sit
Den Zeevoocht Ocean,,siet men wt syne wallen
Door d' aard' met aders veel,,dringē end weder vallē
Nu vult hy wtsyn cruyck,,de glas rivieren al
Nu siet men dat hy die,,weder insuypen sal
So stort sy oock in my,,veel levende Fonteynen
Van passien die my,,verdrincken end ontreynen
Met droefheyt end' getreur,,vervult sy my nensin
Dan droefheyt end' getreur,,trect sy niet weder in
Men siet des avonts veel,,wt Amphitrite stygen
De wolcken t' saemgebercht,,diversche formē crygē
Vā leeuwen beeren groot,,vā Reusen so het schijnt
Welc teener oogenblic,,den lichtē wint verdwijnt
Even is het my,,den drang' van myn gepeysen
| |
| |
Verandert duysentmaal,,met wonderlijc geveysen
Maar hun stam in min hert,,is erffelijck gegront
So datse vanden wint,,niet wijcken t' eener stont
AEma Plutonis hol,,siet men noch steets wtdeelen
Viercoolen, voncken, rooc,,wt syne solfer keelen
Hy neēt de wrake noch,,ontledicht syne maach
Vandē brāt die in hē,,oorsaackte swaar geknaach
Maar ick brant sonder eyndt,,myn aderen verteeren
Nergenscan ic den damp,,van mijn geween wtkeerē
Myn leever is verstopt,,myn leden vol gheclach
Geē plaats isser daar ic,,myn aasem scheppē mach
Den wrecken Tantalus,,in Acherontis peolen
Seytmen dat stroomen cout,,om zyne keele spoelen
End' boven zynen mont,,staan appelboomē wyt
Daar hy altyt nochtās,,drooch dorst end' hōger lyt
Ic ben als Tantalus,,want het ghenoechlijc weesen
Vāmyn Santinne wreet,,comt menichmaal gereesen
Voor myn verblint gesicht,,so en can ic doch niet
Verwerven eene vreucht,,maar droefhz. end' verdriet
Den strooper Ixion,,aan Caucaso gheslooten
Wort van een vogel Gier,,doort Goddelijc verstootē
Ontruct, verscheurt, gepict,,zyn ingewāt eylaas
Is noch op desen dach,,der wilder dieren aas
Ic ben als Ixion,,want liefden toornich blaaken
Vernielt myn herte steets,,end tot eē roof gaat maakē.
Tvoersel van syne wraac,,een innerlijc ghevroech
Teert my vā binnē wt,,daar hymy meed' besloech
Siet Manosmynen vrient,,het dagelicxse claagen
Van Cobbault uwen vrient,,die my gedurich plagē
Siet hier den loon der liefd',,die ic so trouwe dien
Neēt op myn voothooft acht,,ghy sult zyn wetten
| |
| |
Minos wat raat? geē raat,,tis tijt, ic moet versmorē (siē
Een waarē vrient hebt gy,,te recht aan my verloren
End' gy meesterse wreet,,wāt myn liefd' is oprecht
Aan my verliesen sult,,een trou gē willich knecht
Geē droefheyt als de myn,,so groot in swerelts endē
Want ic sluyt in myn hert,,een wereldt vol ellenden
Byblis schrijft niet so veel,,tranen door dampē nat
Wāt ic maec eē vloet, meyt,,door myner trane bat
Eylaas tis veel tevert',,noch soud' my niet verdrietē
Dit quaat te lyden dus,,als ic noch maar ghenieten
Mochte, tot eener tijdt,,haare genade milt(
Want tsoet is hy niet weert,,die tsuer niet proeven wilt
Gebiet my schoō Goddin,,ic salt gebot volbrengen
Segt dit wil ick van u,,ick sal sonder verlenghen
Volvoeren uwen wil,,segt begheeft u ter Zee
End' seylt d'aard Globus om,,ic sal my maken ree
Ic sweer u by den booch,,van liefde God der minnen
Dat ghy met stryden waart,,als Tegmessa te winnen
Al quam Alcmenae soon,,dan toornich teghen my
Tegen Alcmenae soon,,soud ick my rusten bly
Wilt ghy dat ic my sal,,ses jaar int klooster steecken
Als een goet Minnebreur,,soud ic devoty preecken
Drie Pater nosters daechs,,soud ic beprylen reyn
End' roemen over al,,u schoonheyt onghemeyn
Ick sal tot uwereer,,oprechten twee Autaaren
Voor d'een sal ic myn liefd',,met Processi verclaren
Op d'ander sal u Beelt,,als een Santinne staan
Daar ick tot offerhand',,voor sal te biechte gaan
Een heylich Cruycifix,,soud' ick Stoelpater voeren
End' uyt een grauwe kap,,uieu selboef nōnich loerē
Een Maribeelt soud' ic,,om pen hals dragen fyn
| |
| |
Maar uwer schoonheyts form,,soud' in myn herte syn
