Veelderhande schriftuerlicke nieuwe liedekens, vermaninghen, leeringhen, ghebeden ende lofsanghen
(1598)–Leenaert Clock– AuteursrechtvrijEen ander, Het xcj. Liedeken.op de wijse van den 139. Psalm: Van der jeucht aen hebben sy my ghequelt, etc.Gods genade voor een vriendtlijcke groetGa naar margenoot+
Wensch ick u, ghy die ic bemin te samen,Ga naar margenoot+
Op dat ghy volcomen opwassen moetGa naar margenoot+
In Christus ouderdom nae u betamenGa naar margenoot+
Daer en sach men Gods Gheest van s’Hemels ThroonGa naar margenoot+
Op Christum, doe hy hem heeft doopen latenGa naar margenoot+
Soo wilt u Godt sijn gaven gheven schoon,Ga naar margenoot+
Ghy mijn beminde, dat ghy t’uwer batenGa naar margenoot+
Lyf ende Ziel alsoo regeert met daet,Ga naar margenoot+
Dat nae Gods beeldt is gheschapen waerachtich,
Ga naar margenoot*Heylich te leven recht nae Christus maet,
In uwe jeucht weest des altijt ghedachtichGa naar margenoot+
Segt doch der booser weerelt goeden nachtGa naar margenoot+
Scheydt u van haer, sy loopen int verdoemenGa naar margenoot+
Nae’t Hemelrijck hebt alle u ghedacht,
Toeft niet te laet, dat ghy meucht binnen comenGa naar margenoot+
Betracht voor al, hoe ghy behagen sultGa naar margenoot+
Godt uwen Vaer, voor welcken wy nu leven,Ga naar margenoot+
Die ons met allen goederen vervult,Ga naar margenoot+
V leden teer wilt hem willich begheven.
En wiltse ghebruycken tot sijner eer,Ga naar margenoot+
Reyn onbesmet, van zond’ die ghy moet latenGa naar margenoot+
Christus exempel neemt doch voor een leer,Ga naar margenoot+
| |
[pagina 204]
| |
Ga naar margenoot+Wel haer die nu haer eyghen leven haten.
Ga naar margenoot+Grypt eenen moedt dat ghy sult doen ghewelt,
Ga naar margenoot+In het Rijck Gods met sijner hulp te dringhen,
Wie’t niet en doet, sal so de Schrift vermelt,
Ga naar margenoot+Sijnen tijt hier gantsch ijdelijck deurbringen.
Ga naar margenoot+En hebt in s’Weerelts vreuchde doch gheen lust,
Ga naar margenoot+Want sy sal haest in veel droefheyt verkeeren
Ieuchd’lijcke spruyten Ga naar margenoot* boose begeerten blust,
Ga naar margenoot+Hebt u ghenuechte in de Wet des Heeren.
Temt u lichaem, Ga naar margenoot† u tongh houdt in den toom,
Ga naar margenoot+Wtwendich wilt u lichaem niet vercieren,
Ga naar margenoot+Maer inwendich, stelt u te zijn soo vroom,
Ga naar margenoot+Met woorden, wercken, in alle manieren,
Ga naar margenoot‡Hy is wel wijs, die dit bedencken can
Ga naar margenoot+Die Gods woordt hoort, en doet daer nae ghepresen,
Ga naar margenoot+Christus seyt, dat hy is een wijse Man,
Ga naar margenoot+Wiens huys vastelijck sal bestaen in desen.
Ga naar margenoot+En wilt so wijslijck wandelen voortaen
Ga naar margenoot+Als wijse Maeghden, u ter Feest bereyden,
Ga naar margenoot+Hy comt subijt die u roept op te staen,
Ga naar margenoot+Die de boose sal van den goeden scheyden.
Toont dat ghy zijt van Ga naar margenoot† Godt vercoren sijn,
Ga naar margenoot+Geloovens vruchten laet doch van u vloeyen
Ga naar margenoot+Als de ghene die nieu gheboren zijn,
Ga naar margenoot+Wilt soo opwassen in den Heere groeyen.
Ga naar margenoot+Maeckt u ghenuechte in den grooten loon,
Ga naar margenoot+Die Christus gheeft den sijnen al te vooren
Ga naar margenoot+Op Syons bergh, het is des levens Troon,
Salich zijn dese, die sijn Ga naar margenoot† stemme hooren.
Staet op, comt ghy ghebenedijde al,
Ga naar margenoot+Besit het Rijck mijns Vaders hoogh verheven,
Ga naar margenoot+Dat ick u nu uyt liefden gheven sal:
| |
[pagina 205]
| |
Wee haer, die dan worden van hem verdrevenGa naar margenoot+
Dochters bequaem, wilt overlegghen dit:
En nemet alletijdt in u ghedachten,
Stadich tot Godt den lieven Vader bidt,Ga naar margenoot+
En hem bemint uyt allen uwen crachtenGa naar margenoot+
Van my zijt gantsch lieflijck ghegroet hier med’,Ga naar margenoot+
Ghy alle drye bysonder int ghemeyne,Ga naar margenoot+
Ick wensche u te samen Godes vred’,
Van herten grondt, ende uyt liefden reyne.
Liefde bewijst uyt broederlijcken aert,Ga naar margenoot+
Aen malcander, elck een met sijner Ga naar margenoot+ gaven,
Tot onderwijsen u doch niet en spaert,Ga naar margenoot*
Op dat den ouden Adam word’ begraven.
Kindtlijcke deucht bewijst den Ouders voort,Ga naar margenoot+
Nae Gods bevel, t’is sijn goet welbehagen,Ga naar margenoot+
Gheeft haer de eere, die haer toe behoort,Ga naar margenoot+
Wilt malcanderen in der liefden draghenGa naar margenoot+
|
|