Veelderhande schriftuerlicke nieuwe liedekens, vermaninghen, leeringhen, ghebeden ende lofsanghen
(1598)–Leenaert Clock– AuteursrechtvrijEen ander, tracterende van’t eeuwich leven, Het xcij. Liedeken.op de wijse: O Mensche, hoe meucht ghy zijn verblijt, oft: Wy moeten al in een ander landt.Geen meerder vreucht en can men sietGa naar margenoot+
Overdincken, als t’eeuwich leven,Ga naar margenoot+
Dat Christus wil schincken om niet
Dennen die daer hem overgheven,Ga naar margenoot+
En volghen hem op sijne baen,Ga naar margenoot+
Die sullen met hem in het leven gaenGa naar margenoot+
Elck een die dit leven begheert,Ga naar margenoot+
Die moet den vleesche hier afsterven,
Als een cleyn kindt zijn omghekeert,
Wil hy d’eeuwich leven beerven,
| |
[pagina 206]
| |
Iae wil hy comen in Godes Rijck,
Ga naar margenoot+Den Enghelen Godes worden ghelijck.
Ga naar margenoot*Raet vraegde eens een Iongelinck coen
Christo, en sprack tot sijmer vromen,
Ga naar margenoot+Goede Meester, wat sal ick doen
Om in d’eeuwich leven te comen?
Ga naar margenoot+De Heere sprack doe met der spoet,
Hoe comt het, dat ghy my gaet heeten goet?
T’en is niemandt dan Godt alleyne
Die goet is boven alle Goden,
Wilt ghy int leven gaen certeyn,
Soo moet ghy houden de Ga naar margenoot† gheboden:
De Ionghelinck sprack tot Christo fijn,
Ga naar margenoot+Wat souden dat doch voor gheboden zijn?
Ga naar margenoot+Hy sprack: ghy en sult niet dootslaen,
Ga naar margenoot+Noch oock gheen Overspel begheeren,
Noch niemandt valsch betuyghen saen:
Ga naar margenoot+Vader en Moeder sult ghy eeren,
Ga naar margenoot+Vwen Naesten, dit wel versint,
Ga naar margenoot+Hebt lief, alsoo ghy u selve bemint.
Ga naar margenoot+Iesu, de Ionghelinck antwoordt gaf,
Daer van en ben ick noyt gheweken
Tot nu van mijner jonckheyt af:
Wat soude my dan noch ghebreken?
Hy sprack: wilt ghy zijn gheleert recht,
Volcomen soo als een ghehoorsaem knecht.
Ga naar margenoot+Een dinck ghebreeckt u noch ter tijt,
Ga naar margenoot+Gaet, wilt u Hay’en goedt vercoopen,
Ga naar margenoot+Gheeft aelmoessen, maeckt u des quijt,
En wilt my naeckt en bloot naeloopen,
Ga naar margenoot+Soo sult ghy hebben eenen schat
Int Hemelrijck, in de schoone stadt.
Ga naar margenoot+Nu was de Ionghelinck bedroeft,
Als hy dees red’ van hem ded’ hooren,
Sijn hoope die was hem berooft,
Ga naar margenoot+Och hy en was niet nieu ghebooren,
Ga naar margenoot+Noch als een cleyn kindt omghewent,
Ga naar margenoot+Hoe swaerlijck gaen dese in s’Hemels tent.
| |
[pagina 207]
| |
Christus woude leeren hier me,
Dat men sijn hope niet soud’ settenGa naar margenoot+
Op ghelt noch goedt, nae s’weerelts ze,
Maer in Christo sonder verletten:Ga naar margenoot+
Hy wijst ons aen den rijcken Man,Ga naar margenoot+
Hoe haest’lijck moest’ hy scheyden daer vanGa naar margenoot+
Laet ons doch niu alsoo’t behoort,
Nae het eeuwighe leven stellen:
Breedt is den wegh, wijdt is dwe poortGa naar margenoot+
Die afvoert en leydt tot der Hellen,
Veel menschen gaen nu desen ganck,
En moeten treuren in het helsch bedwanck.
Alsoo is de poort engh en smal,Ga naar margenoot+
Den wegh die ons te recht sal leydenGa naar margenoot+
In d’eeuwich leven, by’t ghetalGa naar margenoot+
Die onder den Altaer verbeyden,Ga naar margenoot+
Och weynich menschen vinden hem,
Hoe raken sy int nieuwe IerusalemGa naar margenoot+
Elck een die dit leven nu wil,Ga naar margenoot+
En wenschet te sien goede daghen,Ga naar margenoot+
Bedwingh sijn tongh’, hy soude stil
Sijn lippen, nae Gods behaghen,
Hy doet het goet, en keer van’t quae,Ga naar margenoot+
Hy soeck den vrede, en hy jaegh hem naeGa naar margenoot+
S’levens Troon is dennen bereydtGa naar margenoot+
Die overwinnen en volheerden,
Het schoon ghenuechelijck wit cleydt,Ga naar margenoot+
Sullen sy met vreuchden aenveerden,Ga naar margenoot+
En singhen het Liedeken schoonGa naar margenoot+
Met Gods Soon boven in des Hemels Throon.
Liefste in Gode, ick schinck u dit,
Dat ghy daer met soudt vermaken,
En dat ghy Godt oock voor ons bidt,Ga naar margenoot+
Op dat wy moghen al sijn saken,Ga naar margenoot+
Recht uytvoeren aen elcken cant,
Tot dat wy comen int beloefde lantGa naar margenoot+
| |
[pagina 208]
| |
Ga naar margenoot+Keert u ghestadich tot den Heer,
Ga naar margenoot+Hy helpt alleen uyt al beswaren,
Laet ons leven nae sijn begheer,
Ick hoop hy sal ons haest vergaren
Naer sijnen wil, alst hem behaeght,
Dus u cleyn droefheyt doch met vreuchden draeght.
|
|