Veelderhande schriftuerlicke nieuwe liedekens, vermaninghen, leeringhen, ghebeden ende lofsanghen
(1598)–Leenaert Clock– AuteursrechtvrijHet lxxj. Liedeken.Op de wijse van den 91. Psalm: Die in Godes bewaringh sterck, etc.Ghy sijt voorwaer een goedich Godt,Ga naar margenoot*
Ga naar margenoot†Wonderlijck groot van daden,
Iae die my geeft een seer goet Lor
Wt louterer ghenaden,
En oversien mijn onghelijck,
En my beroepen latenGa naar margenoot+
Tot uwen schoonen Hemelrijck,
Comt my voortaen te baten.
Sterckt, Heer, mijn hert en mijn gemoet,
Ga naar margenoot‡Ick die ben vol ellenden,
Ga naar margenoot†Den Trooster uwen Gheest met spoet
Wilt crachtich in my senden
En my oprechten van den doot,
En gheeft my daer benevenGa naar margenoot+
| |
[pagina 156]
| |
T’ghene dat my sal zijn van noot
Tot eenen nieuwen leven.
Ga naar margenoot+En mijn leden maeckt doch bequaem
Van hoofde tot den voeten,
Ga naar margenoot+Als nu leden aen het lichaem
In Christo hier zijn moeten
Ga naar margenoot+En claer en Goddelijck ghesicht,
Ga naar margenoot+En oock opene ooren,
Dat ick mach worden gantsch verlicht
Als een kindt nieu ghebooren.
Ga naar margenoot+Loft, Heer, de tongh’ in mijnen mondt,
Ga naar margenoot+Op datse mach belijden,
En u goetdaden maken condt
Met daden talle tijden,
Ga naar margenoot+Gheeft mijnes tonghen speycksel wis,
Ga naar margenoot+Op dat ick recht mach smaken
Ga naar margenoot+Hoe soet uwe Hemelsch broot is,
My daer in te vermaken.
Ga naar margenoot†Den rechten hongher my oock gheeft,
Ga naar margenoot‡En dorst nae u Fonteyne,
Ga naar margenoot*Want de Mensche doch niet en leeft
Van den broode alleyne,
Ga naar margenoot+Eenen Maegh die verteiren can
Wat hem hier comt te vooren,
Dat ick mach verdouwen van
Naer het Godlijck behooren.
Ga naar margenoot+Iae Heer, maeckt oock mijn handen sterck
Ga naar margenoot+Ghesont in mijne daghen,
Ga naar margenoot+Dat ick mach doen het Christen werck
Naer u goet welbehaghen,
En wat ghy wilt hebben ghedaen
Dat wilt my openbaren
Door ws liefs Kindts soete vermaen,
En s’heylighen Gheests verclaren.
Ga naar margenoot+En maeckt mijn voeten sterck en vast
Op uwen padt te treden,
Ga naar margenoot+Als ick dan ben soo wel ghepast
Ga naar margenoot+Van boven tot beneden,
| |
[pagina 157]
| |
En ghy my bewaert, Heer, ghesont,
En my beraedt altijden,
Soo sal ick u van herten gront
Lofsinghen met verblijdenGa naar margenoot+
Recht-gheloovighe int ghemeen
Wilt u met my versamen,
Om onsen grooten Godt alleen
Te prijsen naer’t betamen
Voor sijn ghenaed’ en sijn goetheyt
Die hy ons ded’ bewijsen
Van den doot een leven bereyt,Ga naar margenoot+
Ons heeft laten verrijsen.
In u bewaringh ons nu hout,Ga naar margenoot+
Ghy kent ons cleyn vermooghen,
Mijn herte vast in u betrout,
Tot u hef ick mijn ooghen,Ga naar margenoot+
My doch nemmermeer en verlaet,
Maer behoort mijn claech-reden,
En waer in mijn begheerte staet
Als ick tot u sal beden.
Christe, ghy Soon Godes divijn:Ga naar margenoot+
Wilt mijner doch ontfarmen,Ga naar margenoot+
Als mijn tijdt sal verloopen zijn,Ga naar margenoot+
Dan neemt my in u armen,Ga naar margenoot+
En brenght my in ws Vaders Rijck,Ga naar margenoot+
Ghy zijt mijn roem op Aerden,
Wat by my is onmoghelijckGa naar margenoot+
Mach door u volbrocht werden.
Kent dat ick Heer niet en vermach,
Maer ghy vermeucht all’ dinghen,
Daerom sterckt my sonder verdrach,
Vwen wil te volbringhen,
V stil houden, dat uwen Gheest
Mach uytrichten de daden,
En ick mach worden aldermeest
Gantsch salich uyt ghenadenGa naar margenoot+
Soo wil ick nu mijn leven lanck
My stadich by u houwen,
| |
[pagina 158]
| |
En segghen u, lof, eer en danck,
En vast in u betrouwen,
Ga naar margenoot+Het lichaem en de ziele mijn,
Ga naar margenoot+Nebelen in u handen,
En laet my, Heer, door gheen ghepijn
Nimmermeer gaen te schanden.
|
|