Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den pyl der liefden (1609)

Informatie terzijde

Titelpagina van Den pyl der liefden
Afbeelding van Den pyl der liefdenToon afbeelding van titelpagina van Den pyl der liefden

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.35 MB)

Scans (6.11 MB)

XML (0.11 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

liederen/liedjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den pyl der liefden

(1609)–Arnoldus Cobbault–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 25]
[p. 25]

Elegia, aan M.D. Cygniam.
Offie uyterste clachte van Arn. Cobba.

 
DEwijl oprechte liefd',,geduldichz end' clachten
 
Deugt, dienstbaarhz, end' trou, u niet met al versachten.
 
De wijl mijn herte selfs, dwelc by [...] is te pāt
 
Door u wreetheyt verteert,,in warer minnen brant
 
Ic ben op 'thoochste punct vā mijn verderf gecomē,
 
Alle toevlugt ende hulp,,is my van u benomen
 
Ick dreyg' met Sysipho,,te vallen eenen val,
 
Ende wacht dē jonxstē slach,,wāneer het wesen sal.
 
De wijl ic niet verwerf,,met smeecken,,biddē, traanē
 
Ic verrnaād' u tot liefd', ghy weygert mijn vermanen
 
Verkeer ick mijn gemoer,,der liefden prickelvry,
 
Misbruyct, end' onderdruct,,wort dulle raserny,
 
dē middelvinder noot, wilt om vertroosting soecken
 
Oft d' eē oft d'ander wech,,wt Cyrces Tooverboeckē
 
Tsy datmē my daar eer, oft schād' af naar en spreect
 
Ic bender toe geperst,,den noot de wetten breect,
 
Men siet als AEolus, Neptunum gaat bestryden,
 
Met syner winden vlugt,,Argestes t' eener syden,
 
Carbas, end' Zephyrus,,Lyba den Noorden wint
 
Tergen de grauwe Zee,,die oock den strijt begint.
 
Neptunus teghenhun,,doet al de golven woelen
 
End' der visschen gecriel,,snel wt dē afgront spoelen
 
De clippen hy bestormt,,met sy nen gaffel spriet
 
Daar hy de baren sout, meed' uytter diepten schiet
 
De schepen in dees storm, de op de Zee dan dryven,
 
Syn in perijckel bangh,,t' Compas can niet beclyvē
 
Recht byden Noorder Pool,,de Naalde varieert.
[pagina 26]
[p. 26]
 
De Son verborgen is,,de Sterren overheert.
 
Dē wint hun overweecht,,de baarē durich praamen
 
End' makens reddeloos,,van anckers, seylen tsaamen
 
T'eyslijck getuymel grys,,der souter golven vloot
 
Beelt hun met schroomen in,,d' onty delicke doot.
 
In sulcker vloeden Hell,,Matroosen end' Stier lieden
 
Wendē veel middels voor, om dit gevaar t' ontvlied
 
Den Maste wert gekeft,,den ballast wert geruym
 
T' is beter goet gederft,,dan tleven soet, versuymt
 
So is het oock met my,,de sant gemengde baaren
 
Van Scylla sorgelijch,,dryven mijn Schip te vaaren
 
In Charybdis gewiel,,ick staan als eener doet,
 
Die met Archylle sterek,,oft Hector stryden moet.
 
Eylaas tis veel te verd,,ach mijne wanckel ooghen
 
Waarom hebt gy tot u,,so veerdich ingetoogen
 
Dees schoonheyt al te schoō,,end haare beeltenis
 
Gegraven in mijn hert,,daar sy gewortelt is?
 
End' ghy claar Hollands licht,,och oft gy te dier tij
 
Vaansicht had bedect,,met een parruyck van sijen
 
Doen ic u eerst maal sach,,so soud' ic mijn vry he
 
Noch hebben die van u,,in boeyen is gheleyt
 
Ghy sult seggen daar op,,de gout geronde straalen
 
Van 't swerelts,,lampe Son,,witten bergen eñ daal
 
De menschen end' het Vee,,dē gantschen Horizont
 
Verheugt in haren glans,,daar sy verheven stont
 
Nochtans den Indiaan,,op thien end' naarder graad
 
Vervloecken 't Hemels oog',,wāt sy door hitte braad
 
Soud sy om deser wil,,die haar te naare zyn,
 
Vā onsen Horizont,,wendē haar claarē schijn?
 
Dat consentere ic u, maar hoort het vlammich branden
 
Van Phoebi lichten groot,,over de Zuyder landen
[pagina 27]
[p. 27]
 
Iaa door sijn Paerden dorst,,ons aarde mede splijt
 
Als hy met syne kerr',,lancksaam door Cancro rijt
 
Syn hitten hy vercoelt,,end' door een soet ontferms
 
Gaat hy nu d'een Lādou,,nu d'ander wat verwarmē
 
Op dat sijn lieve nicht,,Ceres de graan Godin
 
Tot 's menschē onderhout,,'tcoorē mach brēgen in
 
So moest u schoo heyt ooc,,die my altijt comt voren,
 
Mijn herte door het vier,,der liefd' niet laatē smoorē
 
Maar temperen mijn hert,,uyt u wen wille dan
 
Mijn voetsel end' verderf,,gelijclijck comen can.
 