Oft is het u begeer,, dat ic my sal begeeven
Met Theseus op de Zee,,end naar Colchos gaan swevē
Om d'eer vāt gulden vlies,,ic salt beschicken voort
End u het gulden Vlies,,brengen van Colchos boort
Wilt ghy dat ic alleen,,de menschen sal verlaten
End' als een Heremijt,,swermen op dorre straten
Oft als een Pellegrim,,onder 'tgeboomte groen
Leven in sober heyt,,end Penitenci doen
Ic ben daar toe gereet,,ick sal de menschen myden
Myn lic haam desolaat, met pricklen castyden
Doen als een Frāciscaan,,die rontō Roomen woont
Licht ist voorledé quaat,,dwelc eē saacht einde crōt
Neen tis verloreń moeyt,,gy schiet voor myne bedē
Als een Zee maate clip,,van golven wijct, bestreden
Oft als men siet de Zee,,onstuymich, grys end wit
Den schipper hooren die,,in noot om hulpe bidt
Segt my wat isser toch,,herder als blauwe steenen
Wat isser sachter weer,,alst Water vocht met eenen
So sietmen evenwel,,dat deser steenen hardt-
Door't saachte waters drāg,,noch wtgeholet wert
V hert is hart van steen,,als water syn myn tranen
Nochtās myn tranē sacht,,wie soud het connē wanē
V hert vermorwen niet,,wat wil ick hoopen dan
End jagen een wilt hert,,d'welc ic niet vangen can
Tis heel met my gedaan,,ick losse meerder suchten
Als den wint sanden tergt,,in Euripes gehuchten
Den wint verjaagt het sāt,,end op den oever draeyt
So blaast hy ooc voor hē., myn clachtē en verwaeyt
Myn smeecken moet als wint,,door haar begeer verdwinē
och ōgeluc te swaar,,doch wat wil ic my pinē
| |
| |
Dat myn clacht ydel is,,daar ic moet nemen goet
Dat neven dien myn lijf,,end hert verstervē moet
O bitter vrugt der liefd',,een ander mach ooc vryen
Maar niemant sal soo veel,,smerten en cortsen lyen
Want gelijc myne liefd',,al ander overtreft
Het leet welc van hem comt,,sich ooc te meer verheft
Tis waar ic consenteert,,dat alle winden blaasen
Maar niet al eenderhant,,dees meer als d'āder raasen
Themels ontallich heyr,,de sterren al gelijck
Schijnen maar d'eene meer,,als d'āder vierichlijc
Tis heel met my gedaan,,dan ic neem noch behagen
Dat ic lyd' sonder schult,,u herte sal noch knaghen
End' mijn oprechte liefd',,suyver sonder bedroch
Sal u voor het gericht,,der liefd' beschamen noch
VVaar heb ic dit verdient,,ic poogd' u niet te roovē
Als dien op Ida seyd',,Venus ghy gaat te booven
Ic ben niet sonder eer,,met een oncuysch gerucht
Als Pluto sielen Godt,,wt Taenaro ghevlugt
Ick ben AEneas niet,,lichtweerdich sondererven
Dat ick so valselijck,,Didon sal laten sterven
Maareenen Hercules,,die niet dan liefde weet
End' ghy Meesterse syt,,mijn Deianira wreet
Tis heel met my gedaen,,wāt ghy hebt voorgenomē
Te sien myns levens eynt,,dat ic moet onderkomen
Sulcx sy ic en sal niet,,weersta an u wille quaat
Vertoeft niet Atropos,,maar cort vry mynen draat
Men leest vant wreede feyt, de Amazoner wyven
Die 'tmannelijc geslacht,,vernielen end' verdryven
dit selfste neét ghy voot,,u schoonheyts lāpe claar
Voet in ōs met de liefd',,eé bleecke doot voorwaar
Natuyr ons moeder ogt,,geeft clauwē leeuwē beerē
| |
| |
Den ossen hoornen crom,,om hun ter noot te weren
Den slangen het venyn,,den haase spoedicheyt
Stercre tjocksleypich peert,,den mānen moedichz
T'vroulijck geslachte teer,,heeft sy alleen gegeeven
Een minnelijck gesicht,,lieflijc end'trots daer neven
Schoōheyt met deugt gemengt,,is haar besweerig meest
daar syt mee winnē al,,end' tē mē onbevreest
Ist dan met my gedaan,,ick wil noch eens beproevē
End' voor de leste maal,,oft u dit myn bedroeven
End deese ware clagt,,Nymphe bewegen mocht
Ten cā verergen niet,, at schaeyt het dā versocht
Misschien wat Iupiter,, eluckich goedertieren
Myn sterr' heeft om geset,, ie weet oft t' nydich gieren
Van Marte sy gheeyndt,, p den Aarhodem wis
Vintmen niet dat altijt,, ast end' gestaadich is.
