Veelderhande schriftuerlicke nieuwe liedekens, vermaninghen, leeringhen, ghebeden ende lofsanghen
(1598)–Leenaert Clock– Auteursrechtvrij[Als desen Hemel schoon hier boven]Op de wijse: In ongheluck ben ick gheboren.
Ga naar margenoot+Als desen Hemel schoon hier boven,
Ga naar margenoot+En dese Aerd’ oock sal vergaen,
| |
[pagina 25]
| |
Wie sal dan (u Godt) moghen loven,Ga naar margenoot+
En voor u aenghesicht bestaen?
Richt doch mijn hert tot deser uren
Dat ick in mijn ellende betruren,Ga naar margenoot+
En mijn leven beteren machGa naar margenoot+
In my wilt dooden onbeladen
Des weerelts lust die haest vergaet,Ga naar margenoot+
En neemt my, Heer aen, in ghenaden,Ga naar margenoot+
Eer dat ick my versin te laetGa naar margenoot+
Als my de weerelt doet bestrijden
Met haren schoonen valschen schijn,
Dan staet doch, Heer, aen mijner zijden,Ga naar margenoot+
En wilt doch ghy mijn helper zijnGa naar margenoot+
En recht mijn voeten t’mijner baten,
Ick meyn mijn ziel, gheest, end’ mijn hert,
Dat ick de weerelt mach verlaten,
Niet volghen, of schoon my wat smertGa naar margenoot+
Naer uwe liefde doet, Heer, brandenGa naar margenoot+
Al mijn ghemoedt, dit vyer ontsteckt,Ga naar margenoot+
Stiert my daer toe met uwen handen.
Tot ick dit vinde heel perfeckt.
Gheeft my den goeden wil om soecken,Ga naar margenoot+
Desen leydtsaem, Heer, my besteltGa naar margenoot+
Op dat ick my nu mach vercloecken,
Om t’Hemelrijck te doen gheweltGa naar margenoot+
Een lieflijcke handt wilt my bieden,Ga naar margenoot+
Acht doch niet Heer, dat ick ben sno,Ga naar margenoot+
Mocht uwen wil in my gheschieden,Ga naar margenoot+
Dat soud’ maken mijn herte vro.
Neemt my aen, Heere, wilt mijns ontfermen,Ga naar margenoot+
Met Maria my troost bereyt,Ga naar margenoot+
Ghy hoort doch geern het deerlijck kermenGa naar margenoot+
Des gheens die claeghlijck tot u schreyt.
Houdt stil, Heer, nu die blinde ropen,Ga naar margenoot+
Ontfermt u mijns, ghy Godes Soon,
Doet doch oock mijne ooghen open,Ga naar margenoot+
Dat ick t’licht mach aenschouwen schoon.
| |
[pagina 26]
| |
Ga naar margenoot+Van den doot wilt my op verwecken,
Met Lazaro my t’leven gheeft,
Oft ick schoon stincke, Heer, van vlecken,
Ga naar margenoot+Van jonckheyt op seer heb ghesneeft.
Ga naar margenoot+Beneemt den geest doch Heer sijn machte
Die mijn ziele dus deerlijck quelt,
Drijft hem uyt door u stercke crachte,
Ga naar margenoot+Daer van ons die Schriftuer vermelt.
Eens laet my doch, Heere, ghenaken,
Den zoom ws cleedts, ick word’ ghesont,
Ocht mocht ick dese vreuchde smaken,
Inwendich in mijns herten gront.
Rasch soud’ mijn ziele haer bereyden
Ga naar margenoot+Om u te dancken met ghesanck,
Sy soud’ om dese salicheyden
Ga naar margenoot+V segghen, Lof, prijs, eer en danck.
Toeft niet, Heer, wilt dit in my wercken,
Tot ickt perfectelijck bevindt,
In mijn swackheyt wilt my verstercken
Ga naar margenoot+Met ws heyl’gen Gheest soeten windt.
Soo wil ick nu voortaen beginnen
En ophouden tot gheener tijt,
Ga naar margenoot+My schicken om die Croon te winnen,
Heere, daer toe mijn helper zijt.
|
|