Ghy worpt my vveer te voor,,eñ segt so myne lōckē
 
Prangen u dienst baar herdt verteeren end' ontvōckē
 
So schoudt my t' eenemaal,,Wijs is hy die daar vliet
 
T' ongeval welc hy hem,,te voor genaaken siet.
 
Wat sal ick seggen nu,,ydel is al myn trachten
 
Met Phyllide sal my,,myn ongenoecht vercrachten
 
Neemt aangenaame doot,,vā my dees droeve doot
 
Wāt mijn leet eñ gevroech, noch dagelicx vergroot
 
Eylaas t' is veel te veer,,de liefd' heeft my verwōnen
 
Watwas mijn herte dwaas,,doē het eerst heft begōnē
 
Te dienen haaren naam,,t' is so verrin geschil
 
Dat ic mijn hert niet can,,noch ooc versetten wil.
 
Trug schelpich Cocodril,,voorsichtich cā bemercken
 
Als den Nil overtreen,,sal der Arabers percken
 
Met eenen rassen val,,sijn jonghen het versaamt
 
End' op een hoochte die,,met sijnen leger kraamt
 
Ienoffelen de welck,,tempeesten stormen winden,
 
Werden te voor gewaar,,sietmen hun bladers bindē
 
End' sluytē tsaam gehegt,,hun Capkē vast beluykt
 
Vergaaren dichtelijc,,d'welc op den struyke duykt
 
Soo hadd' ick ooc te voor,,dees droeve prāg' ellendē
[pagina 28]
[p. 28]
 
Behooren wederstaan,,end' van mijn herte wenden
 
Wat helpt het dat men doch,,tot een behoudenis
 
Den put toedelven wilt,,alst calf verdroncken is.
 
Ist dan met my ghedaan,,jaa mijn hert is vol weenen
 
Mijn oogē zijn verblint,,door smertē anxst met eenē
 
Mijn sinnē zijnverdroocht,,mijn lichaā onbeswaart
 
Als een der sieltjens, die, met Charon overvaart
 
Ist dan met my ghedaan,,wat wil ic my meer quellē
 
End' mijn verwonnen hert,,teghen de liefde stellen
 
Wat wil ick sottelijck,,Alcidem volgen ras
 
Gelijc den vloet de welc,,van hem verwonnē was,
 
VVat wil ick sottelijc, met mijn verwinner stryden
 
Gelijc het dwaase volc,,Psylli ten ouden tijden
 
Tegen den Noorden wint,,hun rusten welgemāt
 
Dies' al begraaven heeft,,int Lybiaansche sant.
 
VVat wil ic met een Godt,,onnoosel mensche twisten
 
Liefde der minnen God,,die met veelloose listen
 
De Goden selfs verwint,,hy weygert goeden raat
 
Die fich onder den toom,,van liefde mennen laat
 
Tsa commer, lijden, ācxst,,suchten, geween, end' pijn
 
Smert, cortsē, end' gevroech,,teerĩg, weedō, termijn
 
Hoop, wāhoop, duchtē, vrees, becorĩg, haat, eñ strijt
 
Sorg, Iver, end' geschroom,,die mijn gesellen zijt
 
Comt allegaar met my, ick wil de menschē schouw
 
End' als een Cluysenaar,,my in dit bosch ont houw
 
Ick wil den breydeltoom,,daar ic mee ben gegort
 
Der liefden maken los, eer hy t' gewaare wort.
 
Leyder,, waar wil ick heen,,door alle mijne leedē
 
Heeft liefd' syn heerschappy,,mijn aders zijn sijn steedē
 
Loop ic hy loopt met my,,vliet ic hy vliet my na
 
Daar ic ben is mijn liefd',,end' haar schoōhz te ga
[pagina 29]
[p. 29]
 
Doen Troyen om den roof,,Par idis wert bedrogen
 
Vāt Griecx verrader peerdt,,naar jaarē thien oorlogē
 
End' dat t' hooch Jlion,,voelend' syn laatste smert
 
Door d'hongerjge vlā,,tot wraac verslonden wert
 
Sagmen den Phrygiaan,,AEnaeam buyten hoopen
 
Sijn Vader op den hals,,cloeck naa den oeverloopen
 
Ontgaende 't oornich vier,,begaf hē op den vloet
 
Van Doris die hem weer,,veel ancxsten lyden doet
 
Even is het met my,,mijn aders zijn ōrsteecken
 
Vātblakich vier der liefd',,mijn crachten zyn besweken
 
Ic draach de sorch opt lijf,,blusch ic den eenē brāt
 
Ontvonct de vlamme weer,,aan eenen nieuwē cāt
 
Ist dan met my gedaan,,wat Chyron oft Sybille
 
Sal dwijnen myne pijn,,soeckt my uyt goeden wille
 
Mercur' Atlantis soon, Moly theylsaame cruydt
 
Oft Baaras om wel,,dees plaach te dryven uyt.
 