In daartrijcx groot gewelf,, een dingen stedich duren.
Gelijckmen blijcklijck siet,, at maāden, dagen, u ren
Verkeeren dach en nacht,, et buert verpoosen al
De Maan climt als de Son,, nt water vallen sal
Den aangenamen tijdt,, at wt Mephitis cruyck en
De bloemkens veelderleyd,, pschieren end ōtluycké
Als Flora fraey geboort,, aar cruyden lustich went
In Venus maant Aprijl,,crygt ooc syn doevich eynt
Den winter wederom,,grys, mager, end' gebroken
Die t'water overwelft,,end Neptun houdt gedooken
Onder een schorsse styf,,hoewel d'winden wrant
Hem dapper wederstaan, doch nemt hy d' overhāt
Met hagel drift, end' sneeu,,slaat enbedect dè daken
Den winter moet hem weer,,naár tNoortsche Zébla maké
Als Phaebi warme Sō,,de hoorné nu genaact
Vant dartel Aries,,end' grootter circkels maackt
| |
| |
Castor end Pollux oock,,de Gemini te vreeden
Met buertte leeven beyd',, de dwaase dullicheeden
Der Corybanten wilt,,met hun manieren vreemt
Ter eer van Baccho vet,,noch eens zyn eynde neét
De Hemel heeft zyn loop,,die mensch régente sterrē
Planeten, hun gewiel,,vernieuwen end'verwerren,,
Den ster draey hemel selfs,,syn loopen soo regeert
Dat hy syn Circkel eens,,in dertich jaaren keert
Dees jaaren syn int lest,,d' Hemel sal weer beginnen
Haast eenen nieuwen cours,,so salt'rat myner minnē
(Hoopick) verkeeren ooc,,wāt men gemeynlijck
Dat alle dertich jaar,,[...]
Maarso myn suyver liefd',,myn trougewillig dienen
End' myn oprecht gemoet,,by u doch niet verdienen
So dā myn groot gedult,,gehoorsaemheyt end' pijn
Noch voor de laatste maal,,van u geweygert zyn
Sal ic door liefd' vervoert,,en door wāhoop gedrevē
Opdrachtich toornich grā,,tot wrake my begeven
End' soecken eenen wech,,verseyt door jalousy
Om dy te wederstaan,,met spoock end' toovery
Voor eerst sal ick my gaan,,met Penitenci boeten
Beschreyen myne sōd',,en dry daach vasten moeten
Met droef heyt in het hert,,met traanen int gesicht
End' intvoorhooft desorg,,gewōt door liefdéschicht
Weemoedich, desperaat,,ōtsteecken, end' verbolgen
Sal ic de sielen licht,,ende doncker geesten volgen
Ter eener hant een keers,,gesmolten uyt het vet
Van een gebraden Robbe,,naar toveryen wet
In d'ander hant een boeck,,bereyt wt dunne vellen
Van jonge kinders die,,sonder geween end' quellen
Ter werelt quamen eerst,,beschreven met het bloet
| |
| |
Vā Mollen een gediert,,welc blint in d' aarde vroet
Drymaal wil ic mijn hayr,,met Arons water wasschē
De slaapē vā mijn hooft,,dry maal beslaan met asschē
Asschen die vande maach,,end' leever uytgeteert
Sijn van een witten vos,,in loot gedisteleert
Daar naar wil ic een riem,,om myne Lenden gorden
Lang' in de Son gedroogt,,die sal ghesneden worden
Wt Prester het Serpent,,beslaagen t' eenemaal
Met been vā eenen boc swartverwich, dōcker vaal
Het cruyt Achemenis,,sal in mijn ooren steecken
Mijn voorhooft sal geverft, sijn met Ephesen teecken
Om mijn hals sal een snoer,,van paddesteenē gaan
End' recht op myne borst,,sal u figure staan.
