Veelderhande schriftuerlicke nieuwe liedekens, vermaninghen, leeringhen, ghebeden ende lofsanghen
(1598)–Leenaert Clock– AuteursrechtvrijEen vermaen-Liedeken, Het lxxiiij. Liedeken.op de wijse van den 2 Psalm: Waerom raest dat volck, etc.Godt die daer boven in den Hemel woontGa naar margenoot+
Met heerlijcheyt becleyt en hoogh geseten
| |
[pagina 162]
| |
Ga naar margenoot+Die ons sijn groote liefde heeft vertoont,
En sijnen wille u heeft laten weten,
Die zy ghedanckt, gheloeft en seer gepresen,
En wilt u gheven door sijn goedicheyt,
Dat ghy meucht worden t’samen Ga naar margenoot† nieu verresen,
Ga naar margenoot+Op s’Heeren toecomst u maken bereyt.
Een groote vreuchd’ ontfing’ ic op dat pas
Als ick aensach u lieffelijck vergaren,
En uwen ijver, die seer vyerich was,
Nae dat ghy hoorden Gods wille verclaren,
Mijn alderliefste, willet doch bedincken,
Dat u doenmaels te vooren is ghestelt,
T’sal uwe herten in den gheest ontsincken,
Om te volbrenghent’Hemelsche Ga naar margenoot‡ ghewelt.
Naer dat wy u doen betuyghden eenpaer,
Ga naar margenoot+Den levendigen Godt seer hoogh verheven,
Ga naar margenoot‡Die door sijn wonderwerc wort openbaer,
En ons oock gheeft t’samen adem en t’leven
Ga naar margenoot+Baden wy u, dat ghy hem soudt Ga naar margenoot* beminnen
Van gantscher herten, en uyt al u cracht,
Ga naar margenoot+En dat ghy sijn woordt neerstich soudt versinnen,
En dat betrachten vyerich dach en nacht.
Ga naar margenoot†Nu uwen tijdt cort is int Aerdtsche dal,
Ga naar margenoot‡En dat een langhe tijt noch is voor handen,
Ga naar margenoot+En dat Godt de Weerelt oordeelen sal,
En sijn verachters al maken te schanden,
Ga naar margenoot+So en wilt doch sijn goetheyt niet verachten,
Maer het gheloof in Christo Iesu fijn,
Met sijnen Ga naar margenoot* wesen betrachten,
Ga naar margenoot+Op dat ghy meucht rechte naevolghers zijn.
Ga naar margenoot+In den Hemel te comen in de vreuchd’,
Ga naar margenoot+En is hier anders gheenen wegh te vinden,
Ga naar margenoot+Die in dees Weerelt hebben haer gheneuchd’,
En loopen woest, stooten haer als de blinden,
Ga naar margenoot+Die haer leven niet en willen versaken,
Ga naar margenoot+En draghen met Christo Iesu het Cruys,
| |
[pagina 163]
| |
Die en sullen nemmermeer recht gheraken,
Noch haer verblijden in des Vaders huysGa naar margenoot+
Prijst Godt den Heer, die u uyt t’duyster dal
Tot sijnen schoonen Licht heeft laten comen,Ga naar margenoot+
En biedt malcanderen stadich de handt,Ga naar margenoot+
Na dat ghy Gods wil sult hebben vernomen
Weest niet versuymich in sijn goede gaven,Ga naar margenoot+
Noch en wilt niet met den onnutten knechtGa naar margenoot+
V pondeken in der aerden begraven,
Maer om te woeckeren, ghebruycken recht.
Siet dat ghy des geloovens vruchten soetGa naar margenoot+
Meucht voortbrenghen en draghen, Godt ter eeren,Ga naar margenoot+
En dat ghy oock groote neersticheyt doet,
En sijn Rijck altijdt wilt helpen vermeeren,
T’voorbeeldt vertoont, dat Christus ded’ bewijsen,Ga naar margenoot+
Wt uwen crachten, jae met herten lust,
Soo sal u dan de Heer hier naemaels prijsen,
En tot u segghen: comt, gaet in mijnrustGa naar margenoot+
En om dat ghy u vint van machte cleyn
En nochtans gheern soudt Gods wille volbringhen,Ga naar margenoot+
Soo roept tot hem met eenen herte reyn,
Het zy met suchten, door bede oft singhen,
Doet ons by, lanc, Ga naar margenoot‡ wat ons geloove stercken
Op u, O Heer, staet al ons toeverlaet,
Gheeft ons ruste, Ga naar margenoot† maer ghy wilt in ons wercken,
Door uwen Gheest volbringht, O Heer, de daet.Ga naar margenoot+
Medeghenoten maeckt ons in u Rijck,
Den onderpandt vervult in ons van bovenGa naar margenoot+
Soo sullen wy dan t’samen al ghelijck
Vwen grooten Naem dancken ende loven,
Als wy te samen (O Heer) vergaren,
Dan sullen wy u goetdaedt maken condt,Ga naar margenoot+
| |
[pagina 164]
| |
Ga naar margenoot+En u dan spelen met des herten snaren,
Prijsen en dancken u uyt s’herten grondt.
Wy groot en cleyn te samen allegaer,
Ga naar margenoot+Sullen het recht offer voor u draghen,
Ga naar margenoot+ Aenghenaem op uwen heyl’ghen Altaer,
Ga naar margenoot+In welcken ghy Heer, hebt een welbehagem,
Ga naar margenoot+Daerom, O Godt, wilt onser doch ontfarmen
In onsen noot, als wy roepen tot u:
Want ghy doch zijt een beschermer der armen
Ga naar margenoot+En recht verlosser, en een Godt ghetrou.
Ga naar margenoot+Doen vriendlyck openbaere schoon,
Als ghy ons u iieve Kindt hebt ghesonden
Ga naar margenoot+Van boven uyt uwen heerlijcken Throon,
Ga naar margenoot+Hoe souden wy uwe liefde doorgronden,
Laetse t’uwaerts Ga naar margenoot‡ in onse herten branden
Dat wy daer door moghen zijn gehoorsaem,
Ga naar margenoot+Ons begheven tot reynen offerhanden,
Met sin en moedt, jae ziele en lichaem.
Hier met groet en sticht elckanderen doch,
En weest altijt neerstich int werc des Heeren,
En wat u hier in sal ghebreken noch,
Ga naar margenoot+Wilt van hem bidden vyerich met begeeren:
Ga naar margenoot+Blijft doch ghetrou in dit u corte leven,
En overdenckt den over-grooten loon,
Ga naar margenoot+Hy is ghetrou, die u naemaels sal gheven
Ga naar margenoot+Int Hemelrijck een schoon heerlijcke Troon.
|
|