VVant swack is myne pols,,myn oogen ingevallen
 
Myn hayren dvn end'spits,,mijn lippē bleec met allē
 
Ick ben ghelijckerwiis,,een witte Lely saan
 
Diemen Tyloos gequetst,,op haren struyc siet staā
 
Thert wāckelt my doorvrees,,door liefd' daar benevē
 
Gelijcmen inden Oost,,t'cooren op t' velt siet sweven
 
D'vvelc crō gebogen nu,,door dē wint neer gevelt
 
Sijn toppen tsamen slaat,,aan allen syden helt
 
Eylaas,, Hemel, end' aard',,sterren ende Elementen
 
Hoe zijt gy my soo hardt,,in dese mijn tormenten
 
Saturuus gieren boos,,op myn geboorten dach
 
Door een verkeert Aspect,,die nieuvve Maane sach
 
Ramp,, vve ring tegenspoet, oyrconden myn Planetē
 
Doch hy lees myn vorhooft,,die myn geluc wiltwetē
 
VVant liefde met syn pijl,,daar in geschreven heeft
[pagina 30]
[p. 30]
 
T'gheen my weervaren sal,,ter tijt mijn herte leeft
 
Men siet het blauw Panneel,,des hemels rōde draeyē
 
Met sterren wel geplact,, end' flickerende raeyen
 
Rontom het Noorder ax,, daar Arcas cleynē Beer
 
Calisto gaat te moet,,met een ghelijcken keer
 
So is het oock met my,,mijn dagelijcxse suchten
 
Vernieuwen sonder eynt,,end' keerē sonder suchtē
 
Rōtom het Centerhooch,,van haren grootē glans
 
Wāt sy leytmyn gepeyns,,na haar genoech ten-dās
 
Den Noorden hemels Pool,,is cout end toe bevroorē
 
Phoebus deswerelts licht,,cā haar straat niet doorborē
 
Tsy dat hy door den Ram,,oft Tauro styghet crom
 
Oft dat hy wijt van ons,,doorrijt Aquarium
 
Hart end' bevrooren is,,'t Center van haar schoō heden.
 
Want liefden brād ich vier,,(een sake buyten reden)
 
Can het verwarmen niet, och oft haar eens de vlā
 
Der liefden had gheraact,,die my mijn herte nam
 
Naar themels noorder Pool,,sietmē op Thetys vloedē
 
Den schipper synē cours,,stellen end haast vermoedē
 
Wat lāt dat hem vergroot,,door dese stert' met vlijt
 
Hy d'ongeval der Zee,,end' blinde Clippen mijt.
 
Sy is mijn noorder licht,,daar ic mijn schip naarstiere
 
Gelijck Leander stout,,doort eysselijck ghetiere
 
Der golven by gebreck,,van d'ingevallen Maan
 
Swō naar des fackels thoō,,die hem Hero stac aan
 
Neen wis, ic ben verdoolt,,wat wil ic haar gelijcken
 
By Arcad' onbe weecht,,die nymmer sal beswijcken
 
De Noorder sterr' is vast,,maar huer onseker straal
 
Is ongestadich, so, dat ick dickwils verdwaal
 
Haar ooge my verleyt,,gelijck de tortsen brandan
 
Door Nauply bedroch,,aan Capharei stranden
[pagina 31]
[p. 31]
 
De schepen loctē aā,,waar door de Griecxsche vloot
 
Verleyt, schipbreucke lijdt,,om Palamedis doot
 
Gelijc het nut Compas,,tegen natuyren wetten
 
Verborghen onbekent,,altijt int Noort sal setten
 
De naalde met den steen,,van Amber aangheroert
 
Waar door mē hādel veel,,in Oost end Westen voert
 
So trect myn hert altijt,,met een inwendich poogen
 
Naar harer schoōheyts ooch,,met alle syn vermogē
 
Een heymelijcke cracht,,die haar natuyre gaf
 
Bont myn gemoet tot haar,,van myner jeuget af
 
Ick houder met de geen,,die rijplick overweghen
 
Datter moer eenen Pool,,Megnetis syn gelegen
 
Elders int tswerelts hoeck,,die dust Compas verwect
 
End' priemen vāde naald,,tot een beweeging trect
 
Gelijcker is een Pool,,eē cēter doch (doch verborgē)
 
