Edesche verlustingen of geestelijcke gezangen en lof-zangen
(1677)–Joannes Cloeck– Auteursrechtvrijop verscheyden voorvallen en gelegentheden t’ zaamen gesteldt, en ten dienst der zang-lievende in ’t licht gebracht
Toon:
| |
[pagina 125]
| |
Jesum en verlaat ick niet.
III.
Alhoewel dat zelfs een yder
Jesum oock verlaten wouw,
Echter evenwel ick zouw
Jesum niet verlaaten, wie der
By hem blijft of van hem vliet,
Jesum en verlaat ick niet.
IV.
In het zoet en in het zuere
Blijf ick mijnen Jesus by,
‘k Lijd’ dan oock wat dat ick ly!
Nood nog dood zal my verrueren,
‘t Zy oock wat ‘t zy voor verdriet,
Jesum en verlaat ick niet.
V.
Laat de Duyvel woeden raazen!
Jesus is mijn rust, mijn rotz,
Met hem ick de Duyvel trotz
Laat hem vier en moord uytblazen,
Jesus my zijn hulp aanbiet,
Jesum en verlaat ick niet.
VI.
Wat ick lijd’ of niet en lijde,
Eene kus van Jesus mond
Die verzet dat weer terstond,
‘k Lijd’ dat lijden met verblijden,
Als hy maar een straal uytschiet,
Jesum en verlaat ick niet.
VII.
’k Schrick noch zwik voor ‘s werelds dreygen,
‘k Acht haar zuer zien niet met al,
Haren toorn en ongunst zal
My dog nimmer tot haar neygen,
Hoe vergrimt zy my aanziet,
Jesum en verlaat ick niet.
| |
[pagina 126]
| |
VIII.
’s Werelds zoet zien is my zuer zien,
Wee! indien ick ben haar vrind!
Van de wereld word bemind!
‘s Werelds lachen is mijn stuer zien,
God my ‘s werelds gunst verbiet,
Jesum en verlaat ick niet.
IX.
Een zoet aanzien van zijn oogen
Dat verzoet verzet heel licht
‘s Werelds doncker zuer gezicht;
Als wy dat genieten mogen
Alle droefheid die vervliet,
Jesum en verlaat ick niet.
X.
Wild de wereld spotten hoonen?
Ick en stoot my daar niet aan,
‘t Zelfd’ is Jesum oock gedaan;
Zijne smaathe’en zijn mijn kroonen,
Of zy nog zoo vinnig schiet,
Jesum en verlaat ick niet.
II. Deel.
XI.
Laat de wereld locken tocken
Ick en geef haar geen gehoor,
Voor haar troonen ‘k stop mijn oor,
Neen, zy zal my niet verlocken,
Of zy nog zoo koop’lijck biet,
Jesum en verlaat ick niet.
XII.
’s Werelds vleyen is my vloecken,
Queelen quellen, strelen zijn
Steecken, al haar zoet fenijn,
Vlemen vliemen, laat s’ het zoecken,
Hoe zoet haar gevley geschiet,
| |
[pagina 127]
| |
Jesum en verlaat ick niet.
XIII.
Al haar licht dat is mijn duyster,
Kroonen, troonen, grooten staat;
All’ haar’ heerlickheid vergaat;
Die betooverenden luyster
Hoe zy flonckert, die verschiet,
Jesum en verlaat ick niet.
XIV.
Wat zijn schepters? Koninckrijcken!
Leeme nieten, pluyme-licht,
By dat eeuwig zwaar gewicht;
O! die moeten daar voor wijcken,
Of my ‘t aardsche groot ontschiet,
Jesum en verlaat ick niet.
XV.
’k Heb een ander gloor in d’ oogen,
Die men ziende niet en ziet,
En niet hebbende geniet;
Die al ‘s werelds schoon doet dooven,
Als men die daar by besiet,
Jesum en verlaat ick niet.
XVI.
Al woud’ yemand aan my schencken
Voor zijn liefde al het goud
Van zijn huys, voorwaar ick zoud
Gansch verachten, en niet dencken
Hem te schatten tegens iet,
Jesum en verlaat ick niet.
XVII.
Of schoon yemand naackt en bloot is,
Nauwelicks een penning heeft,
Op de gunst van and’re leeft,
Geen Koning zoo rijck en groot is,
Als hy Jesum maar geniet,
Jesum en verlaat ick niet.
| |
[pagina 128]
| |
XVIII.
Jezus zal mijn goudt mijn goet zijn,
Kosteler dan all het geen
t' Zaam gevonden wordt beneen,
In hem zal mijn overvloet zijn,
Hy mijn all zijn, Lieve ziet!
Jezum en verlaat ick niet.
XIX.
Of men schoon all’ vreuchd’ der aarden
En haar blijschap aan my gaf,
Jesu zoet dat maacktze laf;
Zy is my van gener waarden,
Hoe zoet zy zig my geliet,
Jesum en verlaat ick niet.
XX.
’s Wereldts zingen is my zuchten
Reyen schreyen, lachen is
Mijne ziele bitternis,
‘k Schep geen vreught in hare kluchten
In een ydel werelds liet,
Jesum en verlaat ick niet.
XXI.
Naa dat lachen volgt een weenen,
O! die vreugde die breeckt op!
Hoe bitter is hare grond-zop!
Naa dat zingen volgt een steenen,
Hoe die vreugde my oock vriet,
Jesum en verlat ick niet!
XXII.
Mag ick maar daar booven zingen
‘t Hemels Halleluja Heer!
Ick en wensch geen vreugde meer,
En daar Davids sprongen springen,
Wegg dan werelds vreugde! vliet,
Jesum en verlaat ick niet.
|
|