Het gebed om wijsheid, opdat men op zijn einde leere merken.
Leerrede over Deut. XXXII: 29.
Voorzang: Ps. LXXIII: 13.
Genade, vrede en barmhartigheid schenke of vermenigvuldige u rijkelijk God de Vader, in Jezus Christus, door den Heiligen Geest. Amen.
Deelgenoot uwer blijdschap M.V., ben ik het ook uwer droef heid, en geheel onder den indruk van die groote ramp, onze gemeente getroffen, door het vergaan der stoomboot, waardoor ook zoo vele huisgezinnen in onze gemeente in diepen rouw gedompeld zijn geworden, ben ik in dit morgenuur voor u opgetreden. Uwe meer dan gewone opkomst aan deze plaats geeft mij de overtuiging, dat gij van mij een woord van waarschuwing, opwekking en vertroosting verwacht. Toen ik aan den morgen van dien onvergetelijken tweeden Pinksterdag tot u mocht spreken, van de dierbare werkingen van den Heiligen Geest, zoo zichtbaar in de bekeering van zoo velen, die leerden vragen: ‘Mannen, Broeders! wat moeten wij doen om zalig te worden?’ en ook aan u het voorstelde, hoe, zal het wèl met ons zijn, het bij een iegelijk onzer, tot die levensvraag komen moet, had ik er niet aan gedacht, dat ook sommige jeugdige menschen onzer gemeente, en daaronder drie, die ik onlangs als lidmaten der gemeente