By haar daar ic na tracht,,d'oorsaac vā myne sorgen
 
D'welc niemant vinden can,,ten sy dat liefden hit
 
Oopen den couden vloet,,daar hy verborghen sit
 
Den Zeevoocht Ocean,,siet men wt syne wallen
 
Door d' aard' met aders veel,,dringē end weder vallē
 
Nu vult hy wtsyn cruyck,,de glas rivieren al
 
Nu siet men dat hy die,,weder insuypen sal
 
So stort sy oock in my,,veel levende Fonteynen
 
Van passien die my,,verdrincken end ontreynen
 
Met droefheyt end' getreur,,vervult sy my nensin
 
Dan droefheyt end' getreur,,trect sy niet weder in
 
Men siet des avonts veel,,wt Amphitrite stygen
 
De wolcken t' saemgebercht,,diversche formē crygē
 
Vā leeuwen beeren groot,,vā Reusen so het schijnt
 
Welc teener oogenblic,,den lichtē wint verdwijnt
 
Even is het my,,den drang' van myn gepeysen
[pagina 32]
[p. 32]
 
Verandert duysentmaal,,met wonderlijc geveysen
 
Maar hun stam in min hert,,is erffelijck gegront
 
So datse vanden wint,,niet wijcken t' eener stont
 
AEma Plutonis hol,,siet men noch steets wtdeelen
 
Viercoolen, voncken, rooc,,wt syne solfer keelen
 
Hy neēt de wrake noch,,ontledicht syne maach
 
Vandē brāt die in hē,,oorsaackte swaar geknaach
 
Maar ick brant sonder eyndt,,myn aderen verteeren
 
Nergenscan ic den damp,,van mijn geween wtkeerē
 
Myn leever is verstopt,,myn leden vol gheclach
 
Geē plaats isser daar ic,,myn aasem scheppē mach
 
Den wrecken Tantalus,,in Acherontis peolen
 
Seytmen dat stroomen cout,,om zyne keele spoelen
 
End' boven zynen mont,,staan appelboomē wyt
 
Daar hy altyt nochtās,,drooch dorst end' hōger lyt
 
Ic ben als Tantalus,,want het ghenoechlijc weesen
 
Vāmyn Santinne wreet,,comt menichmaal gereesen
 
Voor myn verblint gesicht,,so en can ic doch niet
 
Verwerven eene vreucht,,maar droefhz. end' verdriet
 
Den strooper Ixion,,aan Caucaso gheslooten
 
Wort van een vogel Gier,,doort Goddelijc verstootē
 
Ontruct, verscheurt, gepict,,zyn ingewāt eylaas
 
Is noch op desen dach,,der wilder dieren aas
 
Ic ben als Ixion,,want liefden toornich blaaken
 
Vernielt myn herte steets,,end tot eē roof gaat maakē.
 
Tvoersel van syne wraac,,een innerlijc ghevroech
 
Teert my vā binnē wt,,daar hymy meed' besloech
 
Siet Manosmynen vrient,,het dagelicxse claagen
 
Van Cobbault uwen vrient,,die my gedurich plagē
 
Siet hier den loon der liefd',,die ic so trouwe dien
 
Neēt op myn voothooft acht,,ghy sult zyn wetten
[pagina 33]
[p. 33]
 
Minos wat raat? geē raat,,tis tijt, ic moet versmorē (siē
 
Een waarē vrient hebt gy,,te recht aan my verloren
 
End' gy meesterse wreet,,wāt myn liefd' is oprecht
 
Aan my verliesen sult,,een trou gē willich knecht
 
Geē droefheyt als de myn,,so groot in swerelts endē
 
Want ic sluyt in myn hert,,een wereldt vol ellenden
 
Byblis schrijft niet so veel,,tranen door dampē nat
 
Wāt ic maec eē vloet, meyt,,door myner trane bat
 
Eylaas tis veel tevert',,noch soud' my niet verdrietē
 
Dit quaat te lyden dus,,als ic noch maar ghenieten
 
Mochte, tot eener tijdt,,haare genade milt(
 
Want tsoet is hy niet weert,,die tsuer niet proeven wilt
 
Gebiet my schoō Goddin,,ic salt gebot volbrengen
 
Segt dit wil ick van u,,ick sal sonder verlenghen
 
Volvoeren uwen wil,,segt begheeft u ter Zee
 
End' seylt d'aard Globus om,,ic sal my maken ree
 
Ic sweer u by den booch,,van liefde God der minnen
 
Dat ghy met stryden waart,,als Tegmessa te winnen
 
Al quam Alcmenae soon,,dan toornich teghen my
 
Tegen Alcmenae soon,,soud ick my rusten bly
 
Wilt ghy dat ic my sal,,ses jaar int klooster steecken
 
Als een goet Minnebreur,,soud ic devoty preecken
 
Drie Pater nosters daechs,,soud ic beprylen reyn
 
End' roemen over al,,u schoonheyt onghemeyn
 
Ick sal tot uwereer,,oprechten twee Autaaren
 
Voor d'een sal ic myn liefd',,met Processi verclaren
 
Op d'ander sal u Beelt,,als een Santinne staan
 
Daar ick tot offerhand',,voor sal te biechte gaan
 
Een heylich Cruycifix,,soud' ick Stoelpater voeren
 
End' uyt een grauwe kap,,uieu selboef nōnich loerē
 
Een Maribeelt soud' ic,,om pen hals dragen fyn
[pagina 34]
[p. 34]
 