Daar naar als ick de locht,,geluckich sal bemerckē
Duyster met neevels swart,,tot tooveryen wercken,
Ter tijt als Phoebus licht,,onder het aartrijc dwaalt,
Dat de gehoornde Maan,,uyt Cacro bloedich straalt
Sal ick met mynen hondt,,Lycas alleen vertrecken
Lycas van oogen root,,met Zee-geschuymde plecke,
Vertrecken op een plaats,,den geesten aangenaam
De welck ick kiesen sal,,tot tovery bequaam.
Daar wil ick eenen bloc,,naar mijn voornemē leggē
Vā eenen Laurier-boom,,die waarheyt cā voorseggē
Daar rontom eenen rinc,,met Ceremonien
Sal gaen,,hier wil ic doen,,mijn queremonien,
End' voorts op desen block,,een aarden teyle setten,
Ghetichelt uyt het leem,,van vroege Marietten,
Gebacken sevenwerf,,in eener oovens mondt
Daar Lemnos lanck geleen,,den Salamander vondt
Met eysselijck gekners,,soud ic hier tsamen cooken
Thymis end Aloes,,de plaatse gantsch beroocken
| |
| |
Met cruydt Mandragora,,Neptae mer beevergeel
Oock schellen vāden visch,,[...]eheneus meestendeel
Thert vā een Leeuw gebraā,,de schors vā lbēboomē
In Canato gekist,,longer end' loos genoomen
Van eenen Esel oudt,,het geytenhayr gecrolt,
in tsap van Eschenboom,,dry negen maal gerolt
Ooc soud ick eenen put,,dry voet in d' aarde graven
End vullen dien met smeer,,van wit geborste raaven
Plutonis offer handt,,daar ick in sieden moet
Dry krekels, mieren dry,,een achter wolven voet
Ick sal my seghenen,,met teeckens cruyssen vanen
Op dat het brullen snoot,,der geesten die ter banen
Comen my niet beschaad,,dies wil ick al myn vel
Bestrijcken yverlijck, met tsap van Pymprenel
Dan een doot vrouwenhooft,,met vlijt terhāt gecregen
D'welc eenen langen tijt,,opt kerckhof had gelegē
Van binnen uytgehoolt,,daar doen uytvloede ras
Een Eggedisse bruyn,,dier in genestelt was.
Dit hoof sal ick drymaal,,in Stygis water spoelen
End' met de stroomen cour,,van Cysize vercoelen
Dry maal met een sal ick,,het gantsche beckeneel
Broe yen met Tygers melck,,en Corianders meel
Dit alles wel gedaen,,sal icket van binnen vullen
Met cruyden vol venijn,,die my dees geesten sullen
Brengen van Tauri bergh,,Buprestes Opium,
Valeriane wilt,,end' der Nigellen blom
Het hert van eenen uyl,,de sennen van craanen
Dry Pyraliden cleyn,,drey eyeren van hanen
De gal eens Oliphants,,tbloet van een Ocodril
Dry Oncen Ebulus,,end' dry loot Agenil
Quicksilver dragmen dry,,poeyer vā Schorpioenen
| |
| |
Een Spinnekoppen web,,wortels van velt Pioenen
Een hantvol jeukich sant,,daar een muyl Eselin
Drymaal rontom weerom,,haar hadd'gewentelt in
Poeyer Betonices,,vier claver en van vieren
Een scrupel slanghen vlees,,wt Ryndaci Rivieren
Een V per Carduswyn,,dry eekels versch gesnoeyt
Thayr vā een Tortelduyf,,nu eerstmael wtgebroeyt
Tvergiftich Aconit',,swaanen end' Raaven pluymen
Vāyder eenen veel,,end het geelsuchtich schuymen
Van eenen waterstec,,een witter Beeren muyl
Tspoor vā een ouden haā,,d'oochschellē vāden uyl
De tong van eenen haas,,drie Baseliscus ooglien
Eens Ons bloet wt de borst,,des Pellicáens gesoogen
Blaaders van reyne vaal,,van Myrth' end Averroō
Wat groen geknopten vlier,,tgeel vā een lely schoō
Dir so te saam gemengt,,sal ick het hooft bewinden
In eenen voorschoot die,,ick daar gereet sal vinden
Daar eene Weduwe,,die minde niet bemint
Haar ogen med' gedroogt,,hadd' om de liefde blint
Dāsal ic staande voets,,een doncker plaetse soecken
Daaric de liefe wil,,met liefden doen vervloecken
End' delven daar dit hooft,,tot mijn voorne mē nut
Dry Cubitus om leeg',,in eenen droogen put
Stracx salic dan myn oor,,dicht op de plaatse grōden
Naar dat het daar een uur,,een minut acht secũden
Inne begraven zy,,dan wil ick't onbevreest
Weer trecken wt den cuyl,,daart so lāg had geweest
End nemen eene doeck,,gewasschen in het vlieten
Van Styx oft Acheron,,daar in Wil ick dan gieten
Al dees substantien,,die door diversche cracht
Een wōderlijcken clōp,,te saam hebben gebracht
| |
| |
End' volgende soo voort,,sal ick met myn gewichte
Af passen negen loodt,,dry aasen minte lichte
Van wit end' suyver was,,d'welc inde beéden heet
Van Paphos Coningin,,nu eerst moet syn gereet
Dit sal ick met de clomp,,door temperen end' voegē
End' mengent onder een,,naar alle mijn genoegen
Dan leggen het te weyck,,in eenen waterstanck
Daar tvischasich gediert,,den Otter in verdranck.
