Veelderhande schriftuerlicke nieuwe liedekens, vermaninghen, leeringhen, ghebeden ende lofsanghen
(1598)–Leenaert Clock– AuteursrechtvrijHet CCxv. Liedeken.Op de wijse van den 50. Psalm: Godt die der Goden Heer is, spreken sal, etc.Siet en aenhoort, en wilt te recht verstaen,
Ga naar margenoot+Wilt yemant den heyligen Geest ontfaen,
Ga naar margenoot+Die moet nu maken sijn herte bereyt,
Soo ons die Schriftuere te vooren seyt,
Verootmoedigen moet een mensch tot desen,
Die een woonstede van Gods Gheest wil wesen.
Ga naar margenoot+Tuyght Esaias dit niet over al,
Op welcken dat de Gheest Gods rusten sal,
Dit vreaght hy, ende gheeft die antwoordt voort
Claerlijck uyt sijns Heeren heylich rapoort,
Dan op den ootmoedighen ende stillen,
Verootmoedicht, die hem ontfangen willen.
Ga naar margenoot+Int herte moet men oock gereynicht zijn
Nu te vaten des Gheestes soeten wijn,
Wel ghewasschen in het bloet Christi reyn
Ga naar margenoot+Door’t woordt der waerheyt, soo die Schrift tuyght pleyn,
Elck schuer sijn hert, en maeck het schoon van binnen,
Want sulck logijs, doet Gods Gheest hier beminnen.
| |
[pagina 481]
| |
In liefden men oock vereenicht zijn moetGa naar margenoot+
Als Christi Iongheren te samen soet,
Want een herte en een ziel was in haer,Ga naar margenoot+
Alsoo moet het in Gods kinderen voorwaer
Oock wesen nu in dese laetste tijden,
Willen wy anders deur den Geest verblijden.
Niet en maeckt levende der menschen geest
Dan leden aen’t lichaem verbonden meest,
Also oock Gods Gheest aen geen geestlijc lidt
Dat niet vast aen’t lichaem Christi en sit,
Vrede vercondichde Christus te voren,Ga naar margenoot+
Daer nae gaf hy haer sijnen Geest vercoren.
T’is oock waerachtich, wie Gods Geest begheert,
T’herte moet zijn van ijdelheyt ghekeert,
Afghesondert in rechter eenicheyt,
Tot den ghebede nacht en dach bereyt,
Soo hadden die Apostelen den zeghen
Doe sy den heyl’ge Geest hebben vercregenGa naar margenoot+
Op dat men hem oock mocht ontfangen hoort,
So moet men neerstich hooren Godes woort,
Als die deden in Cornelij huys,
Doe Petrus sprac, viel hy daer met gedruysGa naar margenoot+
Op all’ de ghene die neyghen haer ooren
Om d’Euangelische leere te hooren.
Men moet hem ooc geven tot ware boetGa naar margenoot+
En op’t gheloof laten Doopen met spoet,
Want doe Philippus (soo Lucas verbreyt)Ga naar margenoot+
De handen op die Heydens heeft gheleyt,
Ontfingen sy den heyl’gen Geest dermaten,
Wel haer die nu soo bereyden haer vaten.
Alle die nu des Gheests begeerich zijn,
Worden ootmoedich ende suyver fijn
In liefde eenich, heym’lijck met ghebet,
T’woort Gods hoorende, boet doen onbelet,
So meucht ghy van den Geest na u v’langen
Over u comende, van Godt ontfanghen.
| |
[pagina 482]
| |
Slaet hier op acht, beminde in den Heer,
Wilt dach en nacht hierom arbeyden seer,
T’is meer weerdich dan allen aerdschen slijck,
Ga naar margenoot+T’verzeghelt ons nu tot den Hemelrijck,
De Heer maeck ons hier toe bequaem te samen,
Wie dit begeert, singh vrolijc met ons, Amen.
|
|