Maar uwer schoonheyts form,,soud' in myn herte syn
 
Oft is het u begeer,, dat ic my sal begeeven
 
Met Theseus op de Zee,,end naar Colchos gaan swevē
 
Om d'eer vāt gulden vlies,,ic salt beschicken voort
 
End u het gulden Vlies,,brengen van Colchos boort
 
Wilt ghy dat ic alleen,,de menschen sal verlaten
 
End' als een Heremijt,,swermen op dorre straten
 
Oft als een Pellegrim,,onder 'tgeboomte groen
 
Leven in sober heyt,,end Penitenci doen
 
Ic ben daar toe gereet,,ick sal de menschen myden
 
Myn lic haam desolaat, met pricklen castyden
 
Doen als een Frāciscaan,,die rontō Roomen woont
 
Licht ist voorledé quaat,,dwelc eē saacht einde crōt
 
Neen tis verloreń moeyt,,gy schiet voor myne bedē
 
Als een Zee maate clip,,van golven wijct, bestreden
 
Oft als men siet de Zee,,onstuymich, grys end wit
 
Den schipper hooren die,,in noot om hulpe bidt
 
Segt my wat isser toch,,herder als blauwe steenen
 
Wat isser sachter weer,,alst Water vocht met eenen
 
So sietmen evenwel,,dat deser steenen hardt-
 
Door't saachte waters drāg,,noch wtgeholet wert
 
V hert is hart van steen,,als water syn myn tranen
 
Nochtās myn tranē sacht,,wie soud het connē wanē
 
V hert vermorwen niet,,wat wil ick hoopen dan
 
End jagen een wilt hert,,d'welc ic niet vangen can
 
Tis heel met my gedaan,,ick losse meerder suchten
 
Als den wint sanden tergt,,in Euripes gehuchten
 
Den wint verjaagt het sāt,,end op den oever draeyt
 
So blaast hy ooc voor hē., myn clachtē en verwaeyt
 
Myn smeecken moet als wint,,door haar begeer verdwinē
 
och ōgeluc te swaar,,doch wat wil ic my pinē
[pagina 35]
[p. 35]
 
Dat myn clacht ydel is,,daar ic moet nemen goet
 
Dat neven dien myn lijf,,end hert verstervē moet
 
O bitter vrugt der liefd',,een ander mach ooc vryen
 
Maar niemant sal soo veel,,smerten en cortsen lyen
 
Want gelijc myne liefd',,al ander overtreft
 
Het leet welc van hem comt,,sich ooc te meer verheft
 
Tis waar ic consenteert,,dat alle winden blaasen
 
Maar niet al eenderhant,,dees meer als d'āder raasen
 
Themels ontallich heyr,,de sterren al gelijck
 
Schijnen maar d'eene meer,,als d'āder vierichlijc
 
Tis heel met my gedaan,,dan ic neem noch behagen
 
Dat ic lyd' sonder schult,,u herte sal noch knaghen
 
End' mijn oprechte liefd',,suyver sonder bedroch
 
Sal u voor het gericht,,der liefd' beschamen noch
 
VVaar heb ic dit verdient,,ic poogd' u niet te roovē
 
Als dien op Ida seyd',,Venus ghy gaat te booven
 
Ic ben niet sonder eer,,met een oncuysch gerucht
 
Als Pluto sielen Godt,,wt Taenaro ghevlugt
 
Ick ben AEneas niet,,lichtweerdich sondererven
 
Dat ick so valselijck,,Didon sal laten sterven
 
Maareenen Hercules,,die niet dan liefde weet
 
End' ghy Meesterse syt,,mijn Deianira wreet
 
Tis heel met my gedaen,,wāt ghy hebt voorgenomē
 
Te sien myns levens eynt,,dat ic moet onderkomen
 
Sulcx sy ic en sal niet,,weersta an u wille quaat
 
Vertoeft niet Atropos,,maar cort vry mynen draat
 
Men leest vant wreede feyt, de Amazoner wyven
 
Die 'tmannelijc geslacht,,vernielen end' verdryven
 
dit selfste neét ghy voot,,u schoonheyts lāpe claar
 
Voet in ōs met de liefd',,eé bleecke doot voorwaar
 
Natuyr ons moeder ogt,,geeft clauwē leeuwē beerē
[pagina 36]
[p. 36]
 
Den ossen hoornen crom,,om hun ter noot te weren
 
Den slangen het venyn,,den haase spoedicheyt
 
Stercre tjocksleypich peert,,den mānen moedichz
 
T'vroulijck geslachte teer,,heeft sy alleen gegeeven
 
Een minnelijck gesicht,,lieflijc end'trots daer neven
 
Schoōheyt met deugt gemengt,,is haar besweerig meest
 
daar syt mee winnē al,,end' tē mē onbevreest
 
Ist dan met my gedaan,,ick wil noch eens beproevē
 
End' voor de leste maal,,oft u dit myn bedroeven
 
End deese ware clagt,,Nymphe bewegen mocht
 
Ten cā verergen niet,, at schaeyt het dā versocht
 
Misschien wat Iupiter,, eluckich goedertieren
 
Myn sterr' heeft om geset,, ie weet oft t' nydich gieren
 
Van Marte sy gheeyndt,, p den Aarhodem wis
 
Vintmen niet dat altijt,, ast end' gestaadich is.
 