Van dees materien,,wild ick twee beelden maken
Het een dat my gelijck,,mager eñ bleeck de kaakē,
Het ander sal by naar,,de schoon Idee reyn
Syn van haar om wiens wil,,ick dus lyd' ongemyn:
Terstont soud' ick se beyd',,vereenigen te saamen
Eñ stoockē opdē heert,,met een onruchtbaar raamē
Een vier van Cypres hout,,wortels Angelica,
Daar ick dees beelden dan,,beyde voorstellen gaa
Dit alles wel geluckt,,sal ick my gaan vercleeden
End' eenen swarten rock,,van booven tot beneeden
Oovermijn lenden slaan,,end' aan den duyme vry
Den rinck van Gyges doen,,darick onsichbaer sy
Mijn hayr gesalft,,wil ick,,my naar het Oostē wendē
De plaatse loopen om,,end' sien aan allen enden
Drijmaal met droef geclanck, sal luyden eene bel
Die alle de sielen weckt,,tot in de doncker Hel.
liet alle nu van my,,die spookeryen schroomen
Op dat u geen misval,,oft flantt mocht oovercoomē
Vreese wijckt achter my,,end' wanckelmoedichz.
Verselt my koene liefd,,door u voorspoedicheyt.
D'oogen wijt opgespreyt,,wil ick int Oosten knielen
End' roepen t'mijner hulp,,alle verstorven sielen
Mijn mont sal mimeren,,mijn armen stijf als steen
| |
| |
Sullen cruyswijs geboogt,,dwers liggen over een
Dan sal ick met gecrijt,,roopen d'Helsche Gooden
Pluto die door de liefd,,om AEtna quaamt gevloodē
Minos end Radamanth,,Asmodelle, cyrat
Mamone Zuriel,,Dymarche, Elacyrat
Lybico Draguimel,,ghy bockvoete Thescinen
Actoetus, Ormenus,,comt my ghewillich dienen
Lycus Myrnon, Nicon,,Phafarel, Aubicant
End' Melabrancho die,,de bleecke sielen brandt,
Slang,, mónsters Furien, Eumenides end Parcen
Die aan des levens draat,,spint ende stelt ons percke
Ghy Dira snootgedrocht,,Enyo, Messane
Bellona, Melatel,,suygbloet Thefiphone
Charon met leeren schuyt,,ghy die se sieltiens droeve
Scheept door Averni poel,,war ist dat ick vertoeve
Compt poortier Cerberus,,die aande deure waack
Van Erebo waar door,,daar niemát uytgherackt
Noch soud' icker tot my,,duysét end' duysent wéck[...]
Locht geestē, duyvels ooc,,die door eé licht bedēck[...]
Den menschen jagen vrees,,om dese swaáre smert
Door ander wegen noch, te roeyen uyt mijn hert
End' oft het dan geviel,,dat d'ongetrou we daaden
Der duyvels in dit feyt,,mijn lijf wilden beschaaden
End' oft het dan gebuerd',,door dese geesten grā[...]
Dat mijn aan slach misluct,,end' ic mijn cynde na[...]
Sulcx soud' my rouwe niet,,maar eenichlic verheug[...]
Wārmen met meerder eer, niet soud' aflijven meuge[...]
Gebuert het dat ick sterf, soo sal ick op mijn graf
Dees Letters snijden doen,,om u went will straf
| |
| |
| |
Epitaphivm.
Hy di hertneckich bleef’ voor een schoonheyt te lijden’
Hy die met liefde derff’ van liefd' ver wonnen strijden’
Hy die niet sterven cond’ noch leven inden noot
Leyt hier, end weer vercreech’ sijn leven door de doot,
Caelo Musa beat
Arnoldus Cobbault.
FINIS.
|
|