In daartrijcx groot gewelf,, een dingen stedich duren.
 
Gelijckmen blijcklijck siet,, at maāden, dagen, u ren
 
Verkeeren dach en nacht,, et buert verpoosen al
 
De Maan climt als de Son,, nt water vallen sal
 
Den aangenamen tijdt,, at wt Mephitis cruyck en
 
De bloemkens veelderleyd,, pschieren end ōtluycké
 
Als Flora fraey geboort,, aar cruyden lustich went
 
In Venus maant Aprijl,,crygt ooc syn doevich eynt
 
Den winter wederom,,grys, mager, end' gebroken
 
Die t'water overwelft,,end Neptun houdt gedooken
 
Onder een schorsse styf,,hoewel d'winden wrant
 
Hem dapper wederstaan, doch nemt hy d' overhāt
 
Met hagel drift, end' sneeu,,slaat enbedect dè daken
 
Den winter moet hem weer,,naár tNoortsche Zébla maké
 
Als Phaebi warme Sō,,de hoorné nu genaact
 
Vant dartel Aries,,end' grootter circkels maackt
[pagina 37]
[p. 37]
 
Castor end Pollux oock,,de Gemini te vreeden
 
Met buertte leeven beyd',, de dwaase dullicheeden
 
Der Corybanten wilt,,met hun manieren vreemt
 
Ter eer van Baccho vet,,noch eens zyn eynde neét
 
De Hemel heeft zyn loop,,die mensch régente sterrē
 
Planeten, hun gewiel,,vernieuwen end'verwerren,,
 
Den ster draey hemel selfs,,syn loopen soo regeert
 
Dat hy syn Circkel eens,,in dertich jaaren keert
 
Dees jaaren syn int lest,,d' Hemel sal weer beginnen
 
Haast eenen nieuwen cours,,so salt'rat myner minnē
 
(Hoopick) verkeeren ooc,,wāt men gemeynlijck
 
Dat alle dertich jaar,,[...]
 
Maarso myn suyver liefd',,myn trougewillig dienen
 
End' myn oprecht gemoet,,by u doch niet verdienen
 
So dā myn groot gedult,,gehoorsaemheyt end' pijn
 
Noch voor de laatste maal,,van u geweygert zyn
 
Sal ic door liefd' vervoert,,en door wāhoop gedrevē
 
Opdrachtich toornich grā,,tot wrake my begeven
 
End' soecken eenen wech,,verseyt door jalousy
 
Om dy te wederstaan,,met spoock end' toovery
 
Voor eerst sal ick my gaan,,met Penitenci boeten
 
Beschreyen myne sōd',,en dry daach vasten moeten
 
Met droef heyt in het hert,,met traanen int gesicht
 
End' intvoorhooft desorg,,gewōt door liefdéschicht
 
Weemoedich, desperaat,,ōtsteecken, end' verbolgen
 
Sal ic de sielen licht,,ende doncker geesten volgen
 
Ter eener hant een keers,,gesmolten uyt het vet
 
Van een gebraden Robbe,,naar toveryen wet
 
In d'ander hant een boeck,,bereyt wt dunne vellen
 
Van jonge kinders die,,sonder geween end' quellen
 
Ter werelt quamen eerst,,beschreven met het bloet
[pagina 38]
[p. 38]
 
Vā Mollen een gediert,,welc blint in d' aarde vroet
 
Drymaal wil ic mijn hayr,,met Arons water wasschē
 
De slaapē vā mijn hooft,,dry maal beslaan met asschē
 
Asschen die vande maach,,end' leever uytgeteert
 
Sijn van een witten vos,,in loot gedisteleert
 
Daar naar wil ic een riem,,om myne Lenden gorden
 
Lang' in de Son gedroogt,,die sal ghesneden worden
 
Wt Prester het Serpent,,beslaagen t' eenemaal
 
Met been vā eenen boc swartverwich, dōcker vaal
 
Het cruyt Achemenis,,sal in mijn ooren steecken
 
Mijn voorhooft sal geverft, sijn met Ephesen teecken
 
Om mijn hals sal een snoer,,van paddesteenē gaan
 
End' recht op myne borst,,sal u figure staan.
 
Daar naar als ick de locht,,geluckich sal bemerckē
 
Duyster met neevels swart,,tot tooveryen wercken,
 
Ter tijt als Phoebus licht,,onder het aartrijc dwaalt,
 
Dat de gehoornde Maan,,uyt Cacro bloedich straalt
 
Sal ick met mynen hondt,,Lycas alleen vertrecken
 
Lycas van oogen root,,met Zee-geschuymde plecke,
 
Vertrecken op een plaats,,den geesten aangenaam
 
De welck ick kiesen sal,,tot tovery bequaam.
 
Daar wil ick eenen bloc,,naar mijn voornemē leggē
 
Vā eenen Laurier-boom,,die waarheyt cā voorseggē
 
Daar rontom eenen rinc,,met Ceremonien
 
Sal gaen,,hier wil ic doen,,mijn queremonien,
 
End' voorts op desen block,,een aarden teyle setten,
 
Ghetichelt uyt het leem,,van vroege Marietten,
 
Gebacken sevenwerf,,in eener oovens mondt
 
Daar Lemnos lanck geleen,,den Salamander vondt
 
Met eysselijck gekners,,soud ic hier tsamen cooken
 
Thymis end Aloes,,de plaatse gantsch beroocken
[pagina 39]
[p. 39]
 
Met cruydt Mandragora,,Neptae mer beevergeel
 
Oock schellen vāden visch,,[...]eheneus meestendeel
 
Thert vā een Leeuw gebraā,,de schors vā lbēboomē
 
In Canato gekist,,longer end' loos genoomen
 
Van eenen Esel oudt,,het geytenhayr gecrolt,
 
in tsap van Eschenboom,,dry negen maal gerolt
 
Ooc soud ick eenen put,,dry voet in d' aarde graven
 
End vullen dien met smeer,,van wit geborste raaven
 
Plutonis offer handt,,daar ick in sieden moet
 
Dry krekels, mieren dry,,een achter wolven voet
 
Ick sal my seghenen,,met teeckens cruyssen vanen
 
Op dat het brullen snoot,,der geesten die ter banen
 
Comen my niet beschaad,,dies wil ick al myn vel
 
Bestrijcken yverlijck, met tsap van Pymprenel
 
Dan een doot vrouwenhooft,,met vlijt terhāt gecregen
 
D'welc eenen langen tijt,,opt kerckhof had gelegē
 
Van binnen uytgehoolt,,daar doen uytvloede ras
 
Een Eggedisse bruyn,,dier in genestelt was.
 
Dit hoof sal ick drymaal,,in Stygis water spoelen
 
End' met de stroomen cour,,van Cysize vercoelen
 
Dry maal met een sal ick,,het gantsche beckeneel
 
Broe yen met Tygers melck,,en Corianders meel
 
Dit alles wel gedaen,,sal icket van binnen vullen
 
Met cruyden vol venijn,,die my dees geesten sullen
 
Brengen van Tauri bergh,,Buprestes Opium,
 
Valeriane wilt,,end' der Nigellen blom
 
Het hert van eenen uyl,,de sennen van craanen
 
Dry Pyraliden cleyn,,drey eyeren van hanen
 
De gal eens Oliphants,,tbloet van een Ocodril
 
Dry Oncen Ebulus,,end' dry loot Agenil
 
Quicksilver dragmen dry,,poeyer vā Schorpioenen
[pagina 40]
[p. 40]
 
Een Spinnekoppen web,,wortels van velt Pioenen
 
Een hantvol jeukich sant,,daar een muyl Eselin
 
Drymaal rontom weerom,,haar hadd'gewentelt in
 
Poeyer Betonices,,vier claver en van vieren
 
Een scrupel slanghen vlees,,wt Ryndaci Rivieren
 
Een V per Carduswyn,,dry eekels versch gesnoeyt
 
Thayr vā een Tortelduyf,,nu eerstmael wtgebroeyt
 
Tvergiftich Aconit',,swaanen end' Raaven pluymen
 
Vāyder eenen veel,,end het geelsuchtich schuymen
 
Van eenen waterstec,,een witter Beeren muyl
 
Tspoor vā een ouden haā,,d'oochschellē vāden uyl
 
De tong van eenen haas,,drie Baseliscus ooglien
 
Eens Ons bloet wt de borst,,des Pellicáens gesoogen
 
Blaaders van reyne vaal,,van Myrth' end Averroō
 
Wat groen geknopten vlier,,tgeel vā een lely schoō
 
Dir so te saam gemengt,,sal ick het hooft bewinden
 
In eenen voorschoot die,,ick daar gereet sal vinden
 
Daar eene Weduwe,,die minde niet bemint
 
Haar ogen med' gedroogt,,hadd' om de liefde blint
 
Dāsal ic staande voets,,een doncker plaetse soecken
 
Daaric de liefe wil,,met liefden doen vervloecken
 
End' delven daar dit hooft,,tot mijn voorne mē nut
 
Dry Cubitus om leeg',,in eenen droogen put
 
Stracx salic dan myn oor,,dicht op de plaatse grōden
 
Naar dat het daar een uur,,een minut acht secũden
 
Inne begraven zy,,dan wil ick't onbevreest
 
Weer trecken wt den cuyl,,daart so lāg had geweest
 
End nemen eene doeck,,gewasschen in het vlieten
 
Van Styx oft Acheron,,daar in Wil ick dan gieten
 
Al dees substantien,,die door diversche cracht
 
Een wōderlijcken clōp,,te saam hebben gebracht
[pagina 41]
[p. 41]
 
End' volgende soo voort,,sal ick met myn gewichte
 
Af passen negen loodt,,dry aasen minte lichte
 
Van wit end' suyver was,,d'welc inde beéden heet
 
Van Paphos Coningin,,nu eerst moet syn gereet
 
Dit sal ick met de clomp,,door temperen end' voegē
 
End' mengent onder een,,naar alle mijn genoegen
 
Dan leggen het te weyck,,in eenen waterstanck
 
Daar tvischasich gediert,,den Otter in verdranck.
 
Van dees materien,,wild ick twee beelden maken
 
Het een dat my gelijck,,mager eñ bleeck de kaakē,
 
Het ander sal by naar,,de schoon Idee reyn
 
Syn van haar om wiens wil,,ick dus lyd' ongemyn:
 
Terstont soud' ick se beyd',,vereenigen te saamen
 
Eñ stoockē opdē heert,,met een onruchtbaar raamē
 
Een vier van Cypres hout,,wortels Angelica,
 
Daar ick dees beelden dan,,beyde voorstellen gaa
 
Dit alles wel geluckt,,sal ick my gaan vercleeden
 
End' eenen swarten rock,,van booven tot beneeden
 
Oovermijn lenden slaan,,end' aan den duyme vry
 
Den rinck van Gyges doen,,darick onsichbaer sy
 
Mijn hayr gesalft,,wil ick,,my naar het Oostē wendē
 
De plaatse loopen om,,end' sien aan allen enden
 
Drijmaal met droef geclanck, sal luyden eene bel
 
Die alle de sielen weckt,,tot in de doncker Hel.
 
liet alle nu van my,,die spookeryen schroomen
 
Op dat u geen misval,,oft flantt mocht oovercoomē
 
Vreese wijckt achter my,,end' wanckelmoedichz.
 
Verselt my koene liefd,,door u voorspoedicheyt.
 
D'oogen wijt opgespreyt,,wil ick int Oosten knielen
 
End' roepen t'mijner hulp,,alle verstorven sielen
 
Mijn mont sal mimeren,,mijn armen stijf als steen
[pagina 42]
[p. 42]
 
Sullen cruyswijs geboogt,,dwers liggen over een
 
Dan sal ick met gecrijt,,roopen d'Helsche Gooden
 
Pluto die door de liefd,,om AEtna quaamt gevloodē
 
Minos end Radamanth,,Asmodelle, cyrat
 
Mamone Zuriel,,Dymarche, Elacyrat
 
Lybico Draguimel,,ghy bockvoete Thescinen
 
Actoetus, Ormenus,,comt my ghewillich dienen
 
Lycus Myrnon, Nicon,,Phafarel, Aubicant
 
End' Melabrancho die,,de bleecke sielen brandt,
 
Slang,, mónsters Furien, Eumenides end Parcen
 
Die aan des levens draat,,spint ende stelt ons percke
 
Ghy Dira snootgedrocht,,Enyo, Messane
 
Bellona, Melatel,,suygbloet Thefiphone
 
Charon met leeren schuyt,,ghy die se sieltiens droeve
 
Scheept door Averni poel,,war ist dat ick vertoeve
 
Compt poortier Cerberus,,die aande deure waack
 
Van Erebo waar door,,daar niemát uytgherackt
 
Noch soud' icker tot my,,duysét end' duysent wéck[...]
 
Locht geestē, duyvels ooc,,die door eé licht bedēck[...]
 
Den menschen jagen vrees,,om dese swaáre smert
 
Door ander wegen noch, te roeyen uyt mijn hert
 
End' oft het dan geviel,,dat d'ongetrou we daaden
 
Der duyvels in dit feyt,,mijn lijf wilden beschaaden
 
End' oft het dan gebuerd',,door dese geesten grā[...]
 
Dat mijn aan slach misluct,,end' ic mijn cynde na[...]
 
Sulcx soud' my rouwe niet,,maar eenichlic verheug[...]
 
Wārmen met meerder eer, niet soud' aflijven meuge[...]
 
Gebuert het dat ick sterf, soo sal ick op mijn graf
 
Dees Letters snijden doen,,om u went will straf
[pagina 43]
[p. 43]

Epitaphivm.

 
Hy di hertneckich bleef’ voor een schoonheyt te lijden’
 
Hy die met liefde derff’ van liefd' ver wonnen strijden’
 
Hy die niet sterven cond’ noch leven inden noot
 
Leyt hier, end weer vercreech’ sijn leven door de doot,

Caelo Musa beat
Arnoldus Cobbault.

FINIS.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken